Categorieën
Portugees kolonialisme

Albuquerque aanvaardt zijn ambt; Almeida gedood

Deel 5 Index

Hoofdstuk 2

De eerste jaren van het gouverneurschap van Afonso de Albuquerque

2.1 Albuquerque aanvaardt zijn ambt; Almeida gedood

Geschreven door Arnold van Wickeren

Terwijl Afonso de Albuquerque als gevangene in fort Santo Angelo in Cannanore verblijft, zeilt maarschalk Dom Fernando Coutinho naar Indië. Hij heeft van koning Manuel opdracht gekregen erop toe te zien dat Dom Francisco de Almeida, wiens ambtstermijn inmiddels is verstreken, zijn ambt overdraagt aan Albuquerque. Coutinho’s vloot, die 12 maart 1509 uitzeilt, bestaat uit 15 schepen. Hierop bevinden zich 3000 manschappen. Tot Dom Fernando’s kapiteins behoren: Rodrigo Rabello de Castelo Branco (Santa Clara), Lionel Coutinho (Flor de la Mar), Jorge da Cunha (Madalena), Ruy Freire (Garça), Francisco Marecos (São Francisco), Bras Reixeira (Ferroa) en Francisco de Sá, wiens schip niet bij naam bekend is. De eindbestemming van de vloot is Malabar, met uitzondering van de São Francisco het schip van Francisco Marecos, dat aan de kust van Oost-Afrika blijft.

Op instructie van koning Manuel dient de vloot rechtstreeks naar de nieuwe basis Moçambique te varen, zonder aan de zuidkust van Afrika water in te nemen. De Madalena is kennelijk met te weinig water uitgevaren, want al bij Guinée vraagt Jorge da Cunha de capitão-mor om enige vaten water, deze weigert. Jorge da Cunha besluit water in te nemen in São Bras, ook omdat de kwaliteit daarvan beter is dan die van het water in Moçambique. Het oponthoud in Mosselbaai is geen probleem, omdat de rest van de vloot enige tijd bij Moçambique zal liggen. De Madalena arriveert op vrijdag bij São Bras en zaterdag gaat Jorge da Cunha met 30 gewapende zeelieden aan land.

Op zoek naar water ontmoeten de Portugezen 20 of 30 inheem-sen. Jorge da Cunha geeft hen eten en drinken, waarna blank en zwart zich verbroederen. De Portugezen kopen schapen en brengen gevulde waterva-ten en ballast aan boord. Op zondag nadert een opperhoofd met een grote menigte zwarten. Een Portugees verliest zijn zwaard, waarop hij en zijn maats een zwarte grijpen, totdat het zwaard is teruggegeven. Als de zeelie-den ‘s maandags voor de laatste maal in hun sloepen naar de kust roeien, komen 500 zwarten dreigend op hen af. Jorge da Cunha houdt hen met een lans op afstand, totdat al zijn mannen in de sloepen terug zijn. Stenen en assegaaien doden twee en verwonden zeven zeelieden. In Moçambique wordt een onderzoek naar het incident ingesteld, waarbij Jorge da Cunha zich moet verantwoorden São Bras te hebben aangedaan.

Dom Fernando Coutinho arriveert – volgens Jaime Cortesão – op 29 oktober 1509 met zijn vloot in Cannanore. (Axelson beweert dat slechts één schip van deze vloot in oktober in Malabar is aan-gekomen en dat alle overige schepen hebben moeten `overwin-teren’ bij Moçambique.) Dom Fernando is stom verbaasd dat Albuquerque gevangen is gezet; hij beveelt hem direct vrij te laten. Daarna zeilt hij met hem naar Cochin, waar zij daags na aankomst worden opgewacht door de onderkoning met al zijn aanhangers. Bij een bezoek aan het fort op 4 november tracht de maarschalk Almeida en Albuquerque met elkaar te verzoenen, maar de laatste wil daarvan niets weten. Almeida, begrijpend dat hij zich niet langer tegen zijn abdicatie kan verzetten, draagt de macht over aan Albuquerque en scheept zich 5 november in op de Garça. Onder escorte van twee andere schepen, vertrekt hij op 19 november naar Portugal. Met Almeida vertrekken de drie voor Ormoez gedeserteerde kapiteins en de anderen die nadruk-kelijk zijn zijde hebben gekozen. In Deel IV is summier melding gemaakt van het sneuvelen van Dom Francisco in een gevecht met Hottentotten. Zijn tragische dood verdient meer aandacht. De gebeurtenis wordt daarom hierna uitvoeriger besproken en wel aan de hand van het gedetailleerde relaas van Eric Axelson.

