Hoofdstuk 7
Expansie van het Império Português (1515-1521)
7.8 China
Geschreven door Arnold van Wickeren
In 1515 zeilt voor het eerst een Portugees schip naar China. Het is in 1514 uitgezonden door Jorge de Albuquerque, capitão van Malacca. Het ankert bij het eiland Tummên, waar de factor, Jorge Álvares een padrão opricht. Ofschoon de vreemdelingen niet het Chinese vasteland hebben mogen betreden, hebben zij goede zaken gedaan en zijn tevreden teruggekeerd (zie Deel V, pag. 122-123). Spoedig na dit eerste bezoek aan China, brengt een andere geboortige Italiaan een geslaagd bezoek aan dat land. Het is Rafael Perestre(l)lo, de broer van Bertolemeu Perestre(l)lo, die door Afonso de Albuquerque aangewezen is als factor in Malacca. Rafael deelt zijn broer mede dat hij opdracht heeft een reis naar China te maken, maar de reis wordt eerst ondernomen, nadat Bertolemeu in 1515 overleden is. Rafael Perestrelo zeilt niet met een eigen schip uit, maar begeeft zich, met een aantal Portugezen, aan boord van een jonk van de koopman Pulate, een inwoner van Malacca. Als lange tijd niets van de China-reizigers vernomen wordt, begint men zich in Malacca zorgen te maken over hun welzijn, maar in augustus of september 1516 keert Rafael Perestrelo veilig en gezond in Malacca terug. Hij blijkt een winst gemaakt te hebben van twintig tegen één en brengt de boodschap mee, `dat de Chinezen naar vrede en vriendschap met de Portugezen verlangen en dat zij een zeer goed volk zijn.’
Zoals eerder vermeld, zendt Lopo Soares de Albergaria een vloot onder bevel van Fernão Peres de Andrade uit, `om China te ontdekken.’ Met hem mee gaan Simão de Alcaçova, met zijn eigen schip, Jorge Mascarenhas en de koopman Giovanni da Empoli. De vier schepen vertrekken in april 1516 uit Cochin, nadat Fernão Peres in Goa Tomé Pires, de gezant van koning Manuel naar de Ming-keizer, heeft opgehaald. De vloot zeilt naar Pacém, waar zoals eerder vermeld het met peper geladen vlaggenschip verbrand en João Coelho vooruit wordt gestuurd naar Bengalen. Fernão Peres komt waarschijnlijk in juli 1516 vanuit Pacém in Malacca aan. De capitão van Malacca, Jorge de Brito, verzet zich met hand en tand tegen het voornemen van de capitão-mor, eerst naar Bengalen te gaan. In naam van de Portugese koning, wenst Brito dat hij eerst naar China gaat, al was het maar om te vernemen wat er van Rafael Perestrêlo en zijn kameraden geworden is, Hij is namelijk bang dat Perestrêlo en de andere Portugezen is China worden gevangengehouden.
Ofschoon het goede seizoen al lang voorbij is, zeilt de expeditie op 12 augustus 1516 uit. Fernão Peres in de Santa Barbara, wordt vergezeld door Manuel Falção en António Lobo Falção in twee andere schepen en Duarte Coelho in een jonk. De wind is zo zwak dat ze eerst midden september de kust van Cochin China in zicht krijgen. Daar breekt een storm los, die het eskader de beschutting van de kust van Champa doet opzoeken. Vandaar zeilt Duarte Coelho, met verlof van Fernão Peres, de Menam op en brengt de winter door in Siam, terwijl de rest van het eskader besluit naar Malacca terug te keren, om daar de volgende gunstige moesson af te wachten. Zij keren langs een andere weg terug. Na in Pulo Condore fris water te hebben ingenomen, zeilen zij langs de kust van het Maleise schiereiland naar Patani. Hier maakt Fernão Peres afspraken over handels-faciliteiten met de autoriteiten van de haven en met die van nabijgelegen kuststreken.
