Hoofdstuk 6
Malabar in de jaren 1513-1514
6.6 Bezetting van Ormoez; bondgenootschap met Perzië
Geschreven door Arnold van Wickeren
In mei 1514 arriveert voor Ormoez een met handelswaar geladen vloot van vier schepen, onder bevel van capitão-mor Pero de Albuquerque, een neef van de gouverneur-generaal. De andere kapiteins zijn: Ruy Galvão, António Raposo en Jerónimo de Sousa. De feitor aan boord van de vloot is Tristão de Ga, terwijl João Teixeira als escrivão optreedt. De vloot is tegen het eind van 1513 naar Kaap Guardafui gezonden om de Moorse scheepvaart naar de Rode Zee te hinderen. Bij Socotra is een Moors schip met uit Calicut uitgeweken kooplieden aangehouden. Het is ongemoeid gelaten, omdat een cartaz kon worden getoond. Tijdens het gehele seizoen heeft de vloot bij Socotra gekruist en menig rijkgeladen Moors schip buitgemaakt. De schepen zijn naar Ormoez gekomen, om daar te `overwinteren’. De nieuwe koning Turan Shah, is zijn broer Ceifadim (Sayf ed-Din) opgevolgd, nadat hij hem met vergif van het leven heeft beroofd. De koning zendt Hacem Ali naar de vloot, met de boodschap dat de stad ten dienste staat van de koning van Portugal. Pero de Albuquerque ontvangt Hacem Ali zeer vriendelijk en de volgende dag zendt hij feitor Tristão de Ga, vergezeld van Francisco de Albuquerque, een bekeerde joodse tolk, met een brief van zijn oom Afonso de Albuquerque naar de koning. De vorst wordt verzocht het met diens voorganger gesloten vredesverdrag te ratificeren en de schatting over de laatste twee jaar te voldoen. Hem wordt ook gevraagd het door Afonso de Albuquerque in 1507 gebouwde, maar nog niet voltooide fort ter beschikking te stellen van Tristão de Ga, zodat deze daarin zijn koopwaar kan opslaan.
De koning weigert het fort over te dragen en stelt voor dat Tristão de Ga een ander pand als factorij uitzoekt. Wat de tribuut betreft, deelt de koning mee dat hij een gezant naar koning Manuel gezonden heeft, met een geschenk bestaande uit parels en andere kostbaarheden en dat hij in afwachting is van het antwoord van de koning van Portugal. Turan Shah zegt wel bereid te zijn het verdrag te ratificeren. Pero de Albuquerque ziet vooralsnog af van geweld en in plaats van het fort verlangt hij het hospitaal of het douanekantoor als factorij. Omdat het hospitaal dient om pelgrims naar Mecca onder te brengen, kan de koning niet toestaan dat dit gebouw veranderd wordt in een fort en van overdracht van het douanekantoor kan ook geen sprake zijn. Uiteindelijk beveelt de vorst dat het gebouw dat gediend heeft als Portugese factorij, voordat het fort werd gebouwd, ook nu weer als zodanig zal dienstdoen. Gouverneur Reys Nordim (Raïs Nur ed-Din) stelt Tristão de Ga en João Teixeira de daarin in 1508 achtergebleven Portugese handelswaar ter beschikking, waarna de factorij in gebruik wordt genomen.
