Hoofdstuk 1.
Portugal onder koning João III (1521-1557)
1.2. Bestuur en rechtspraak
Geschreven door Arnold van Wickeren
De lange regeringsperiode van João III valt uiteen in twee perioden, die zich onderscheiden op de volgende terreinen: de economische situatie, de verhouding tot de religie, de culturele politiek en zelfs de psychische gesteldheid van de koning. De tolerante Renaissance-prins, die openstaat voor nieuwe denkbeel-den uit het buitenland, die geprezen wordt door humanistische geleerden en die daarvan geniet, de ware mecenas, verandert in een enghartige heerser, die zich geheel verlaat op de jezuïeten en van hen die een strikte doorvoering van de politiek van de Contra-Reformatie voorstaan. Hij laat uitgerekend degene die hij voorheen uitgenodigd heeft naar Portugal te komen, arresteren en veroordelen. Hij neemt beschikbaar gestelde fondsen en sub-sidies weer af, sluit scholen en isoleert zich van externe invloeden. De moeilijke economische situatie en militaire achtergrond kunnen tot op zekere hoogte de grote veranderingen, die zich in de jaren veertig in Portugal voordoen, verklaren. Mogelijk zijn het ook persoonlijke tegenslagen die de koning hebben beïnvloed. De vorst heeft het verlies te verwerken van zijn negen kinderen en van vijf broers en zussen. De meesten van hen sterven aan het einde van de jaren dertig en in het begin van de jaren veertig. De koning en zijn vrouw zoeken vertroosting in hun geloof op het fanatieke af en zij verwijten zichzelf vroeger te tolerant te zijn geweest voor ketters, joden en andere ‘verloren’ katholieken.
Bij het overlijden van prins Jorge, een bastaardzoon van Dom João II, sanctioneert de paus de samenvoeging van de militair-religieuze orden van Santiago en van Avis, waarvan de koning van Portugal in naam gouverneur wordt. De bezittingen van de nieuwe orde worden toegevoegd aan die van de kroon, die voor het eerst meer dan de helft van het land beslaan, een feit dat van enorm belang is voor de versterking van de koninklijke macht. De nationalisatie van de orden gaat gepaard met hun secularisatie, dat wil zeggen dat de leden voortaan mogen trouwen en privébezit kunnen verwerven.
De hoogste geestelijke ambten zijn voorbehouden aan de zonen van de koning. Afonso, een zoon van Dom Manuel I, is in 1517, toen hij nog maar acht jaar oud was, tot kardinaal verheven en zijn broer Henrique, grootinquisiteur van 1539-1580 en toekom-stig koning, wordt in 1545, kardinaal. Hij heeft dan de voor het ambt meer geschikte leeftijd van 33 jaar. Bij het kwaad dat bij de benoeming afkomst meer telt dan geschiktheid, doet zich het euvel voor van de accumulatie van geestelijke ambten. Afonso is op een bepaald moment aartsbisschop van Lissabon, maar ook bisschop van Évora, Guarda en Viseu en Henrique is achtereen-volgens aartsbisschop van Braga, Évora en Lissabon. Accumu-latie van lagere kerkelijke ambten komt ook veel voor. Naast de al langer bestaande aartsbisdommen Braga en Lissabon en de diocesen Porto, Lamego, Viseu, Coimbra, Guarda, Évora en Silves, ontstaan nieuwe bisdommen: Miranda do Douro en Leiria in 1545 en Portalegre in 1549, waaraan in 1570 nog Elvas zal worden toegevoegd. In 1540 wordt het rijkste diocees van het land, Évora, tot aartsbisdom verheven.
De hervorming van kloosterorden, die dominicanen, karmelieten, augustijnen en andere orden raakt, is ver voor 1550 gestart, maar krijgt haar beslag na het Concilie van Trente (1545-1563). De hervorming betreft: het verbod krijgsdienst te verrichten en persoonlijke eigendommen te bezitten, de methoden om klooster-lingen te werven, de verkiezing van abten en de nadruk op disci-pline en gehoorzaamheid. Om te voorzien in een minimum aan eigen bestaansmiddelen worden kloosters samengevoegd en opgeheven, wat overigens geenszins een vermindering van het aantal kloosters inluidt, want vorsten, edelen en nieuwe rijken willen maar al te graag hun naam verbinden aan die van een nieuw gesticht klooster of zelfs een nieuw gestichte kloosterorde. Aan het einde van de 15e eeuw zijn de kapucijnen vanuit Castilië in Portugal gearriveerd. In 1539 sticht de hertog van Aveiro de Arrábidos en in 1540 arriveren de jezuïeten in Portugal (zie hierna). De groei van het aantal kloosters en kloosterlingen is mogelijk door de toename van de bevolking.