Terug in Malacca blijkt dat Rafael Perestrêlo van zijn reis naar China terug is en dat hij aanzienlijke winst heeft gemaakt. Zijn succes doet Fernão Peres en andere kapiteins besluiten nu voor alles een reis naar China te maken. Een aantal schepen zeilt in december 1516 naar Pacém om peper te laden. Omdat zij daar tot mei 1517 blijven, heeft een van de kapiteins, Simão de Alcaçova, tijd om naar Malabar te gaan om andere handelswaar op te halen. Op weg naar China doen Fernão Peres en zijn kapiteins opnieuw Malacca aan. Daar heerst een verwarrende situatie: capitão Jorge de Brito is overleden en Nuno Vaz Pereira, een zwager van de overledene, en António Pacheca, twisten over de opvolging. Fernão Peres tracht het tweetal vergeefs met elkaar te verzoenen, maar uit vrees de moesson opnieuw te missen, vertrekt hij op 17 juni 1517 met acht zeilen naar de `eilanden van China’. Het schip van Fernão Peres is de Esphera, een schip van 800 ton. Het wordt vergezeld door de Santa Cruz van Simão de Alcaçova, de Santo André van Pero Soares en de Santiago van Jorge Mascarenhas; een jonk behorend aan Curia Raja, een Hindoe-koopman uit Malacca, waarover Jorge Botelho het commanda voert; twee andere jonken van eerder genoemde Pulate, onder bevel van Manuel de Araujo en António Lobo Falção; en nog een vaartuig, met Martim Guedes als kapitein. Alle schepen zijn goed bewapend en hebben Chinese loodsen aan boord.
Voordat de vloot Tummên aan de monding van de Parelrivier bereikt, vindt een ontmoeting plaats met een Chinese vloot, die handelsschepen en de kust beschermt tegen aanvallen van piraten. Kennelijk om te ervaren of men met piraten van doen heeft, vuren de Chinezen enige schoten af, die niet door de Portugezen beantwoord worden. Zij hijsen de vlaggen en geven `alle andere vredessignalen af,’ maar tezelfdertijd houden zij zich `gereed voor de strijd,’ indien dit nodig zou blijken te zijn.
Op 15 augustus komt de vloot veilig aan bij het eiland Tummên of Tamão, op 18 leguas van Canton, dat de Maleiers Veniaga en de Chinezen Shang-ch’wan noemen. Fernão Peres ontmoet hier Duarte Coelho, die een maand eerder is aangekomen en die te nauwernood ontsnapt is aan een piratenvloot van 35 schepen. Fernão Peres laat de commandant van de Chinese vloot weten dat hij een ambassadeur van koning Manuel naar `de koning van China’ aan boord heeft. Deze heet hem welkom en laat hem weten dat hij zich dient te wenden tot de Pei-wo, de commandant van de kustbewakingsgarde in de stad Nan-t’ou. Als Fernão Peres dit doet, antwoordt de Pei-wo dat hij de autoriteiten in Canton zal vragen de Portugese vloot tot de haven toe te laten. Zodra de toestemming ontvangen is, zal de Pei-wo dit aan Fernão Peres laten weten. Terwijl enige dagen op de toestem-ming wordt gewacht, dreigen enige schepen door een hevige storm schipbreuk te zullen lijden, wat voorkomen kan worden door enige van hun masten op te offeren. Als de schade is hersteld, waarbij de Chinezen geen enkele medewerking hebben geboden, laat Fernão Peres een deel van de vloot, onder bevel van Simão de Alcaçova, achter bij Tamão, terwijl hijzelf met Martim Guedes en Jorge Mascarenhas naar Nan-t’ou zeilt. De schepen en de begeleidende boten van de andere schepen zijn goed bewapend. Na aankomst wordt Giovanni da Empoli, vergezeld van trompettisten en een lijfwacht, naar de Pei-wo gezonden. De Portugezen dreigen zonder toestemming naar Canton te zeilen en na nog een paar dagen gewacht te hebben, voeren zij hun dreigement uit, nadat de Pei-wo hun loodsen heeft gegeven. De schepen zeilen de Parelrivier op en ankeren, na drie dagen varen, eind september 1517 in de haven. De capitão-mor laat de vlaggen hijsen en saluutschoten afvuren, waarop Wu T’ing-chü de provinciale schatkistbewaarder, hem laat weten ver-baasd te zijn dat de schepen zonder toestemming van de autori-teiten naar Canton gekomen zijn en geheel tegen de gewoonte in hebben gebruik gemaakt van hun kanonnen. Peres’ verklaring, waarin hij zich verontschuldigt voor de saluutschoten, schijnt de autoriteit te bevredigen. Hij laat weten dat hij onderkoning Ch’ên Hsi-hsien, die resideert in Wu-chou in de