Categorieën
Portugees kolonialisme Spaanse kolonialisme

Cambodja onder Spaanse voogdij. Portugezen, Spanjaarden en Hollanders in Siam en Achter-Indië

Deel 17 Index

Hoofdstuk 3.

Portugezen, Spanjaarden en Hollanders in Siam en Achter-Indië

3.3. Cambodja onder Spaanse voogdij

Geschreven door Arnold van Wickeren

Veloso en Ruiz begeven zich naar Vientiane dwars door ‘la Chaîne annamitique’ en zij bereiken de stad in september of begin oktober 1596. Zij vernemen daar dat de gevluchte Cambodjaanse koning Sâtha en zijn oudste zoon Chestha dood zijn. De koning moet gestorven zijn na het vertrek van Gallinato naar Cambodja, want anders zouden de Spanjaarden van dit overlijden op de hoogte zijn geweest. Het verscheiden van de vorst en zijn zoon moet dus zijn gebeurd tussen juni en eind september. In Vientiane verblijven nog slechts de tweede zoon van Sâtha, een jonge man van twintig jaar, Chau Pnhea Ton geheten, een vrouw van Sâtha, een koningin-douarière, de vrouw van Barom Reachea I en de stiefmoeder van Sâtha – waarschijnlijk koningin Vong, moeder van Soryopor. Veloso en Ruiz raden de koninginnen en de jonge prins met klem aan naar hun land terug te keren.

Ondertussen hebben de mandarijnen in Cambodja onder leiding van de voornaamste onder hen die door de Spaanse auteurs wordt aangeduid met zijn titel Oknea Decho, de tweede zoon van Chung Prei willen kronen. Europese bronnen vermelden niet zijn naam, maar noemen slechts zijn titel Chau Pnhea Nhu en Cambodjaanse bronnen zwijgen over deze periode. Een prins die is ontsnapt uit de gevangenis waarin Chung Prei hem had opgesloten en van wie we ook slechts de titel kennen, Chau Pnhea Keo, tracht het hoofd te bieden aan deze nieuwe usurpator. Hij wordt echter gedood door de Cham van Cancona en de Maleiers van de laksamana. Gelet op deze verwikkelingen is het logisch dat het hof in Srei Santhor de aankomst van Veloso en Ruiz verneemt. De aankomst van het tweetal is een donderslag bij heldere hemel, want niemand heeft al hun vreselijke optredens in mei vergeten. Bovendien gaat het gerucht dat de Spaanse schepen als zodanig herkenbaar de Mekong zijn opgevaren. De zoon van Chung Prei zou naar de provincie zijn gevlucht en de mandarijnen zijn zo wijs zich achter de legitieme erfgenaam van de troon te scharen. Oknea Decho zeilt de Mekong op tot aan Vientiane om hem de kroon aan te bieden. Voorafgegaan door Veloso en Ruiz en omringd door zijn familie keert Chau Pnhea Ton in mei 1597 terug in de hoofdstad Srei Santhor. Hij regeert onder de naam Barom Reachea II1.

Het blijkt een koning van niets te zijn. Hij heeft alleen maar belangstelling voor de jacht en voor alcohol. Hij blijft slechts in het zadel dankzij de steun van Veloso en Ruiz. Zij hebben echter niet alleen strijd te leveren met de lafhartigheid van de koning, maar meer nog met zijn entourage, bovenal met de koningin-moeder en de koningin-douarière die samenspannen met de laksamana, om maar niet te spreken over de zoon van Chung Prei, die ook altijd van zich laat horen. Weldra komen de mandarijnen openlijk in opstand en Blas Ruiz is verplicht hun werktuig Oknea Decho te doden. De aanvoerder van de Cham, Cancona, ondergaat korte tijd later hetzelfde lot. De zoon van Chung Prei slaat het beleg voor Srei Santhor en het is altijd Ruiz, geholpen door de in Phnom Penh verblijvende Japanners, die hem in het gareel moet houden. Het gehele jaar 1597 is gevuld met interne gevechten. Een Laotiaans leger, dat de koning in Vientiane – ietwat laat – gezonden heeft om Barom Reachea II te hulp te komen, verandert in een troep ongedisciplineerde soldaten die bij vriend en vijand plunderen.

