Hoofdstuk 2
De Estado da India
2.3 Bouw van het fort in Kilwa; vernietiging van Mombaça
Geschreven door Arnold van Wickeren
De speurtocht naar specerijen en niets anders heeft de Portugezen ertoe aangezet de zeeweg naar Indië te ontdekken. Toen de route naar Indië langs de oostkust van Afrika bleek te lopen, was het zaak ervoor te zorgen dat Portugese schepen deze kust zouden kunnen bezeilen, zonder bevreesd te hoeven zijn voor vijandelijke aanvallen. Nadat koning Manuel weet had gekregen van de `goudmijn’ van Sofala wenste de heer van het goud van Mina en van Cantor ook deel te nemen aan de goudhandel van de monomotapa. In 1501 of 1502 zijn de Portugezen erin geslaagd, door het aangaan van vreedzame betrekkingen met Sofala, aan de goudhandel deel te nemen. In 1505 wordt de politiek van vreedzaam en open handeldrijven, vervangen door met wapengeweld en militaire aanwezigheid het monopolie op de goudhandel te verwerven. Daartoe dient de politieke macht van Kilwa te worden vernietigd. Dit proces is overigens al ingeluid door de rebellie van Sofala. Vasco da Gama heeft in Kilwa al zoveel kracht gedemonstreerd dat zijn sultan heeft moeten accepteren een vazal van de koning van Portugal te worden en hij heeft zich verplicht, als blijk daarvan een jaarlijkse schatting (500 mitkal, volgens Barros) te betalen. Maar daarmee is de verhouding met Kilwa nog niet definitief geregeld. De sultan, daarin gesteund door de bevolking van Kilwa, blijft de Portugezen namelijk vijandig gezind en hij weigert de schatting te betalen. Het is zaak het probleem Kilwa voor eens en voor altijd op te lossen, zowel om de zeeroute rond de Kaap veilig te stellen, als om de Portugese goudhandel te bevrijden van de douaneheffingen en pesterijen in Kilwa. Om het goudmonopolie te verwerven dient Almeida in Kilwa en Sofala forten te bouwen. Tijdens de voorbereiding van het vertrek van de eerste onderkoning naar Indië gaat een schip, waarin stenen voor het bij Sofala te bouwen fort zijn geladen, verloren. De oorzaak is waarschijnlijk overbelading. Kennelijk heeft de bouw van een fort in de goudhaven Sofala zoveel prioriteit dat koning Manuel daarvoor niet afhankelijk wil zijn van zijn onderkoning. Hij zal al twee maanden na het vertrek van Dom Francisco een speciale expeditie van zes schepen naar Sofala zenden, onder bevel van capitão-mor Pero de Anhaia. Deze krijgt opdracht in Sofala een factorij te stichten en een fort te bouwen. Het regimento van Francisco de Almeida wordt op deze punten aangepast.
De onderkoning vertrekt op 25 maart 1505 met 22 kraken. Een deel van deze vloot dient gedurende drie jaar in Indië achter te blijven. Francisco de Almeida’s hoogste stafofficieren zijn Lourenço de Brito en Manuel Pessanha. Onder de kapiteins bevindt zich João da Nova, de capitão-mor van de derde expeditie naar Indië. Afgezien van de bemanning bevinden zich 1.500 soldaten op de vloot. Op 2 juli worden de schepen bij Kaap Corrientes door een storm verstrooid, waarbij een schip verloren gaat. Althans een deel van de bemanning weet veilig aan land te komen en zal door een volgende vloot worden gered. Op 22 juli komt Almeida met acht schepen bij Kilwa aan, maar spoedig daarna arriveren ook de overige schepen. Almeida zendt een Venetiaan naar sultan Ibrahim. Hij moet de schatting, tot betaling waarvan Vasco da Gama de sultan op zijn tweede reis heeft verplicht, incasseren. De sultan verwelkomt de admiraal met het zenden van een paar geiten, een koe, kokosnoten en fruit, maar hij weigert de schatting te betalen. Dom Francisco ontscheept daarop artillerie en gewapende manschappen. De sultan laat dan de schatting door vijf man brengen. Zij worden onmiddellijk gevangengenomen.