provincie Kwang-si ervan zal verwittigen dat de Portugezen een gezant naar de keizer bij zich hebben. Als de onderkoning het bericht heeft ont-vangen, besluit hij zelf met enige hoge ambtenaren naar Canton te komen. Terwijl Fernão Peres zijn komst afwacht, verbiedt hij zijn mannen aan land te gaan. De Portugezen worden uitgeno-digd de moskee te bezoeken, omdat tot dan toe alle bezoekende buitenlanders moslims bleken te zijn. Als Ch’êng Hsi-hsien in Canton is aangekomen, gaat Giovanni da Empoli met veel luister voor een onderhoud naar de hoge mandarijnen. Hij is vergezeld van een groot gevolg en wordt voorafgegaan door trompettisten. Het resultaat van dit bezoek is dat keizer Wu-tsung (1505-1521) in kennis gesteld zal worden van de aankomst van de `Feringis’ met hun gezant. De door Albergaria uitverkoren ambassadeur, Tomé Pires, die niet alleen als Portugees gezant Malásia, Java, Sumatra en andere streken in de Pacifico heeft bezocht en zijn bevindingen heeft vastgelegd in zijn Summa Oriental, maar ook goed op de hoogte is van de farmacie, gaat met zes of zeven personen en groot vertoon, aan land. Zijn opdracht is de Chinese keizer te overtuigen van de voordelen van het onderhouden van handelsbetrekkingen met een land waarin de geneeskunde op hoog niveau staat. Het gezantschap wordt huisvesting aangebo-den, waar de geschenken voor de keizer achter slot en grendel worden opgeborgen. Fernão Peres vraagt een gebouw dat als factorij kan dienen. Aan zijn verzoek wordt voldaan, waarop factor Giovanni da Empolie en zijn helpers aan land gaan om de handel op gang te brengen. Peres zendt andere Portugezen uit om de stad te verkennen, waarbij een zekere António Fernandes in het donker de stadswal beklimt en 90 verdedigingstorens telt.
Fernão Peres kan niet zo lang in Canton blijven als hij zou willen; hij krijgt van Simão de Alcaçova bericht dat de bij Tamão verblij-vende schepen blootstaan aan aanvallen van piraten. Zij worden afgeslagen. Dan breekt op de vloot koorts en dysenterie uit, die negen mensen, onder wie Giovanni da Empolie, het leven kosten. Peres besluit, onder achterlating van Tomé Pires en de zijnen, terug te keren naar Tamão, waar de ruilhandel voort gaat en dit keer bij de reparatie van de schepen van de Chinezen wel hulp ontvangen wordt. Peres ziet een kans meer aan de weet te komen over de bewoners van de Liu-Kiu eilanden, de Gores (zie deel V, pag. 98-99), over wie de Portugezen `Grão noticia’ ver-nomen hebben, omdat de Gores met enige jonken naar Tamão plegen te komen. Met permissie van de Cantonese autoriteiten zendt hij Jorge Mascarenhas via Ch’üanchow naar deze eilan-den, maar als hij in Ch’üanchow aankomt, blijkt het seizoen al te ver gevorderd te zijn om door te zeilen naar de Liu-Kiu eilanden. Jorge Mascarenhas besluit dan ter plaatse te gaan handeldrijven. Portugese bronnen noemen Ning-po in de provincie Chekian, waar een factorij wordt gesticht, vanwaaruit handel met andere delen van China en zelfs met Japan wordt onderhouden. Deze handel is even profijtelijk als die in Canton. Jorge Mascarenhas is de eerste Portugees die Ch’üanchow bezoekt. Tezelfdertijd wordt Duarte Coelho teruggezonden naar Malacca, om verslag uit te brengen van de ontvangst in China. Het goede nieuws dat hij brengt, leidt ertoe dat vrijwel onmiddellijk een jonk, geladen met handelswaar en proviand, onder bevel van Jorge Álvares, naar Canton wordt gezonden. Hij brengt het nieuws dat sultan Mahmoed Shah opnieuw een zeer serieuze poging doet Malacca te heroveren. Fernão Peres zendt daarop een boodschapper over land naar Ch’üanchow, om Mascarenhas terug te roepen. Zodra deze terug is, neemt Fernão Peres afscheid van de autori-teiten in Canton. Tijdens een bevredigend onderhoud delen deze hem mee dat het Portugese gezantschap in Beijing welkom is en dat de Portugezen op Shang-ch’wan een factorij mogen vestigen. Hierna hijst Fernão Peres de zeilen. Voor hij vertrekt laat hij bekend maken dat iedere Chinees die onrecht heeft ondervon-den van de Portugezen, zich tot hem kan wenden om genoeg doening te ontvangen. Deze tactvolle geste maakt een zeer goede indruk op de Chinezen.