Vooral na de afkondiging van het Regimento dos Corregadores in 1524 krijgt de corregador, de vertegenwoordiger van de koning, in alle provincies: Entre Douro e Minho, Trás-os-Montes, Beira, Estremadura, Alentejo en de Algarve, meer invloed op de lokale rechtspraak. De corregadores bemoeien zich in toenemende mate met alle soorten zaken en tonen daarbij weinig respect voor de lokaal verkozen rechters. Hun optreden, dat vaak protesten uitlokt, maakt duidelijk dat er nieuwe tijden zijn aange-broken. Vanaf 1538 worden de meeste rechters betaald uit de schatkist. Voorheen bood de bevolking de rechters onderdak en voedsel aan, wat tot veel misbruik en klachten leidde.
Naast de Casa do Civel en de Casa da Justitia of Casa da Suplicação, die de tendentie tot grotere centralisatie en striktere controle door magistraten die dichter bij de koning staan uitdrukken, heeft João II al een nieuwe rechtbank gesticht, het Tribunal of Mesa do Desembargo do Paço. De Mesa behandelt petities inzake de verlening van gratie, privileges, vrijstelling van belastingen en wetgeving. De Mesa is een typische instelling ten tijde van de Renaissance; het is een goed voorbeeld van een centraal bestuurs-orgaan, dat zich inlaat met zowel juridische als met bestuurs-aangelegenheden. In 1532 voegt João III aan bovenstaande recht-banken nog een vierde toe: de Mesa da Consciência e Ordens, die belast is met de verantwoordelijkheid voor religieuze zaken in Portugal en overzee. Dit tribunaal, waarin vooral geestelijken zitting hebben, maar dat door de het overgrote deel van de geestelijkheid wordt verafschuwd, wordt al snel een subtiel middel van de koning om zich te mengen in kerkelijke zaken. De koning plaatst de religieus-militaire orden onder toezicht van de Mesa. Aan nog een nieuwe rechtbank, die van de Inquisitie, wordt later afzonderlijk aandacht besteed.
Tegen 1557 is de bevolking van Lissabon toegenomen tot 100.000 mensen. Velen van hen zijn naar de stad gekomen, aangetrokken door de verhalen over haar grote rijkdom. Anderen zijn slaven, geschat op circa tien procent van de bevolking. Zij zijn sjouwers, boodschappers, waterdragers en wasvrouwen. Cleynaerts merkt met enige overdrijving op dat zij en de gevan-gengenomen moslims al het werk opknappen. Maar een veel groter probleem dan de groei van de stadsbevolking is de ontvolking van het platteland. Veel Portugese boeren zijn naar Sevilla getrokken, van welke stad een kwart van de bevolking uit Portugezen zou bestaan, wat een overdreven schatting lijkt.
De favorieten van João III zijn de grafen van Castanheira (Dom António de Ataíde) en van Vimioso (Dom Francisco de Portugal). De laatste heeft ruzie gehad met João’s secretaris, de bisschop van Viseu, en de koning benoemt in zijn plaats Pedro de Alcáçova Carneiro, wiens vader koninklijk secretaris is geweest. Hij weet grote invloed aan het hof te verwerven, die tot ver in de volgende regeringsperiode voortduurt.
João’s erfgenaam, eveneens João, trouwt in december 1552 met zijn nicht Juana, dochter van Karel V. Hij sterft een van de eerste dagen van 1554 en kort daarna, op 19 januari, baart zijn weduwe een zoon, Sebastião. Als João III op 11 juni 1557 aan een beroerte sterft, na 36 jaar geregeerd te hebben, volgt de driejarige Sebastião hem op.