Op 7 juli zeilt Pero de Albuquerque van Ormoez weg, om de gelijknamige straat en de Perzische Golf te verkennen. Voor zijn vertrek laat hij koning Turan Shah weten dat hij over enige weken, als hij op weg gaat naar Indië, Ormoez weer zal aandoen en dat hij verwacht dat dan de schatting en de op goudblad geschreven ratificatiebrief kunnen worden afgehaald. Pero de Albuquerque verkent alle havens, eilanden en steden van de Perzische Golf tot aan het eiland Lulutem (Gazire-ye Lavan?) en bereikt zelfs Bahrein. Hij treft in een niet nader te identificeren haven Mirbuzaca, een kapitein van sjah Isma’il. Deze heeft 20 terradas van Ormoez buitgemaakt. Pero de Albuquerque vordert deze kleine oorlogsschepen van hem terug. Als hij 6 augustus weer bij Ormoez is, toont de koning zich blij verrast met de scheepjes, maar de schatting ligt nog niet klaar en de vorst blijft bij zijn weigering het fort over te dragen. Eerst nadat Pero de Albuquerque gedreigd heeft niet te vertrekken zonder de schatting ontvangen te hebben, betaalt de koning 10.000 xerafins, zich verontschuldigend dat hij niet meer kan betalen, want de kooplieden van Ormoez zijn arm, omdat zij geen reizen durven te ondernemen uit vrees voor de Portugese vloot. Voor zijn vertrek naar Malabar waarschuwt Pero de Albuquerque de koning van Ormoez, geen gewapende Perzen tot het eiland toe te laten, omdat sjah Isma’il zich van Ormoez wil meestermaken. Pero de Albuquerque laat eveneens weten dat zijn oom Perzische militaire infiltratie in Indië niet zal toestaan, maar dat hij Perzische kooplieden gaarne met hun paarden naar Goa ziet komen en dus niet meer naar Baticale, waarvan de haven ontmanteld is. Als Pero de Albuquerque op 28 september 1514 in Goa aankomt, treft hij daar de gezant van de koning van Ormoez naar koning Manuel. Hij komt uit Portugal en is op de terugweg naar Ormoez. Pero de Albuquerque laat zijn oom weten dat de zwakke koning van Ormoez, die volledig aan de leiband loopt van Reys Nordim, de suzereiniteit van sjah Isma’il heeft aanvaard en dat hij in navolging van zijn opperheer nog slechts de zonen van Ali (ibn Abu Talib), neef en schoonzoon van de Profeet en van diens dochter Fatima, als imams erkent. Een kapitein van Sjah Isma’il koerst met een vloot in de Perzische Golf en heeft het gemunt op vaartuigen van Ormoez, dat hij ook bedreigt. De capitão-geral verkeert op dat moment in zo grote geldnood, dat hij zijn troepen niet meer kan betalen. De rijke buit die zijn neef vergaard heeft, maar vooral de 10.000 xerafins van Ormoez komen hem dus goed van pas. De Perzische bedreiging van Ormoez is voor de gouverneur aanleiding zelf zo snel mogelijk naar Ormoez te gaan. Met het aanbreken van de noordoostmoesson in oktober kan de Indische Oceaan weer bevaren worden en breekt een tijd van grote activiteit aan. Albuquerque stuurt met specerijen geladen schepen naar Portugal. Hij roept vervolgens capitão Jorge de Albuquerque uit Cochin terug en zendt hem met vier schepen en 200 man als nieuwe capitão naar Malacca. Als deze in Pacém arriveert, vraagt de sultan zijn hulp bij het onderdrukken van een rebellie. Omdat de sultan van Pacém een vriend van Portugal is, stemt Jorge de Albuquerque hiermee in, mits hij het karwei alleen mag klaren en de troepen van de sultan slechts toekijken. De capitão-mor laat zijn mannen een landing uitvoeren. De vijand wordt verslagen, waarna de troepen van de sultan het karwei inderdaad afmaken. Aangekomen in Malacca neemt Jorge de Albuquerque het commando over het fort over van zijn voorganger Ruy de Brito Patalim. Diens ambtstermijn is na drie jaar verstreken en hij vertrekt naar Goa. Pero Mascarenhas, capitão van Goa, gaat deze post in Cochin bekleden. Hij wordt in Goa opgevolgd door Dom João de Eça. Dom Garcia de Noronha komt in Goa aan met de in Cochin gerepareerde schepen, waarna Albuquerque begint aan het samenstellen en uitrusten van een grote vloot.
