Categorieën
Portugees kolonialisme

Coromandel. De Visserijkust, Coromandel, Bengalen en de Carreira da India

Deel 11 Index

Hoofdstuk 3.

De Visserijkust, Coromandel, Bengalen en de Carreira da India

3.1. Coromandel

Geschreven door Arnold van Wickeren

In deel X, § 3.8 zijn veel bijzonderheden vermeld over de Portugese handelaren aan de Coromandelkust, die het zeer voor de wind gaat. Zij voeren rijst uit naar onder meer Malacca, Ceylon en ook naar Malabar, en textielwaren naar vooral Malacca. In de eerste decennia van de 16e eeuw hebben zich veel Portugezen gevestigd in de plaatsen Pulicat, Nagapattinam, Devanampattinam, maar vooral in São Tomé de Meliapur, alwaar in het jaar 1538 al 60 casados wonen. Onder degenen die zich als koopman aan de Coromandelkust hebben gevestigd, bevinden zich handelaren die daarvoor in Malabar of elders aan de westkust woonden, maar ook voormalige soldaten, die eerst in dienst van de koning, hebben gestreefd naar het behalen van eer en roem, maar die na afloop van hun diensttijd niet direct naar Portugal zijn teruggekeerd, maar als koopman of als huurling, in dienst van een lokale heerser, fortuin willen maken. Francisco Rodrigues Silveira rapporteert in 1524 dat zich onder de nieuwbakken kooplieden ook voormalige soldaten bevinden die uit Goa gedeserteerd zijn wegens de slechte behandeling die zij als soldaat te verduren hadden. Tenslotte vestigen zich ook beambten, zoals factorijpersoneel, al dan niet na afloop van de periode waarvoor zij zijn aangesteld, aan de Coromandelkust, om hun geluk te beproeven als koopman. In São Tomé, dat overigens niet over een natuurlijke haven beschikt, maar dat slechts in de maanden mei en juni kan worden bereikt door vlak langs de kust naar het zuiden te zeilen, floreren niet alleen de zaken van de nieuwkomers, maar zij kunnen er ook hun zieleheil bevorderen door het graf te vereren van de apostel Thomas. Onder verwijzing naar § 3.8 van deel X worden hierna de ontwikkelingen aan de kust van Coromandel beschreven in de periode 1538-1558.

Het is Vice Rei Dom García de Noronha een doorn in het oog dat zoveel Portugezen van de westkust van Voor-Indië verhuizen naar de oostkust. Hij wil het Portugese element aan de westkust versterken, maar daarvoor is het aantal Portugezen in Indië te gering. Bovendien is de onderkoning er een tegenstander van dat zijn landgenoten zich over heel Azië verspreiden. Zijn streven is erop gericht bewoners van São Tomé de Meliapur te doen terugkeren naar de westkust. Hij zendt Manuel da Gama met een vloot naar São Tomé; hij is bevoegd de bewoners te deporteren en de stad te verwoesten. Slechts een gering aantal bewoners laat zich overhalen zich naar Cochin te laten brengen, maar de meerderheid verzet zich tegen een gedwongen verhuizing. Dom García doet in 1539 nogmaals een poging zijn doel te bereiken. Hij roept de recalcitrante bewoners van São Tomé op naar Goa terug te keren voordat hun stad verwoest wordt, maar de oproep en het dreigement missen hun uitwerking. Francisco Xavier schrijft in een van zijn brieven, gedateerd 10 november 1545, dat er al 100 gehuwde christenen in São Tomé wonen. Een jaar later wonen er 500 Portugezen met hun slaven in de stad en in 1559 bedraagt de bevolking van São Tomé de Meliapur meer dan 2.000 zielen, met inbegrip van de inheemsen.