Als Fernão Peres de Andrade eind september 1518 met zijn vloot op weg is naar Malacca, geraken de schepen in de Golf van Cochin China in een storm, waardoor de Santo André verloren gaat, maar de bemanning gered wordt. Bij Singapore wordt de vloot opgewacht door een eskader, onder Diego Pacheco, dat de schepen moet beschermen tegen aanvallen van de vloot van sultan Mahmoed Shah. Bij aankomst in Malacca wordt Fernão Peres op grootse wijze geëerd.
Door het tactvolle en verstandige optreden van Fernão Peres de Andrade zijn de vooruitzichten op vriendschappelijk commerciële betrekkingen met China buitengewoon goed. Simão de Andrade zal door zijn arrogantie en ruwheid, die een scherp contrast vormen met de flexibiliteit en tact van zijn broer, de goede relatie met China teniet doen. Diogo Lopes de Sequeira belast Simão de Andrade met de leiding van een expeditie naar China, omdat deze een document kan tonen waaruit blijkt dat koning Manuel hem gerechtigd heeft naar China te gaan. Hij gaat in de plaats van António Correa die eerst naar China zou gaan. Simão de Andrade verlaat Cochin in april 1519 met drie andere jonken. Via Malacca zeilt hij met Jorge Botelho, Álvaro Fuzeiro en Francisco Rodriguez naar Tamão, waar het eskader in augustus aankomt. Simão de Andrade, die van nature impulsief is en ook op vertoon van pracht en praal is gesteld, begaat al direct een reeks wan-daden, die de vriendschappelijke betrekkingen die zijn broer met de Chinezen heeft opgebouwd, zwaar op de proef stelt en doet omslaan in dodelijke vijandschap van de Chinezen tegenover de Portugezen. Hij geeft opdracht op Tamão een fort van hout en steen te bouwen, onder het voorwendsel dat er veel piraten zijn en de Chinese vloot zeevaarders geen effectieve bescherming biedt. De Chinezen beschouwen dit natuurlijk als een wederrech-telijke bezetting van een deel van hun territorium. Tot overmaat van ramp laat Simão de Andrade op een nabijgelegen eilandje een galg oprichten en daaraan een ter dood veroordeelde zeeman ophangen. De executie, die gepaard gaat met veel ceremonieel, wordt beschouwd als een inbreuk op de wetten en gewoonten van China, omdat slechts de Chinese autoriteiten een vreemdeling ter dood kunnen veroordelen. Bovendien staat Simão de Andrade niet toe dat schepen van Siam, Cambodja, Patani en andere plaatsen, die in dit jaargetijde Tamão aandoen, hun koopwaar aan land brengen, voordat de Portugezen hun waren verkocht hebben. Er zou zelfs sprake zijn geweest van het beroven van passagiers op schepen van andere nationaliteiten. De grootste wandaad van alle is dat de Portugezen een groot aantal kinderen, van wie velen uit respectabele gezinnen komen, hebben gestolen, waarschijnlijk om hen als slaven te verkopen.