Aan Spaanse zijde gaan de zaken niet veel beter. Steunend op zijn aanstellingsbrieven die hij heeft ontvangen in Malacca, gedraagt Veloso zich als commandant. Ruiz daarentegen acht zich gebonden aan orders die hij uit Manila ontvangt. Hun compagnons gehoorzamen nu eens de een en dan weer de ander, afhankelijk van hun affiniteit. Sommige manschappen, ontmoedigd geraakt door de strubbelingen in Cambodja, keren terug naar Malacca of trachten hun fortuin te zoeken in Siam. De versterkingen waarop men hoopt laten op zich wachten. Tegen het einde van het jaar 1597 arriveert een schip uit Malacca met veertien Spaanse soldaten aan boord, waarschijnlijk degenen die in deze stad pater Diego Aduarte O.P. verlaten hebben. Vervolgens komt een niet geïdentificeerd schip uit Macau met Spanjaarden in Phnom Penh aan en begin 1598 arriveert opnieuw een vaartuig uit Malacca. Het brengt de Portugese franciscaan Pedro Custodio naar Cambodja. Hij is gezonden door het klooster van de minderbroeders in Malacca naar aanleiding van een verzoek van Barom Reachea II. Hoe het ook zij, het betreft slechts zwakke versterkingen van de Iberische positie, die geleidelijk aam Phnom Penh bereiken. Daar staat tegenover dat de gelederen door andere gebeurtenissen verzwakt worden. Zo komen verscheidene Spanjaarden kort na hun aankomst om bij een ruzie met Laotiaanse soldaten. Deze soldaten hadden zich ingescheept om naar huis te gaan. Zij hebben echter een pater franciscaan vermoord en de koning heeft Blas Ruiz opgedragen daarvoor wraak te nemen. Daartoe heeft hij nog geen gelegenheid gehad en daarom achtervolgt hij de Laotianen op de Mekong. Hij slaagt erin aan hen hun rijke plunderbuit te ontnemen. Eind 1597 of begin 1598 komen de Spaanse franciscaan Pedro Ortiz Cabezas en de lekenbroeder Pedro de los Santos naar Cambodja. Ortiz is in 1596, vergezeld van de lekenbroeder, op weg naar Europa als hun schip wordt genomen door Maleise piraten die hen als slaven verkopen aan Naresuan. De Siamese vorst zendt hen als gezanten naar Manila, maar een storm gooit hun schip op de kust van Cambodja, waar Veloso en Ruiz hen in dienst nemen.

De toevallige zwakke versterkingen zijn voor Veloso en Ruiz niet voldoende. Zij blijven daarom naar Malacca en Manila schrijven om versterkingen en zij laten koning Barom Reachea II hulpverzoeken aan deze steden zenden. In november 1597 zendt de koning een Spanjaard met een brief naar Alonso Ximénes O.P., die hij nog steeds een gijzelaar in Quang-tri waant. Hij schrijft min of meer dezelfde brief aan Don Francisco de Tello, gouverneur-generaal van de Filippijnen (1596-1602), aan Antonio de Morga en aan Diego Aduarte O.P., die hij machtigt om in ’s konings naam te onderhandelen over hulp. Aan de andere kant schrijft Barom Reachea II eind 1597 of begin 1598 brieven aan de verschillende religieuze orden in Malacca, zoals de dominicanen, de franciscanen en ongetwijfeld ook de jezuïeten. Op advies van Veloso schrijft de koning ook een brief aan de Portugese onderkoning in Goa. De brief aan de franciscanen heeft tot gevolg dat het klooster van de minderbroeders in Malacca twee missionarissen naar Cambodja stuurt. Een van hen is pater Antonio; de naam van de ander kennen we niet. Deze missionarissen ontvangen het recht vrij te prediken. Dit tweetal wordt gevolgd door de paters Gregorio, Antonio da Magdalena en Damião de Torres. Tegen 1612 keert de eerste pater Antonio terug naar Malacca en hij wordt vervangen door frei Jacomo da Conceição, die vertrekt in de tijd dat frei André dos Anjos het noviciaat van het klooster in Malacca bestuurt. Wanneer frei Jacomo da Conceição in Cambodja aankomt, is de koning pas gestorven en regeert zijn broer. Frei Jacinto de Deos O.F.M. laat ons weten dat António da Magdalena vele jaren gewerkt heeft in Siam en in Cambodja, en dat hij vervolgens samen met zijn medebroeders is gedeporteerd door de ‘Zwarte koning van Siam’, de naam die Spaanse en Portugese auteurs geven aan Naresuan.