In 1536 komen de eerste franciscanen naar São Tomé. Zij schijnen meer aangetrokken te worden door het gezonde klimaat en sommigen ook door de commerciële mogelijkheden, dan door missionaire geestdrift. Geen van hen bekommert zich om de paravas, voor wie geen mis wordt gelezen en die niet in het geloof onderwezen worden. De franciscanen stichten in 1538 in São Tomé a Confraria de Nossa Senhora da Misericordia, veelal genoemd Santa Casa da Misericordia. De Portugese inwoners van de stad dragen alle extra kosten en geven ook genereus aalmoezen voor de armen. Zij worden hierbij geïnspireerd door de idealen van de minderbroeders die zijn gebaseerd op de zeven geestelijke werken van barmhartigheid (de zondaren bekeren, de onwetenden onderwijzen enz.) en op de zeven lichamelijke werken van barmhartigheid (de hongerigen voeden, de dorstigen laven, de naakten kleden, enz.) De provedor staat aan het hoofd van de Santa Casa da Miséricordia. De instelling heeft een raad van bestuur, waarvan de leden jaarlijks gekozen worden, wat een hele eer is. In 1540 stichten de franciscanen een hospitaal, dat functioneert als een integraal onderdeel van de Santa Casa da Miséricordia. Tijdens zijn verblijf in São Tomé brengt Francisco Xavier de meeste tijd door in dit hospitaal van de franciscanen. Xavier zou zijn nachten hebben doorgebracht voor het beeld van de Moeder Gods, met het Jezuskind en terwijl hij in gebed verzonken was, zou hij de goddelijke inspiratie hebben ontvangen naar het Verre Oosten te gaan. Ieder jaar helpt de Santa Casa weesmeisjes aan een bruidsschat, zodat zij kunnen trouwen. De instelling ondersteunt ook nieuwe bekeerlingen. Ofschoon de Santa Casa da Miséricordia bij tijd en wijle geplaagd wordt door financiële problemen, is de instelling een groot succes. Eveneens in 1540 komt Frei António de Padrão o.f.m. naar São Tomé; hij verkondigt het Evangelie aan de Hindoes en bouwt een kerk voor zijn bekeerlingen. Belchior de Lisboa o.f.m. schrijft in een brief, gedateerd 21 maart 1559 dat de franciscanen een eigen verblijf mogen bouwen. In 1550 zijn er ook jezuïeten in São Tomé. Francisco Xavier, die de stad op weg naar Malacca al in 1545 heeft bezocht, verzoekt om de overdracht van de kerk van de apostel Thomas aan de jezuïeten. Frei Alphonso Cypriani s.j., die in 1550 in São Tomé woont, klaagt er vaak over dat het gedrag van de Portugezen in de stad verre van voorbeeldig is en dat het gevolg daarvan weleens zou kunnen zijn, dat zij die geneigd zijn het christendom te omhelzen, daarvan afzien door hun weinig christelijke levenswijze.

Vanaf ongeveer het midden van de 16e eeuw worden in Goa gebouwde naus via Pulicat naar Malacca gezonden. Later, als Nagapattinam opkomt als de belangrijkste Portugese haven aan de Coromandelkust, worden verschillende naus ingezet voor reizen van Nagapattinam, via Malacca, naar China. Francisco Xavier beschrijft in zijn brief van 10 mei 1546 de reis die hij in 1545 heeft gemaakt van São Tomé naar Ambon. De nau van 400 ton is eerst naar Malacca gezeild, waar Xavier van eind september tot eind december gebleven is. Hij is toen doorgereisd naar Ambon en verblijft daar van februari tot juni 1546. Hij bezoekt ook Ternate (juli-september) en Moro (september-december). Naus die van Cochin naar Malacca gaan, zeilen altijd rond Ceylon, omdat het in Straat Palk wemelt van de zandbanken.

Ook in die tijd zijn kapiteins van schepen meer op eigen voordeel uit dan op voordeel voor de koning. Cristóvão Álvarez, bijvoorbeeld, zeilt in een schip van de koning heen en terug van Coromandel naar Malacca en bezorgt de koning weinig profijt, maar zelf verdient hij aanzienlijk aan de reis. Kapiteins en ambtenaren kunnen zich in Coromandel, Bengalen, Malacca en Oost-Azië gemakkelijk onrechtmatig verrijken, omdat de macht van de Estado da India daar zwak is. In de jaren veertig van de 16e eeuw verleent de Kroon aan leden van de hoge adel in Indië het monopolie op de handel in bepaalde goederen. Zij moeten dan wel zelf het schip uitrusten, waarvoor zij een startsubsidie van 3.000 cruzados van de Kroon kunnen krijgen. Later kan ook de lagere adel van de regeling profiteren. Het systeem wordt geen succes; de opkomende handelsklasse keert zich tegen de oneerlijke concurrentie en de missionarissen hebben ook bezwaren.