Ondanks de wandaden van Simão de Andrade en zijn mannen, komt er bericht van het hof dat keizer Wu-tsung het Portugese gezantschap wil ontvangen. Kennelijk zijn de geruchten over het Portugese optreden op en rond Tamão nog niet door de autoritei-ten van Canton aan het keizerlijke hof gemeld, anders zou de missie niet welkom zijn geweest. Het Portugese gezantschap naar de keizer van China verlaat Canton op 23 januari 1520 met groots vertoon. Het vaart de rivier op in drie met Portugese vlag-gen en zijden schermen versierde galeien. Aan de voet van een bergrug ten noorden van Kwangtun aangekomen, gaat de tocht te paard, of in draagstoelen verder. Het gezantschap trekt te voet over de Melingpas naar Nanking, waar keizer Wu-tsung in mei 1520 verblijft. Tomé Pires en de zijnen moeten echter doorreizen naar Beijing, omdat de keizer hen daar wenst te ontvangen.
Daar nemen de zaken voor de Portugezen een ongunstige keer. Als de tolken de tekst van de boodschap van koning Manuel aan de keizer hebben vertaald, blijkt dat het taalgebruik sterk afwijkt van dat van eerder ontvangen brieven van Fernão Peres de Andrade. Het noodzakelijk geachte onderzoek brengt aan het licht, dat Chinese `vertalers’ voorheen brieven voor Fernão Peres hebben geconcipieerd naar Chinees gebruik, los van de Portugese tekst, die ze niet hebben kunnen lezen. Lopende het onderzoek, mogen de Portugezen tijdelijk het paleis niet meer betreden. Ondertussen dringt tot het hof door hoezeer hun land-genoten zich in het zuiden van het land misdragen. Hoge manda-rijnen, zowel van de centrale als van de provinciale regering, verwijten hen het volgende: ze zijn zonder verlof daartoe naar Canton gekomen; ze hebben geweigerd de gebruikelijke import-heffing op hun handelswaar te betalen; ze hebben ambtenaren die deze bij hen kwamen innen, beledigd en mishandeld; zij heb-ben kooplieden van andere nationaliteiten belet zaken te doen, hun schepen belaagd en hen geld afhandig gemaakt; ze hebben op Chinese bodem een fort gebouw en dat van bewapening voorzien; ze hebben in Canton en elders waar dat verboden is, kanonschoten afgevuurd; ze zijn gekomen om te spioneren en ze hebben met geweld bezit genomen van Malacca. Als de keizer deze beschuldigingen hoort, merkt hij op: `deze mensen kennen onze gewoonten niet; langzamerhand zullen zij deze leren.’ Maar twee `aanklagers’, uit het zuiden, die goed op de hoogte zijn van de Portugese gedragingen en aan wier mening grote waarde wordt gehecht, zijn minder verzoenlijk dan Wu-tsung. Een van hen, Ch’íu Tao-lung, wil dat de Feringis bevolen wordt Malacca terug te geven aan Mahmoed Shah, een vazal van China, en de ander, Ho Ao, wenst dat de Portugezen, die zich in het geheim in Chinese steden gevestigd hebben en daar samenleven met Chinese vrouwen, allemaal gedwongen worden te vertrekken.
Terwijl nog geen definitieve beslissing is gevallen, arriveert Tuan Mohammad, ambassadeur en zoon van Mahmoed Shah, in Beijing. Hij heeft een boodschap bij zich, waarin verslag wordt gedaan van de verovering van Malacca, door de Portugezen en van de vlucht van Mahmoed Shah naar Bintang. In de brief wordt Chinese militaire hulp ingeroepen om de Portugezen uit Malacca te verdrijven. De brief wordt voorgelegd aan de Li-pu of de Raad van de Riten, tot wie alle vreemde gezanten zich na aankomst in Beijing moeten wenden. Ondertussen is keizer Wu-tsung ernstig ziek geworden en drie maanden later, op 20 april overlijdt hij. Kort daarna ontvangt het Portugese gezantschap bevel naar Canton terug te keren. Ook als de keizer niet zou zijn gestorven zou het voor Tomé Pires weinig zin hebben gehad nog langer in Beijing te blijven. Het vertrek van het gezantschap kan niet beschouwd worden als het gevolg van het overlijden van de keizer. Als Wu-tsung niet zou zijn gestorven dan had dat waarschijnlijk ook weinig invloed gehad op het verdere verloop van de gebeurtenis-sen. De Portugezen verlaten Beijing op 22 mei en bereiken op 22 september 1521 Canton, waar zij op last van de autoriteiten in hechtenis worden genomen.