Uit de brieven die Albuquerque in oktober en november 1514 aan koning Manuel schrijft, brieven waarop het antwoord pas zal komen als de daarin ontvouwde plannen zijn uitgevoerd, blijkt hoezeer hij in dubio verkeert of hij eerst opnieuw een expeditie naar de Rode Zee zal ondernemen, of dat zijn eerste doel Ormoez zal zijn. Aan de ene kant zou hij gaarne een fort bouwen bij Aden, omdat deze plaats slechts drie dagen zeilen afligt van de Straat van Bab al-Mandab, waarvan de ingang niet geschikt is voor de bouw van een fort. Tegen een expeditie naar Aden en dus voor een naar Ormoez pleit dat Melique Az van Diu in het geheim Aden grote hoeveelheden artillerie heeft gezonden en dat de stad daardoor zozeer is versterkt dat de gouverneur denkt 4.000 à 5.000 man nodig te hebben om Aden te veroveren. Bovendien is Albuquerque niet tevreden met het bezit van Aden alleen; hij wil ook steunpunten in de Rode Zee verwerven en denkt daarbij aan Farsan bij Djedda, dat over een haven en goed water beschikt, aan de Dahlak-eilanden en aan het voor de kust van Ethiopië gelegen Massawa, omdat die stad de handelshaven van Preste Joam is. Ethiopië beschikt over een overvloed aan paarden, zodat in Massawa een cavalerie opgebouwd kan worden. Albuquerque zou van Massawa 500 ruiters kunnen overzetten naar Djedda en een verrassingsaanval op Mecca kunnen laten uitvoeren, om de stad in as te leggen. Daarnaast wil hij de Afrikaanse havensteden Berbera en Zeila schatplichtig maken. Hij klaagt in zijn brieven aan koning Manuel over een gebrek aan goede wapens: de ontvangen riemen voor de galeien zijn zelfs te kort voor galjoten en fustas; de spiesen breken gemakkelijk en de borstplaten bevatten stukjes tin. In dit verband levert hij kritiek op de kapiteins die de soldaten onbruikbare wapens verkopen. Albuquerque ontvouwt ook een gedetailleerd plan op weg naar Aden de kust van Zuid-Arabië af te stropen. Hij wil ook verdragen afsluiten met de sultan van Cambay en met de malabar van Narsinga. In een bondgenootschap met de laatste wil hij de Turken in de Deccan bestrijden. De gouverneur meldt ook dat Melique Az hem een kostbaar juweel met de koninklijke scepter van Indië heeft gezonden. Maar de lepe tot de islam bekeerde Rus heeft een Portugees sprekende spion naar Goa gezonden, die zijn ogen en oren goed de kost heeft gegeven. Deze man, Cidiale geheten, is naar Goa gekomen als aanvoerder van een escorte van vier man, dat Diogo Fernandes de Béja en Diogo Teixeira bij hun terugkeer uit Cambay naar Goa heeft begeleid. Uit de brief van 27 november 1514 blijkt dat Albuquerque inmiddels tot het inzicht is gekomen dat hij eerst Ormoez in handen moet zien te krijgen en daarna naar de Rode Zee moet gaan.