De Marakkayars, die de rijstexport van Coromandel naar Malabar beheersen, krijgen te maken met competitie van individuele Portugese handelaren. Dit leidt tot conflicten, die de export van rijst naar Cochin Quilon en Cannanore vanuit Nagapattinam in het midden van de 16e eeuw hindert. De Portugese vloot aan de Coromandelkust, die geacht wordt Portugese schepen te beschermen, maakt het hen eerder moeilijk.

In 1540 wordt Coromandel getroffen door droogte en hongersnood, met het gevolg dat de waarde van de textielexport naar Malacca dat jaar ineenschrompelt tot 4.000 cruzados. Er vertrekt dat jaar maar een schip van Pulicat naar Malacca en dat heeft slechts zwarte kleding aan boord. Voorheen heeft de textielexport van Pulicat naar Malacca een waarde gehad van 100.000 cruzados. De verminderde export van textiel en rijst wordt gecompenseerd door een andere handel. Moslim-kooplieden en Portugese particuliere handelaren uit Malabar vervoeren scheepsladingen van door de hongersnood getroffen mensen, die zich in de havens aan de Coromandelkust voor een hap eten verkocht hebben als slaven. Deze slaven worden door de Portugezen in Goa gekocht, die hen in de noordelijke havens Baticale en Dabul verkopen aan halfbloeden. De slaven die de Portugezen voor zichzelf kopen zijn veelal tieners, meestal afkomstig uit Afrika (Mombaça en Moçambique), maar ook uit Arabië, Perzië en Gujarat; zij worden aangevoerd in de havens van Goa, Chaul, Cochin en Cannanore en tewerkgesteld als zeilers op de galeien en als werklieden op de scheepswerven en in werkplaatsen.1

In de brief die Nicolo Lancilliot s.j. op 5 december 1550 uit Quilon aan Iñigo de Loyola (Ignatius van Loyola) schrijft, klaagt hij erover dat de cassados elke keer tien tot twaalf slaven kopen. De slaven worden naar Goa gebracht, waar een enkele man er soms 24 tegelijk koopt. De Portugezen in Malacca ontvangen ook veel slaven uit Indië. In Zuidoost-Azië is Macasar de basis voor veel handelaren in slaven, want het een belangrijke markt voor slaven en slavinnen. Het is ook een belangrijk overstapstation voor slaven in de regio. De particuliere Portugese kooplieden die deze slaven kopen, gebruiken hen op hun schepen die peper naar Jambi brengen. De slaven van Panarukan op Java zouden naar verluidt ook naar Malacca gebracht worden. Dus de handel in slaven vindt plaats als een onderdeel van de commerciële activiteiten, waarin de westkust van Indië en Zuidoost-Azië een actieve rol spelen. Slaven worden gehouden door Portugezen die zich hebben neergelaten aan de Coromandelkust en zij worden tewerkgesteld in hun huizen. Er zijn geen aanwijzingen dat de Portugezen aan de Visserijkust zouden hebben gehandeld in slaven. Gezegd moet worden dat er in de 16e eeuw helemaal geen slavenhandel aan de Parelvisserskust bestaat, ofschoon het lot van arme verschoppelingen de Portugezen weinig beter als dat van slaven moet zijn voorgekomen.

In 1545 is de textielexport van Coromandel naar Malacca danig in verval. De Vedor da Fazenda in Cochin rapporteert dat de Portugese scheepvaart in de Baai van Bengalen slechts de helft bedraagt van die in voorgaande jaren. In 1547 is de export van rijst naar Ceylon, waar rijst geruild wordt tegen kaneel, zo lucratief dat zelfs lieden die niet over een cartaz beschikken aan deze handel deelnemen.