In april of mei 1521 arriveert in de haven van Tamão een Portugese vloot, geladen met peper, sandelhout en andere koop-waren. In dit geval vermelden Portugese bronnen voor de eerste maal wat de schepen aanvoeren: peper, sandelhout en andere koopwaren. Uit andere bronnen weten we dat de Portugezen vanuit de Sumatraanse havens Pacém en Pedir en uit Malabar en Patani in China peper importeren en dat zij daar veel winst op maken. Zo wordt een quintal peper die in Malacca vier ducaten kost in China verkocht voor vijftien ducaten. Het is profijtelijker peper in China te verkopen dan naar Lissabon te brengen. Behalve peper, brengen de Portugezen naar China: drogerijen uit Cambay, opium, absint, galnoten uit de Levant, saffraan, bewerkt en onbewerkt koraal, stoffen uit Cambay, Pulicat en Bengalen, vermiljoen, kwikzilver, scharlaken rode kleding, zwarthout, klem men, wieroodhars, ivoor, wollenkleding en gouddraad. Voor deze artikelen verkrijgen de Portugezen: koper, salpeter, lood, aluin, vlastouw, kabels, alle soorten ijzerwaren, pek, zijde en zijden-stoffen, zoals damast in vele kleuren, veel soorten satijn en brocaat, porcelein, rabarber, muskus, zilver, goud, zaadparels, vergulde artikelen, zoals rijke doosjes en bakjes van verguld hout, zoutschaaltjes, beschilderde waaiers en ander verfijnd handwerk. De vloot die in april of mei in de haven van Tamão arriveert, komt uit Malacca en bestaat uit: een uit Portugal afkomstig schip van de hoge ambtenaar Nuno Manuel, met Diogo Calvo als kapitein; de jonk van Jorge Álvares en ver-schillende andere schepen, die te laat in Malacca zijn aange-komen om nog te kunnen deelnemen aan de vorige China-reis, die van Simão de Andrade. De Portugezen kunnen, ondanks de door de wandaden van hun landgenotende bij de bevolking gewekte antipathie, zowel op Tamão als in Canton ongestoord met hun handel beginnen en de Cantonese autoriteiten leggen hen ook geen strobreed in de weg, zolang ze geen instructies van het hof hebben ontvangen.
Tegelijkertijd met het nieuws van het overlijden van de keizer wordt de opdracht ontvangen de vreemdelingen, onder bedrei-ging met marteling en dood, uit te wijzen. De Portugezen weige-ren aan dit bevel te gehoorzamen, zolang zij nog niet al hun koopwaren hebben geruild. De mandarijnen, die nu vastbesloten zijn geen loopje met zich te laten nemen, laten Vasco Calvo, een broer van kapitein Diogo Calvo, en diverse andere Portugezen in Canton arresteren. Ongeveer tezelfdertijd leggen de Chinezen één voor één beslag op Portugese schepen uit Patani en Siam. Hierbij bieden de Portugezen geen georganiseerde tegenstand, hoewel bij deze akties een groot aantal zeelieden schijnt te zijn gearresteerd of zelfs wordt gedood. Zestig mannelijke gevange-nen worden later in vrijheid gesteld, tezamen met vijftig vrouwen en kinderen. Tot de slachtoffers behoren Bertolemeu Soares, Lopo de Gões en pater Mergulhão, die zich heeft dood gevoch-ten Ondertussen rusten de Chinezen een vloot van gewapende jonken uit, die de haven van Tamão, waarin zich het schip van Diogo Calvo en acht Portugese jonken bevinden, vrijwel volledig blokkeert.