Kort voor de vloot zal uitzeilen, vraagt de zamorin van Calicut Albuquerque toestemming om twee schepen naar Aden te laten vertrekken. De gouverneur, die niet volsterkt uitsluit dat hij toch eerst naar Aden gaat, voelt er niets voor dat daar bekend wordt dat er een Portugese vloot in aantocht is. De zamorin blijft aandringen en krijgt zijn zin, op voorwaarde dat zijn schepen geen peper vervoeren en dat hij op zijn kosten, twee galeien voor Albuquerque bouwt. Na alle forten in Indië bevoorraad te hebben, heft de armada van Albuquerque op 21 februari 1515 het anker. De 26 schepen hebben 1.500 Portugezen en 700 soldaten uit Malabar aan boord. Capitão-mor Afonso de Albuquerque bevindt zich aan boord van het vlaggenschip Nazaré, waarvan zijn neef Vicente de Albuquerque kapitein is. Met hem zeilen uit de ons reeds bekende kapiteins: Pero de Albuquerque, Simão de Andrade, Diogo Fernandes de Béja, Jorge de Brito, Ruy Galvão, Fernão Gomes de Lemos, Duarte de Melo, Dom Garcia de Noronha, António Raposo, Lopo Vaz de Sampaio, Aires da Silva en Jerónimo de Sousa. Als de kroniekschrijver met João Gomes, Pero Ferreira en Francisco Pereira bedoeld heeft João Gomes de Abreu, respectievelijk Pero Ferreira Fogaça en Francisco Pereira Pestana dan zijn ook deze kapiteins ons bekend en resteren slechts de namen van tien nieuwe kapiteins: Pero en Silvestre Corço, Manuel da Costa, Vasco Fernandes Coutinho, Fernão Diniz, António Ferreira, João de Meira, João Pereira, Nuno Martins Raposo en Fernão de Resende. Aan het vertrek van de vloot is een discussie voorafgegaan over het doel van de expeditie. Veel kapiteins hebben gewezen op het verlangen van koning Manuel in Aden een vesting te laten bouwen. Nicolau Ferreira, koning Manuels ambassadeur naar de koning van Ormoez, brengt daartegen in dat Reys Nordim een Pers is en dat hij met zeven of acht neven alle zaken in Ormoez regelt. Zij zouden koning Turan Shah, kunnen vergiftigen en Ormoez aan Sjah Isma’il kunnen overgeven. Als de sjah van Perzië Ormoez eenmaal in handen heeft, is het daar gedaan met Portugals suzereiniteit. Uiteindelijk wordt besloten dat het doel van de expeditie Ormoez zal zijn en dat Aden moet wachten op een volgende gelegenheid. De vloot komt 25 maart bij Kuriyat aan en zeilt verder naar Muscat, waar water en voorraden worden ingenomen. Albuquerque verneemt hier dat er een paar maanden geleden op Ormoez een opstand is uitgebroken. Reys Hamed, een neef van gouverneur Reys Nordim, heeft het fort en het paleis bezet en houdt de koning gevangen. Reys Hamed oefent nu de feitelijke macht uit in Ormoez en hij kan daarbij rekenen op 500 boogschutters uit Perzië. Albuquerque, begrijpend dat haast geboden is, zendt onverwijld zijn galeien en brigantijnen naar Ormoez. Hij wil beletten dat daar nog meer Perzen arriveren. Als hij met de rest van de vloot voor Ormoez aankomt, groet hij de stad met een artilleriesalvo. Reys Hamed schrikt hiervan zozeer dat hij de koning, alsmede Reys Nordim en zijn zonen, die hij inmiddels ook gevangengezet heeft, vrijlaat. Hij haast zich een afgezant, Hacem Ali geheten, met een welkomsgeschenk naar de capitão-mor te zenden. Hacem Ali wordt daarbij vergezeld door Miguel Ferreira, Albuquerques gezant naar Sjah Isma’il, die nog steeds op Ormoez verblijft. Ferreira deelt mee dat Abraham Beque, een van Sjah Isma’ils belangrijkste militairen, enkele dagen geleden met zeven dienaren op Ormoez is aangekomen, met de kennelijke bedoeling contact te zoeken met de sultan van Cambay. Na veiligheidshalve een gijzelaar aan boord te hebben