Nadat de handel in textiel in 1548 in particuliere handen is gekomen komt deze weer tot bloei. Portugese schepen, geladen met textiel, verlaten Pulicat eind augustus of begin september. De reis naar Malacca duurt ongeveer een maand en de terugreis naar Pulicat vindt gewoonlijk plaats in de maand januari. De kapiteins van de naus da carga zijn gewoonlijk fidalgos, die met hun aanstelling als kapitein worden beloond voor eerder aan de Kroon bewezen diensten. De kapitein geniet allerlei voorrechten: hij mag zijn lading het eerst aan boord brengen; hij mag 150 balen textiel vrij van rechten gratis naar Malacca vervoeren, danwel de rechten en vrachtkosten opstrijken als hij balen textiel voor een ander vervoert. Dit privilege levert de kapitein een winst op van 3.000 cruzados. Hij ontvangt een jaarsalaris vooruit en hij mag op de heenreis naar Malacca vier kooplieden meenemen, die de vrachtkosten aan hem betalen. Voorts dient de capitão van Malacca het hem te zeggen als een koopman te kennen heeft gegeven met zijn schip naar Coromandel te willen terugkeren. Geen wonder dat de officiële Portugese handel met Malacca in textiel uit Coromandel, met deze privileges, tot bloei komt. In eerder genoemd verdrag dat Dom João de Castro op 19 september 1547 met Rama Raya van Vijayanagar sluit, is bepaald dat alle geweven stoffen die in dit koninkrijk of in vazalstaten geproduceerd worden, in het bijzonder geweven stoffen uit Coromandel, zullen worden geleverd aan de Portugezen. Deze bepaling bevordert de handel in textiel met Malacca in hoge mate. Uit Pulicat vertrekken jaarlijks navios uit São Tomé, naus uit de Molukken en schepen van de Kroon met textiel naar Malacca. Pulicat blijft tot in de jaren zestig van de 16e eeuw dominant in deze handel.

Simão de Botelha, Vedor da Fazenda, schrijft in zijn brief, gedateerd, Cochin, 30 januari 1552, dat de handel van Pulicat met Malacca minder opbrengt dan voorheen, terwijl de kosten veel hoger zijn. Hij beveelt daarom aan meer Portugese kooplieden aan deze handel te doen deelnemen. Als zij in Malacca hun rechten betalen, gaan de baten voor de Kroon omhoog, terwijl de kooplieden zelf ook winst maken.

Tussen 1545 en 1550 zijn reizen van Coromandel, via Malacca, naar de Molukken voor rekening van de Kroon ook zeer winstgevend. Veel Portugezen hopen erop te worden aangesteld als kapitein op een schip van de koning, dat van de Coromandelkust naar Malacca en vandaar naar de Molukken zeilt, omdat daarmee zeer veel te verdienen valt. Individuele Portugezen als Gabriel de Ataíde, Manuel de Vasconcelos, Maria Pinheiro, João Ferreira, Vicente de Lagos en Isabel de Pina richten een petitie tot koning João III, waarin zij hem vragen commerciële reizen te mogen maken, waarbij zij argumenten aanvoeren als armoede, gedood in een veldslag, uitgaven voor de trouwerij van hun zoons of dochters, enz. De koning, het gezeur beu, geeft opdracht dat de winst op reizen als deze in de schatkist moeten vloeien.

De handel in geweven stoffen heeft zich verspreid over andere havens aan de Coromandelkust, zoals Kunimedu, de oorspronkelijke woonplaats van de familie Marakkayar, en Nagore, vanwaaruit de kleding wordt geëxporteerd naar Zuid-Aziatische markten. De sjahbander van de havenplaats Pacém (Pasai) op Sumatra zendt zijn eigen schepen, om direct textielwaren in Coromandel te kunnen kopen, want hij heeft weet van de textielcentra daar. Aan deze handel is een einde gekomen in 1537, in welk jaar Pasai werd ingelijfd door Atjeh, met welk nieuw handelscentrum de Marakkayars liever direct zaken doen. Zij betrekken de stoffen direct van de dorpen rond Kunimedu, waar deze geweven worden en vervoeren de stoffen in eigen schepen naar Pasai en daarna naar Atjeh.