In de loop van 1598 verbetert de toestand in Cambodja enigszins. Veloso en Ruiz pacificeren het land gedeeltelijk en Barom Reachea II kan zich tegen het einde van het jaar laten kronen. Als beloning voor hun grote verdiensten voor het land en de monarchie schenkt de koning zijn luitenants Veloso en Ruiz respectievelijk de provincies Baphnom en Trang. De gouverneurs van deze provincies genieten van hetgeen de provincies opbrengen, wat ook geldt voor de gouverneurs van de provincies Pursat, Kompong Svai en Thbaung Khum. Dit geldt slechts voor de duur van hun aanstelling, want er kan geen Cambodjaans grondgebied in leen worden gegeven. De koning is de enige die eigenaar is van de bodem. Er is ook sprake van de bouw van een fort op het “Ilha de Choro do Mar do Rio de Prequelapo ate a ponta de Troi Polon”. Of het fort ooit op dit eiland in de Mekong is gebouwd, is hoogst twijfelachtig.

Ondanks de verbetering van de situatie in Cambodja, wat overigens meer schijn dan werkelijkheid is, blijven Veloso en Ruiz hulp aan hun landgenoten vragen. Zij willen hun zaak in persoon gaan bepleiten in Manila, maar de koning laat hen niet vertrekken. Hij voelt er niets voor zich te laten scheiden van de weinige medestanders die hij bezit. De laksamana en de koninginnen weigeren eveneens met hun vertrek in te stemmen omdat zij willen vermijden dat er meer Europeanen naar Cambodja komen. Desondanks zullen in augustus 1598 Cambodjaanse ambassadeurs Srei Santhor verlaten met bestemming Manila, Malacca en Goa.

In Manila zijn sedert de terugkeer van Gallinato de medestanders van een interventie in Cambodja daarvoor blijven ijveren. De religieuzen en dan vooral de predikheren, de onvermoeibare pater Ximénes en de immer opvliegende pater Aduarte voorop, bepleiten de heilige oorlog. De nieuwe gouverneur, Don Fernando de Tello de Guzmán, is zich evenwel zeer bewust van zijn magere hulpbronnen om zulk een avontuur te lanceren. Maar Luis Pérez Dasmariñas, op dat moment zonder emplooi, biedt aan de onderneming te financieren als hem de functie van gouverneur van Cambodja wordt gegarandeerd. Op deze basis wordt een kleine expeditie opgetuigd. Om Dasmariñas scharen zich enkele oude getrouwen van de expeditie van Gallinato; de paters Ximénes en Aduarte, Luis Ortiz del Castillo, maar ook nieuwe compagnons als Hernando de los Rios Coronel en Luis de Villafañe. De religieuze orden wijzen missionarissen aan voor de expeditie. Die vertrekt met drie vaartuigen op 17 september 1598. Een storm verstrooit al direct het flottielje omdat het seizoen al ver gevorderd is voor een zeereis naar het westen. Een schip gaat met have en goed en met bijna alle opvarenden verloren. Het fregat onder bevel van Hernando de los Rios, met aan boord Dasmariñas, Ximénes en Aduarte, strandt op 3 oktober aan de kust van China. De overlevenden bereiken Macau, waar zij veel tegenspoed, waarover hier wordt gezwegen, moeten ondergaan. Hier kan worden volstaan met de vermelding dat pater Ximénes op 25 december sterft van uitputting in de armen van zijn Portugese ordebroeder António Caldeira O.P., die in de jaren 1583-1584 al in Cambodja heeft gewerkt. Pater Aduarte vertrekt naar de Filippijnen om hulp te zoeken. Hij keert in Macau terug met een vaartuig dat hij voor dat doel heeft gecharterd. Veel later moet hij zich begeven naar Malacca, waar hij in 1600 is. In maart of april 1601 vertrekt hij weer naar Cochin, verblijft in 1602 in Goa en scheept zich in naar Spanje in januari 1603.