genomen, zendt Albuquerque koning Manuels ambassadeur Nicolau Ferreira met een indrukwekkend escorte naar koning Turan Shah, om hem een brief van koning Manuel te overhandigen. Als Ferreira terugkeert, laat hij weten dat de koning volledig danst naar de pijpen van Reys Hamed. Albuquerque staat erop dat de overeenkomst die hij destijds met koning Ceifadim en Coja Atar is aangegaan, wordt nageleefd. Dit betekent dat het fort aan hem wordt overgedragen. Zo niet, dan dreigt de capitão-mor de stad volledig te verwoesten. De verschrikte koning zendt Reys Nordim naar Albuquerque. Hij stemt in met de overdracht, met uitzondering van het hospitaal. Albuquerque bedenkt Reys Nordim met een gouden ketting en geeft hem ook een geschenk mee voor de koning. Voorts eist hij dat de Portugese vlag op het koninklijk paleis wordt gehesen, als teken van vrede en vriend-schap. Zodra aan deze eis is voldaan brengt de gehele vloot met alle kanonnen een saluut aan de vlag en worden troepen ontscheept, die op Palmzondag 1 april 1515 bezit nemen van het fort. De Portugezen versterken hun positie door stellingen met geschut aan de oever op te stellen, om een Perzische aanval te kunnen afslaan. Albuquerque laat iedereen in het land trouw zweren aan de koning en herstelt Reys Nordim in zijn ambt van gouverneur. Zijn grootste zorg is zich te ontdoen van Reys Hamed, diens broers en neven en al zijn andere aanhangers. Reys Hamed, die zich zelfs de sleutels van de schatkist heeft toegeëigend, zoekt op zijn beurt Albuquerque te doden.
Korte tijd nadat de Portugezen zich op Ormoez hebben geinstalleerd, vraagt de ambassadeur van Sjah Isma’il belet bij Albuquerque. Deze laat een groot plankier voor het fort timmeren, dat met kostbare tapijten wordt belegd. Hierop worden onder een baldakijn twee zetels geplaatst. Deze zetels zijn voorzien van groene fluwelen kussens en de poten zijn bedekt met goud. Voor het platvorm worden 600 kruisboogschutters en musketiers opgesteld. Albuquerque zendt zijn neef Dom Garcia de Noronha, met al zijn ridders, fidalgos en kapiteins naar de ambassadeur, om diens escorte te begeleiden. De stoet van de ambassadeur, bestaat uit twee Moren te paard, gevolgd door jagers met panters, zes paarden op rij met prachtige geschenken, twaalf Moren te paard met nog kostbaarder giften: gouden juwelen, fijne zijde en brokaat in zilveren schalen. Daarna volgen Albuquerques trompettisten en trommelslagers, de Portugese edelen, fidalgos en scheepskapiteins en tenslotte Dom Garcia de Noronha met de ambassadeur. Terwijl de stoet het fort nadert, vuurt de artillerie van de gepavoiseerde vloot saluutschoten af. Albuquerque ontvangt de ambassadeur zeer hoffelijk en toont zich zeer ingenomen met de geschenken en de brief van Sjah Isma’il voor koning Manuel. Tijdens een tweede gesprek, twee dagen later, laat de ambassadeur weten dat Sjah Isma’il nauwe vriendschap zoekt met de koning van Portugal en hij biedt Albuquerque enige plaatsen aan op de kust van Perzië, uit waardering van de sjah voor diens karaktereigenschappen. Daarna ontvouwt de ambassadeur een vierpuntenplan. Hij vraagt: afdracht van de in Ormoez op Perzische goederen geheven belasting; bevoorrading – vooral met schoon water – van Perzische pelgrimsschepen op weg naar Arabië; hulp bij de verovering van Guadaré, een plaats van de opstandige koning van Maçaram (Mekran?), die een vazal is van Sjah Isma’il; een factorij voor de Perzen op Ormoez en een haven in Indië waar Perzische kooplieden zich mogen vestigen. Albuquerque belooft later op deze vragen te zullen antwoorden.