De Marakkayar-handelaren van Nagore laten aanvankelijk hun handel met Atjeh afwikkelen door moslimkooplieden uit Gujarat, die als tussenpersonen optreden. De Portugezen vernemen van de textielhandel van de Marakkayars van een koopman wiens schip door hen in 1527 is gekaapt. De Gujarati-handelaren die naar Atjeh varen, bezitten slechts cartazes voor Quilon; vandaar zeilen zij naar Nagore, dat zich ontwikkelt tot een centrum van de handel met Atjeh, en vandaar naar Noord-Sumatra. In die tijd zeilen jaarlijks drie schepen met textielwaren van Nagore naar Atjeh. De positie van de Marakkayars in de textielhandel met Atjeh is zeer sterk, omdat zij de textielwaren zelf in het achterland kopen. Zij hinderen, met hun aankopen in het binnenland, de groei van de handel met Malacca, ook die van het opkomende Nagapattinam.

Kaneel kan geruild worden in het koninkrijk Kotte, geregeerd door Bhuvaneka Bahu (1521-1551), dat het gebied beslaat van Jaffna tot Kandy op Ceylon. De Portugezen zien strikt toe op de scheepvaart in de Baai van Bengalen, om te voorkomen dat kaneel vervoerd wordt door inheemse kooplieden. Portugese handelaren wordt toegestaan handel te drijven in kaneel, mits ze de heffing aan de Kroon betalen, op straffe van een boete van 10% van de lading. Als er kaneel wordt aangetroffen in een inheems schip dat van Ceylon opweg is naar Coromandel, dan wordt de gehele lading in beslag genomen, door de Capitão aan de Coromandelkust. Eenderde van de waarde van de lading wordt betaald aan de informant of aan degene die de lading in beslag neemt. Als Dharmapala, de opvolger van Bhuwaneka Bahu in 1557 tot het christendom overgaat, wordt de export van kaneel van Ceylon strikt beschouwd als een monopolie van de Portugese Kroon.

De handel van Coromandel met China is problematisch, omdat vreemdelingen na 1522 niet langer welkom zijn in Canton.2 Cantonese handelaren kunnen, zolang zij het aandurven het verbod handel te drijven met vreemdelingen te trotseren, hun handelsschepen zenden naar Patani, Malacca, havens in Siam en naar andere havens in Zuidoost-Azië. Uit een brief van Diogo Ferreira van 1539 weten we dat Chinese handelaren voor het eerst de haven van Nagapattinam met hun jonk aandoen. Zij brengen luxe artikelen uit China, die zij ruilen tegen textielwaren. Hierna doen de Portugezen pogingen de handel met China verder te ontwikkelen en Leonel de Sousa sluit in 1554 met de autoriteiten in Canton een overeenkomst die Portugezen formeel toestemming geeft handel te drijven in havens aan de kust van Zuid-China. De overeenkomst maakt het duidelijk dat de Portugezen welkom zijn als handelaren, maar niet als smokkelaars. Enige particuliere Portugese kooplieden en inheemse handelaren uit Coromandel beginnen via Malacca handel te drijven met Macau.

Coromandel doet ook zaken met Birma. Edelstenen als robijnen, smaragden, topazen en kattenogen worden vanuit de haven van Cosmin (Rangoon) uitgevoerd naar Pulicat. Uit een brief van António Dias van 15 augustus 1516 blijkt dat er in die tijd sprake is van een bloeiende handel tussen Pulicat en Pegu. Van de beroemde koopman Kwaja Ali, die opereert vanuit Pulicat, is bekend dat hij geregeld zakenreizen maakt naar Pegu en vandaar terugkeert met robijnen, topazen en smaragden, die daar in overvloed zijn. De Portugezen, die in 1519 betrekkingen met Pegu hebben aangeknoopt, mogen zich overal vestigen in Pegu en handeldrijven vanuit de havens van het koninkrijk. In die tijd realiseren de Portugezen zich het belang van de havenstad Kunimedu in Coromandel, dat edelstenen ontvangt van het Birmese Martaban. António Dinis, die is benoemd tot factor in Martaban, doet serieuze pogingen reguliere handelsbetrekkingen met de havens aan de Coromandelkust tot stand te brengen, hetgeen lukt.