Op 27 juni 1521 komt Duarte Coelho in een goed bewapende jonk en een andere jonk, die behoort aan inwoners van Malacca, voor Tamão aan. Coelho, de Chinese dreiging bemerkend, kan gemakkelijk vluchten en daarmee zijn landgenoten aan hun lot overlaten, maar hij doet dat niet omwille van zijn vriend Jorge Álvares, die ernstig ziek is en na elf dagen zal sterven. Wang Hung, de Hai-tao of bevelhebber van de vloot in Canton, is zo geïrriteerd dat de vijand zich heeft weten te versterken, dat hij besluit tot de aanval over te gaan. Coelho ziet in dat de door 50 bewapende Chinese jonken vrijwel omsingelde Portugese sche-pen, zich in een hachelijke positie bevinden. Hij doet daarom een vredesvoorstel. Dat wordt verworpen, omdat de Chinezen den-ken dat het een list is. Zij gaan tot de aanval over. Dankzij hun superieure artillerie weten de Portugezen hen op afstand te hou-den. Na deze mislukking verandert Wang Hung zijn tactiek. Hij blokkeert de haven Tamão en belet aldus de Portugezen te ver-trekken. Als het beleg 40 dagen heeft geduurd, weten het schip van Ambrosio de Rego en een jonk, de blokkade te omzeilen en zich bij de andere Portugese schepen te voegen. Door de voort-durende strijd worden zoveel Portugezen buiten gevecht gesteld, dat er per schip niet meer dan acht Portugezen beschikbaar zijn; de rest van de bemanning bestaat uit slaven. Duarte Coelho, Diogo Calvo en Ambrosio de Rego besluiten daarom in onderling overleg een aantal jonken op te geven en de bemanningen te concentreren op de drie belangrijkste schepen met het doel daar-mee te ontsnappen. Onder dekking van de duisternis worden op 7 september 1521 de zeilen gehesen. De waakzame Chinezen vallen de drie schepen bij het ochtendgloren aan. Het gevecht is zeer hevig en de Portugezen zouden wellicht het onderspit hebben gedolven, als niet een hevige storm de vloot van jonken uiteengeslagen zou hebben, waardoor de drie schepen kunnen ontsnappen. Zij komen eind oktober veilig in Malacca aan.
Twee weken na deze ontsnapping arriveert Tomé Pires en zijn gevolg uit Beijing in Canton. De mandarijnen daar zijn niet in de stemming om hem goed te ontvangen. Bovendien hebben zij opdracht ontvangen om de ambassadeur en zijn gevolg in hech-tenis te nemen, tenzij hij de verzekering geeft dat de Portugezen Malacca aan Mahmoed Shah zullen teruggeven. Direct na aan-komst wordt het gezantschap voor de provinciale schatkistbe-waarder gebracht. Hij geeft opdracht de Portugezen in hechtenis te nemen. Vervolgens wordt Tuan Healie, de ambassadeur van Mahmoed Shah, bij de autoriteiten van Canton geroepen, om zijn zegje te doen. De mandarijnen verzoeken Tomé Pires daarop de Portugese leiders te schrijven dat zij Malacca dienen terug te geven. Tomé Pires weigert dit, omdat hij `niet voor dat doel is gekomen en het hem ook niet past zich daarmee in te laten.’ Nadat gebleken is dat Tomé Pires niet is over te halen, wordt besloten de Portugezen hardvochtiger te behandelen. De bewaarder van de provinciale schatkist en de An-ch’a–shih, (de provinciale opperrechter geven bevel zware ijzers aan de handen van de gezant te bevestigen en zijn metgezellen, naast deze handijzers, ook van zware voetijzers te voorzien. Bovendien wor-den de bezittingen van het gezantschap geconfisqueerd. Pas na interventie van Hsün-yüeh, die de mandarijnen van Canton erop wijst dat zij een gezantschap niet op deze wijze kunnen behan-delen, worden de ijzers weer verwijderd. Tomé Pires zal in 1524 van ziekte sterven, zonder zijn vrijheid te hebben herkregen.
7.9 Ethiopië.