Reys Hamed wijst alle uitnodigingen van Albuquerque af, uit vrees dat hem dit het leven zal kosten. Uiteindelijk wordt de koning uitgenodigd het fort te bezoeken. Onder diens gevolg mag Reys Hamed natuurlijk niet ontbreken. Afgesproken wordt dat gastheren en gasten allen ongewapend zullen zijn. Albuquerque geeft Dom Garcia de Noronha opdracht met vijftig man de toegang tot het fort te bewaken en niemand meer door te laten, nadat de koning, Reys Hamed en Reys Nordim binnen zijn. De Portugezen in het fort hebben een dolk onder hun kleding verborgen. Reys Hamed betreedt als eerste het fort om de situatie in ogenschouw te nemen. In strijd met de afspraak draagt hij een kort zwaard en heeft een dolk in zijn hand. Albuquerque laat Alexander de Ataide om zijn wapens vragen. Reys Hamed weigert deze af te geven en begeeft zich naar de uitgang, terwijl Ataide vergeefs tracht hem te bewegen terug te gaan. Daarop geeft Albuquerque zijn neef Pero de Albuquerque opdracht Reys Hamed tegen te houden en te doden. Op hetzelfde moment ont-vangt deze zoveel dolkstoten dat hij direct sterft. Albuquerque stelt de verschrikte koning gerust, door hem te zeggen dat hij niets te duchten heeft. Hierop dankt de koning hem, zeggende dat hij in hem een vaderfiguur ziet, die hem voor zijn bestwil van Reys Hamed verlost heeft.
Zodra de dood van Reys Hamed bekend wordt, bedreigen zijn aanhangers de koning, terwijl ze zeggen dat zij een zoon van de vermoorde koning Ceifadim op de troon willen zien. Opgestookt door Abraham Beque bezetten de opstandelingen het paleis en barricaderen dat. Reys Nordim weerhoudt de capitão-mor ervan het paleis aan te vallen en opent onderhandelingen met de rebellen. Zij krijgen vrije aftocht naar Perzië als zij nog voor de avond valt het paleis verlaten. Abraham Beque overreedt hen dit aanbod te accepteren. Albuquerque stelt daarna de koning en Reys Nordim, in aanwezigheid van Abraham Beque, weer in het bezit van het paleis. Vanaf dat moment regeert Albuquerque in feite Ormoez, omdat de koning in alles zijn raad opvolgt. De koning vaardigt op zijn verzoek een decreet uit, dat iedereen verbiedt wapens te dragen, behalve ‘s konings lijfwacht. Daarna worden alle overige sympathisanten van Reys Hamed van het eiland verdreven. Ook Abraham Beque vertrekt naar Perzië, omdat zijn plan Ormoez in handen van Sjah Isma’il te spelen, op een mislukking is uitgelopen.
Om de handel van Ormoez zo snel mogelijk te herstellen, verstrekt Albuquerque de plaatselijke handelaren een cartaz voor Indië. Zodra dit bekend raakt, vestigen zich veel kooplieden van buiten Ormoez in de stad, die begint aan een nieuwe periode van commerciële bloei. Albuquerque wil het fort afbouwen. Hij sluit met de koning een akkoord dat deze 120.000 xerafins betaalt als compensatie voor verlies van Portugese eigendommen tijdens de opstand. Het bedrag kan in termijnen worden betaald en wordt aangewend voor de voltooiing van het fort. Op zekere dag wordt het bericht ontvangen dat de Turken in Suez een vloot aan het uitrusten zijn, om Ormoez aan te vallen. Voor Albuquerque is dit bericht een mooie gelegenheid om alle artillerie waarover het eiland beschikt te confisqueren, met het argument dat de gevechtskracht van de vloot en de verdediging van het fort versterkt dienen te worden, om een eventuele Turkse aanval te kunnen weerstaan. De ambassadeur van Sjah Isma’il geeft te kennen naar Perzië te willen terugkeren en vraagt Albuquerque naar diens antwoord op het vierpunten plan. Dit luidt: van afdracht van geheven belasting aan Sjah Isma’il kan geen sprake zijn; het geld is nodig voor de vloot, het leger en het bestuur, voor