Op de vroege morgen van 24 juli bestormen de Portugezen de stad. Het ongecoördineerde verzet is van korte duur. Omdat sultan Ibrahim blijkt te zijn ontvlucht, stelt Almeida Muhammad Ankoni aan, om Kilwa te besturen, totdat de zoon van de wettige sultan, wiens vader door sultan Ibrahim vermoord is, meerderjarig zal zijn. Kilwa wordt geplunderd. De buit bestaat onder meer uit: goud, zilver, git, amber, ivoor, kleding, glaswaren, voorraden voedsel, mannen en vrouwen. De Portugezen zijn zeer onder de indruk van de hoge gemetselde huizen en de schitterende moskeeën. Zij schatten de bevolking op 4.000 zielen. De plunderaars zijn ook enthousiast over de gierst, die lijkt op die van Guinée. Zij zien met welgevallen de kokospalmen, de sinaasappel- en citroenbomen, de vele soorten groente en kruiden en de met keurige omheiningen omgeven tuinen. De aarde is rood, maar het groen overheerst en het vee verkeert in uitstekende conditie. Over de bevolking die, net als in Malabar, op bladeren van de betelnoot kauwt, wordt opgemerkt dat het aantal slaven het aantal `witte Moren’ verre overtreft. Op het strand liggen veel sambuks, enige zo groot als een karveel van 50 ton. De bekende kroniekschrijver Valentim Fernandes (zie Deel II) laat in zijn De Insulis e peregrinatione Lusitanorum weten dat het mooiste huis van de stad wordt bestemd als kern van het te bouwen fort. De huizen in de directe omgeving worden afgebroken, terwijl de stenen daarvan voor de bouw van fort São Tiago worden aangewend. Na 14 dagen is de bouw zover klaar dat Francisco de Almeida zich kan inschepen. Na stichting van de eerste Portugese vestiging in Oost-Afrika, waar de onderkoning Pero Ferreira Fogaça, als capitão van een garnizoen van 70 man achterlaat, zeilt Dom Francisco’s vloot op 5 augustus 1505 weg. Fogaça beschikt, naast het karveel Espera, over een tot brigantijn omgebouwde sambuk, om de kustwateren af te stropen. Bij deze strooptochten worden al spoedig de Ilhas de Comoro ontdekt.
Voor Kilwa treft Almeida een lokaal schip, waarmee hij enige veroordeelden (degradados) met brieven naar Malindi zendt. De kroniekschrijvers verschillen van mening of Almeida zelf een bezoek aan het bevriende Malindi brengt. Volgens Gaspar Correia mist hij de stad wegens ongunstige wind, maar anderen auteurs spreken van een hartelijk bezoek.
Op 13 augustus arriveert de onderkoning met 14 schepen bij Mombaça, een rijke, ommuurde, Arabische stad, gelegen op een eiland. Mombaça telt 10.000 inwoners en kan 3.700 strijdbare mannen op de been brengen. Dom Francisco besluit de stad te vernietigen, niet alleen omdat er veel buit te halen is, maar ook omdat zij zowel een bedreiging vormt voor de Portugese positie in Kilwa, als voor het bevriende Malindi. Zodra duidelijk is dat de Portugese vloot niet met vreedzame bedoelingen is gekomen, neemt de batterij met het van Sancho de Tovars schip geborgen kanon, twee Portugese schepen onder vuur, die peilen hoever zij de stad kunnen naderen. Het kanon wordt tot zwijgen gebracht als een kogel het kruitmagazijn van de batterij treft. Bij het daarop ingezette bombardement worden het paleis en de stadsmuur zwaar getroffen. Eenheden die aan land zijn gezet, steken rieten daken en drie schepen uit Cambay in brand en kort voor het aanbreken van de dag dringen de Portugezen de stad binnen. De inwoners veranderen hun uit drie verdiepingen bestaande huizen in forten en trachten uit alle macht te verhinderen dat de invallers door de nauwe straatjes oprukken. De Portugezen, die zich verplaatsen over de daken van de huizen, hebben weldra de stad in handen. Van de verdedigers vinden 1.500 man de dood, terwijl de aanvallers, naast vele gewonden, slechts vijf gesneuvelden te betreuren hebben. De Portugezen beschouwen de gemakkelijke verovering meer `Gods dan mensenwerk’. De buit wordt verzameld, waarbij een twintigste deel voor de `vinder’ is, maar lang niet alles wordt aan de factor gemeld. Later wordt koning Manuel verteld, dat als iedereen die in Mombaça goud of zilver gestolen heeft, gestraft zou zijn, Almeida de meeste Portugezen in het Oosten zou zijn kwijtgeraakt. Met de bezetting van Kilwa en de verovering en verwoesting van Mombaça is de Portugese hegemonie aan de kust van Oost-Afrika en het monopolie over de goudhandel gevestigd. Het goudmonopolie is overigens niet volledig. De Portugezen zien de Moorse kooplieden uit Malindi en Moçambique namelijk als trouwe vrienden. Zij mogen daarom, met toestemming en door tussenkomst van de koninklijke factors en volgens door hen te stellen regels, aan de goudhandel blijven deelnemen.