Als de bemanningen van het eskader van Almeida eind februari 1510 in de Aguada de Saldanha (Tafelbaai) water hebben inge-nomen, zendt Dom Francisco ene Fernandes Labaredas met enige inheemsen mee naar hun dorp, om te vragen of de inwo-ners daarvan bereid zijn vlees te ruilen. Hij keert terug met een groot en vet schaap. Hierop stuurt Almeida hem met een dozijn metgezellen, die ruilwaren in de vorm van ijzeren voorwerpen en kleding bij zich hebben, terug naar het dorp om meer vlees te bemachtigen. De Hottentotten zijn zo blij met de zaken die de zeelieden hen aanbieden, dat zij direct een schaap voor hen slachten en bereiden. Terwijl Fernandes Labaredas zich nog in het dorp bevindt, loopt een dienaar van de onderkoning, Gonçalo Homem, naar diens metgezellen, die zich ophouden aan de rand van het dorp. Hij wil een van de Hottentotten gijzelen, om daar-mee het ruilen van schapen en runderen af te dwingen. Zodra een Portugees aanstalte maakt de beoogde gijzelaar – die onge-twijfeld goed behandeld en in de kleren gestoken zou zijn – beet te pakken, wordt hem een dolk op de keel gezet, terwijl zijn bela­gers hem waarschuwen zich kalm te houden. Voordat de opwin­ding kan worden gesust, schreeuwen de bedreigde zeeman en zijn maats om hulp naar Labaredas. De Hottentotten, die hun gastvrijheid beloond zien met vijandschap, omsingelen het kleine groepje Portugezen en verwonden hen door stenen te gooien. Als Homem met bebloed gezicht bij Almeida terugkeert biecht hij niet op wat de werkelijke oorzaak van het relletje is geweest, maar schuift de schuld daarvan geheel in de schoenen van de inheemsen, die geweigerd zouden hebben voedsel met hem te ruilen. Almeida belegt daarop een vergadering waarop, ondanks tegenkanting van drie van de meest ervaren kapiteins, besloten wordt het dorp te tuchtigen. De volgende morgen, 1 maart, lan-den bij het aanbreken van de dag 150 Portugezen een légua van de plaats waar water is ingenomen, aan wat in later eeuwen Woodstock beach is gaan heten. De Portugezen dringen het dorp met twee compagnieën binnen, grijpen een aantal kinderen en beginnen vee naar de kust te drijven. Nadat de Hottentotten van hun verbazing bekomen zijn, vallen zij, gewapend met ste­nen, lansen met verharde punten en assegaaien, furieus aan. Ofschoon zij maar met 80 man zijn, kunnen de Portugezen geen vat krijgen op de situatie, omdat de inheemsen alsmaar dekking zoeken achter hun vee en de zeelieden slechts over zwaarden en lansen beschikken. Veel schepenlingen raken gewond, maar zij weten al vechtend toch de oever te bereiken, om tot de ont­dekking te komen dat hun sloepen verdwenen zijn. Hun kamera­den zijn weggevaren, nadat een hevige wind is opgestoken. Ter­wijl hun beweeglijke aanvallers aangroeien tot 170 man, ploete­ren de in scheepstenue gestoken zeelieden door het rulle zand langs het strand. De Hottentotten bestoken hen, terwijl zij in een grote cirkel om de Portugezen heen dansen. Almeida, reeds ge­wond door een steen, wordt door een assegaai in zijn keel getrof­fen, terwijl hij wordt weggedragen. Hij sterft een ellendige dood. Elf kapiteins en in totaal 56 Portugezen komen om in het zand nabij de Tafelberg. De bekende kroniekschrijvers, Castanheda, Barros, Goís en Correia, maken allen melding van deze traumati­serende gebeurtenis, waarbij 170 wilden, 150 Portugezen, onder wie telgen uit de meest vooraanstaande adellijke families van het koninkrijk, verslagen hebben. Barros spreekt zelfs van de meest rampzalige gebeurtenis uit de Portugese geschiedenis. Het sneu­velen van Dom Francisco wordt in Portugal diep betreurd.

Als Albuquerque in oktober 1509 aantreedt als capitão-geral van de Estado da India, waaronder ook de Portugese steunpunten in Oost-Afrika vallen, is hij 56 jaar. Hij is de tweede zoon van de heer van Vila Verde, Zijn overgrootvader en grootvader aan zijn vaderszijde hebben vertrouwelijke ambten uitgeoefend aan het hof van de koningen João I en Duarte; zijn moeders vader is admiraal van Portugal geweest. Albuquerque heeft vanaf zijn achttiende jaar deelgenomen aan militaire expedities in Marokko. Hij is in 1471 betrokken geweest bij de verovering van Arzila en de inname van Tanger door Afonso V. Koning João II heeft hem benoemd tot opperstalmeester, wat hij gebleven is tot het overlij­den van João II in 1495. In 1489 heeft hij opnieuw in Marokko gediend en is hij één van de verdedigers van fort Graciosa ge­weest. Hij is in 1503 met een eigen eskader naar Malabar gezeild en heeft zijn kennis van Azië zeer vergroot door een schat aan inlichtingen in te winnen van enige mensen met grote en veel­zijdige kennis van het Oosten. Zijn getoonde doortastende optre­den tijdens de lange reis, aan het einde waarvan hem het gou­verneurschap van de Estado da India wacht, heeft aangetoond dat Afonso de Albuquerque door koning Manuel terecht voor dit hoge ambt is uitverkoren. Het is de bedoeling dat hij met Calicut afrekent en langs de gehele kust van Malabar steunpunten aan­legt, om de handel te kunnen beheersen en de Moren te kunnen bestrijden. Almeida is in dit opzicht niet erg doortastend opgetre­den. Albuquerque zal de fundamenten van het Portugese rijk in Indië leggen en zal daardoor de grote held van de Estado da India worden.

2.2 De eerste Portugese expeditie naar Malacca.