Het derde vaartuig van Dasmariñas keert wegens het slechte weer halverwege terug en na op de Filippijnen te zijn gerepareerd, vertrekt het opnieuw naar Cambodja, onwetend van de rampen die de twee andere schepen zijn overkomen. Het vaartuig arriveert 3 oktober in Phnom Penh. Het staat onder bevel van Luis Ortiz del Castillo en heeft aan boord Luis de Villafañe en de Spaanse dominicanen Juan Batista en de lekenbroeder Diego de Santa Maria. Twee maanden later arriveert weer een Spaans schip in Phnom Penh. Kapitein daarvan is Juan de Mendoça Gamboa. Hij is op weg naar Siam en heeft aangeboden munitie af te leveren aan Dasmariñas, van wie men gelooft dat hij in Cambodja is. Aan boord van het schip zijn twee Spaanse dominicanen voor de missie in Siam, Juan Maldonado, voormalig algemeen commissaris van de inquisitie in Manilla, en Pedro de La Bastida. De aankomst van deze schepen versterkt de positie van Veloso en Ruiz en omdat zij het lot van Dasmariñas niet kennen, verwachten zij ook nog zijn komst. Begin 1599 arriveert er in Phnom Penh nog een schip; het is een Japans vaartuig onder bevel van de Portugese mesties Gouvea. Aan boord bevindt zich een soldaat-avonturier António Malaver. Deze is in 1595 op de Filippijnen aangekomen; hij is vervolgens naar Nieuw-Spanje vertrokken en hij heeft in 1596 langs de kust van Japan schipbreuk geleden met de nau São Felipe. Malaver heeft zich weten te redden, heeft Nagasaki bereikt en is nu met Gouvea op weg naar Siam. Onderweg is hij overgehaald zich aan te sluiten bij Veloso, over wie hij heeft horen spreken, en hij heeft besloten zijn geluk in Cambodja te beproeven. Voortaan gaan aan het hoofd van de kleine Spaanse legermacht drie man: Veloso, Ruiz en Frei Maldonado. Zij zijn door de Spanjaarden gekozen om met koning Barom Reachea II te onderhandelen over de stichting van een protectoraat dat de Spanjaarden meesters van Cambodja zou maken. De besprekingen lopen op niets uit en de koning geeft zich meer dan ooit over aan losbandigheid. Zijn familie en de mandarijnen zijn tegen hem, maar bovenal tegen Veloso en Ruiz gekant. Besloten wordt Soryopor, die nog steeds in Ayuthia verblijft, te houden voor de legitieme koning van Cambodja. Van de provincies waarin de zonen van Reamea Chung Prei nog steeds ageren, is men allerminst zeker. De koning van Siam schijnt de Spaanse inmenging in de zaken van Cambodja met ongerustheid te hebben waargenomen. Deze verwarrende situatie komt tot uitdrukking in een inscriptie uit 1599 in Angkor Vat, waarvan de auteurs vragen dat de vijanden van de koning van Cambodja mogen worden verdreven.