Als edelstenen worden aangevoerd in de haven van Pulicat, komt in het achterland van Pulicat Devikapuram op, als een centrum in de handel in juwelen. Een ander beroemd handelscentrum in kostbare stenen is Tirupati, waar edelstenen worden geschonken aan de tempel. Thiruvaiyaru, in het achterland van Nagapattinam, tenslotte, ontwikkelt zich tot het centrum van de handel in juwelen in het zuiden van de Coromandelkust. De opkomst van Pegu en zijn handel in kostbare stenen valt samen met het verval van de havens van Cosmin en Martaban. De Peguanen weten niet hoe zij edelstenen moeten bewerken; zij zenden daarom hun edelstenen naar Pulicat, dat beschikt over zeer bekwame vaklieden om dit werk te doen. De kostbare stenen komen uiteindelijk in de stad Vijayanagar terecht. Daar bestaat in de 16e eeuw een kapitaalmarkt voor juwelen, edelstenen en andere kostbare stenen. De handel in juwelen trekt veel kooplieden aan, onder wie Portugese particuliere handelaren, zoals João Moreno, die vanuit de haven van Pulicat overzeese handel drijft met Pegu. De Portugezen beschikken niet over een eigen factorij in Pegu. De kooplieden die de betaling van hoge havengelden wensen te vermijden, worden aangemoedigd vanuit Coromandel handel te drijven met Pegu. Enige Portugeze handelaren, zoals Dom Diogo de Almeida en Boas Varela, drijven illegaal handel met Pegu, nadat zij in het geniep handelsgoederen betrokken hebben van inheemse kooplieden in São Tomé de Meliapur. Het onderwerpen van schepen uit São Tomé met bestemming Pegu aan een speciale belasting in Malacca, de bulibulião (buly-belian), leidt ertoe dat de schepen Malacca mijden. De capitão van Malacca laat vervolgens een vloot de kust van Pegu bewaken, om belastingontduikers op te sporen. Het patrouilleren van de vloot, onder bevel van Manuel Falcão, weerhoudt de kooplieden er niet van de bulibulião te ontwijken en van Pulicat rechtstreeks naar een haven in Pegu te zeilen. De onderkoning in Goa heeft sommige particuliere Portugese handelaren verboden van São Tomé naar Pegu te zeilen. Desondanks blijft de handel in edelstenen van Coromandel met Pegu bloeien, omdat de vraag naar juwelen in de eerste helft van de 16e eeuw in Vijayanagar groot blijft.

Bij zekere gelegenheid zeilt een schip van Khwaja Marakkayar illegaal van Nagapattinam naar Pegu; de kapitein beschikt namelijk niet over een cartaz voor de reis, afgegeven door de capitão van Nagapattinam. Als de capitão hiervan hoort, trekt hij alle cartazes verstrekt aan Marakkayar-handelaren in. De particuliere Portugese kooplieden zetten hun reguliere handel vanuit São Tomé met Pegu voort. Veel van deze handelaren bezwijken voor de verleiding ook illegaal te gaan handeldrijven, omdat de onderkoning in Goa toch weinig effectieve macht heeft in São Tomé. In 1547 wordt een escrivão van de factorij in São Tomé ervan beschuldigd valse cartazes voor illegale reizen naar Pegu te hebben verstrekt.