de koning van Ormoez en voor betaling van schatting aan de koning van Portugal. De waterplaats voor Perzische pelgrims naar Arabië is akkoord, evenals steun tegen de koning van Maçaram. Albuquerque stemt ook in met een Perzische factorij in Ormoez. Perzische handelaren mogen zich in Goa vestigen, maar als zij elders in Indië worden aangetroffen dan zullen zij zwaar worden gestraft en hun goederen zullen worden geconfisqueerd. De Perzische ambassadeur wordt op weg naar Perzië vergezeld door Fernão Gomes de Lemos. Hij is de gezant van Albuquerque naar Sjah Isma’il. Hij heeft geschenken bij zich in de vorm van acht gezadelde en schitterend opgetuigde paarden, karmozijnrood fluweel, brokaat, gouden armbanden met robijnen, gouden juwelen met kostbare stenen en tal van andere zaken. Opmerkelijk is dat Lemos ook wapentuig bij zich heeft: stukken artillerie, een halfdozijn lontroeren en veel kruisbogen, alsmede koper, tin en allerlei soorten specerijen. Albuquerque schrijft In een brief aan de sjah dat Lemos de werking van de wapens zal demonstreren. Hij laat de sjah weten dat hij vriendschappelijke betrekkingen met hem wil onderhouden en vraagt hem een ambassadeur naar koning Manuel te zenden. Albuquerque wil samen met de Perzen de `Grote Sultan’ en het `Huis van Mecca’ bestrijden. Hij wijst op de Portugese zegen over de Turken bij Diu en zegt bereid te zijn Perzische landoperaties tegen de `Grote Sultan’ te laten ondersteunen door de Portugese vloot. De gouverneur doet de suggestie dat de sjah Caïro aanvalt en dat hij zich concentreert op Jeruzalem. Albuquerque vraagt de sjah hem te laten weten waar hij zijn vloot het beste kan inzetten, om de `Grote Sultan’ zoveel mogelijk schade te berokkenen. De twee gezanten verlaten Ormoez op 10 augustus 1515. In Gombrun (Bandar Abbas) aangekomen, stelt Abraham Beque, die `kapitein’ is van deze stad, veertig kamelen ter beschikking, om hun bagage naar Dragell te brengen. Dit kost overigens 135,5 xerafins. De karavaan bereikt Tarun, 100 mijl ten noordwesten van Gombrun. De gezanten worden hier twee dagen plezierig onderhouden door Mirgeladim. In één dag wordt Porcan bereikt, waar de ambassadeurs ook twee dagen blijven. Zij trekken dan verder naar een dorp van Abraham Beque en bereiken vervolgens een plaats met 1.500 inwoners, die jaarlijks 100.000 cruzados belasting betalen. Abraham Beque en Sjah Isma’il ontvangen hiervan ieder de helft. Op de zevende dag arriveert de karavaan in Fasa, 120 mijl westnoordwest van Tarun. Het laatste dat van dit gezantschap is overgeleverd is, dat het twee léguas verder heel goed ontvangen is door de vrouw van Abraham Beque, die haar kamp heeft opgeslagen aan de oever van `een rivier met zout water’ en dat zij de gezanten, na een verblijf van enkele dagen, heeft voorzien van verse kamelen. Ook weten we dat Fernão Gomes de Lemos van zijn missie is teruggekeerd.
Het gevolg van de Portugese verovering van Ormoez en van het verschijnen van de Portugese vloot in de Perzische Golf is, dat vele heersers van eilanden in de Golf en steden aan de kust daarvan de suzereiniteit van de koning van Portugal erkennen. Mirbuzaca, een bevelhebber van Sjah Isma’il vraagt Albuquerque hulp bij de verovering van sommige eilanden en havens aan de kust. Hij biedt aan in ruil daarvoor een trouw aanhanger te zullen worden van koning Manuel. Hij zal ook schatting betalen en de Portugezen zoveel paarden en levensmiddelen leveren als zij willen ontvangen. De Portugezen maken een begin met de bezetting van allerlei eilanden in en havens aan de Perzische Golf en maken Gombrun tot het centrum van hun handel met het Perzische binnenland.