De Spanjaarden in Cambodja hebben hun kamp opgeslagen vlak bij Phnom Penh, naast de andere kolonies van vreemdelingen: Chinezen, Japanners en Maleiers. Men kan zich voorstellen wat een vreemde verzameling zich daar moet hebben bevonden. Hier verblijven de conquistadores in het klein, ontevreden over het gebrek aan activiteit en vergeefs dromend over het verwerven van glorie en fortuin. Op zekere dag, als Veloso, Ruiz en Maldonado O.P. in Srei Santhor met de koning spreken, doet zich een vreselijk incident voor tussen de vaandrig Luis Ortiz en de Maleise laksamana. Luis de Vallafañe, waarnemend kampcommandant voor zijn gewonde landgenoot Ortiz, steekt met hulp van Gouvea en de Japanners het kamp van de Maleiers in brand. De gewaarschuwde laksamana, die ongetwijfeld op zo’n goede gelegenheid heeft gewacht, verzamelt zijn troepen, hitst de Cambodjanen op en belegert de Spanjaarden in hun kamp en op hun schepen. De situatie stevent af op een tragedie. De koning, woest op de laksamana maar onmachtig, raadt Veloso en Ruiz aan zich te verbergen en af te wachten tot het onweer is uitgeraasd. Onze dappere helden snellen hun landgenoten te hulp om met hen te sterven. Bijna alle Europeanen worden in de loop van de gevechten gedood, onder hen ook de missionarissen Pedro Ortiz, Pedro de los Santos en Pedro de La Bastida. En in Srei Santhor wordt ook een franciscaan gedood. Dat moet Damião de Torres zijn geweest. Tijdens de strijd arriveert het schip van Mendoça, aan boord waarvan zich pater Maldonado, alsmede Luis de Villafañe en Antonio Malaver in veiligheid hebben gesteld. Zij begeven zich naar Siam, waar pater Maldonado verneemt dat zijn confraters aan vervolging zijn blootgesteld. Onder hen bevindt zich de Portugese dominicaan João da Mota, die in 1594 ook al in Lovêk gevangen heeft gezeten. En hij schijnt thans niet bepaald de gunst van Naresuan te genieten. Mendoça besluit zijn reis naar Malacca voort te zetten en pater Maldonado tracht zijn confrater João da Mota aan boord van het schip te krijgen. Maar de Siamezen hebben de poging door en bestormen het schip vlak voor het onder zeil gaat. De Spanjaarden geven zich over na een bloedig gevecht, waarin verschillende van hen sterven, onder hen Villafañe en Juan de Mendoça. Pater Maldonado is zo zwaar gewond dat hij op zee sterft. Afgezien van degenen die met Mendoça naar Siam zijn gevlucht en van wie alleen Antonio Malaver de aanval van de Siamezen heeft overleefd, is er slechts een Spaanse soldaat, Juan Diaz, die het bloedbad in Phnom Penh heeft overleefd. Ook enkele Filippino’s overleven de slachting, die zich midden 1599 heeft voorgedaan.

Het bloedbad van Phnom Penh markeert het einde van de Spaanse invloed in Cambodja. Barom Reachea II overleeft zijn beschermers maar korte tijd. Hij wordt eind 1599 vermoord op bevel van de laksamana. Zijn opvolger, Barom Reachea III, stuurt de laksamana naar Champa, waar hij sneuvelt. De Spaanse soldaat Juan Diaz, die ontsnapt is aan de moordpartij op de Spanjaarden in Srei Santhor, wordt door de nieuwe koning als boodschapper naar Malacca gezonden om de franciscanen te vragen missionarissen naar Cambodja te zenden. Zij zenden twee minderbroeders. Ook koning Barom Reachea III wordt vermoord. Hij heeft met geweld de gunsten van een van zijn mooie onderdanen afgedwongen, wat de beledigde echtgenoot niet ongewroken laat.

1 De Spaanse auteurs noemen hem ook wel Prauncar, Apram Langara of Langarac.

3.4 Hollanders in Cambodja