De Venetiaanse reiziger Cesare Federici vermeldt de jaarlijkse reizen van São Tomé naar Pegu. De betreffende schepen varen in de maand september uit. De kooplieden keren uit Pegu terug in São Tomé met robijnen, want deze kostbare stenen zijn zeer goedkoop in Pegu. Het afwezig zijn van zwaar drukkende belastingen en het voorhanden zijn van kostbare stenen moedigen de kooplieden in die tijd aan, aan de handel met Pegu deel te nemen. De vraag naar juwelen in het koninkrijk Vijayanagar bevordert de handel in edelstenen met Pegu ook. Volgens Gaspar Balbi en Cesare Federici bezoeken kooplieden uit Coromandel ook de haven Cosmin, om daar de robijnen uit te zoeken, die zij wensen te bemachtigen. Kooplieden uit São Tomé en Goa verblijven vaak het hele seizoen in Cosmin, om er hun zaken te kunnen afwikkelen. Kopers en verkopers geraken het over de prijs eens, door onder een doek met de vingers van een hand de knokkels van de andere hand aan te raken. Zij doen dit om hun transacties geheim te houden. De handel is niet erg star, want nadat een prijs is overeengekomen en betaald, kan de koper nog van gedachten veranderen. Hij kan de transactie alsnog annuleren, in welk geval hij het volle aankoopbedrag terugkrijgt. Absolute eerlijkheid vormt de basis van de handel in juwelen. Er zijn enige makelaars, tharagu geheten, die volstrekt eerlijk zijn bij het beklinken van transacties tussen kopers en verkopers.

De Portugezen hebben vanzelfsprekend weet van Chetti-handelaren die goud kopen in Malacca en dit naar Coromandel brengen. Tomé Pires heeft daarvan laten weten, dat de zuiverheid van het goud wordt uitgedrukt in mate. De prijs van een mate goud heeft een waarde van drie cruzados. Voor een katti goud moeten in 1540 in Malacca goederen ter waarde van 200 cruzados worden gegeven. In Pulicat brengt een katti goud 280 cruzados op. De slechtste kwaliteit goud komt uit Brunei. De chetti-handelaren van Coromandel kopen voornamelijk goud in Malacca. Zij geven er de voorkeur aan goud te kopen van 9½ en 10½ mates. De invoerheffing op een katti goud bedraagt vier cruzados. De goudbazaar van Tirupati ontvangt goud uit Malacca via Pulicat. Malacca ontvangt grote hoeveelheden goud uit Sumatra en wel uit Menangkabau. De capitão van Coromandel ontvangt in 1547 12.000 cruzados transportkosten, die worden voldaan in goud. De Vedor da Fazenda klaagt er in zijn brief van 17 februari 1547 over, dat koning João hiervan niets wijzer wordt. Zilver, in Malacca ontvangen uit China, vindt in 1547 ook zijn weg naar Coromandel. De handel van Coromandel met Siam wordt in de eerste helft van de 16e eeuw gedomineerd door inheemse handelaren.

Er hebben zich in 1542, of wellicht al eerder, Portugezen gevestigd in Nagapattinam, in het nayakdom Thanjavur, waarvan Sevvappa Nayaka (1532-1576) de heerser is, omdat er in 1542 al sprake is van een Portugese capitão. Nagapattinam schiet als een komeet omhoog, verwerft een aanzienlijk aandeel in de internationale handel en komt tot grote bloei. Uit inlichtingen verkregen uit brieven van missionarissen kan worden afgeleid dat zich in 1543 de eerste Portugezen in Devanampattiman vestigen en dat deze aan gekerstende paravas vragen ook in deze stad te komen wonen. Het zal echter nog tot 1585 duren voordat er ook in Devanampattinam een Portugese factorij zal verrijzen.

1 Er is wel beweerd dat slavernij een van de hoekstenen van het Império Português do Oriente is geweest, wat mij overdreven lijkt, gelet op de betrekkelijk kleine aantallen aangevoerde slaven; zelden meer dan honderd en vaak veel minder.

2 Het verbod zaken te doen met de Portugezen, wordt overigens in Canton veel stringenter gehandhaafd dan in Fukien en Chêkiang; Changchow schijnt de favoriete haven voor smokkelaars te zijn geweest. De smokkelpraktijken in Fukien en Chêkiang zullen min of meer ongehinderd worden voortgezet tot het jaar 1547, als onderkoning Chu Huan een energieke campagne tegen smokkel zal starten.

3.2. Bengalen