Hoofdstuk 3
De Estado da India op weg naar herstel
3.0 De aanloop tot en de regering van vice-rei António de Melo e Castro (1663-1666)
Geschreven door Arnold van Wickeren
Gedurende de periode 1662-1682 zijn achtereenvolgens capitão-geral van de Estado da India: António de Melo e Castro (1663-1666), João Nunes da Cunha (1666-1668), Luís de Mendonça Furtado (1671-1677) en Francisco de Tavora, Conde de Alvor (1681- 1686). Alle vier dragen zij de titel van onderkoning (vice-rei). De koning van Portugal is door omstandigheden en de grote afstand gedwongen zijn plaatsvervanger in Azië te bekleden met grote macht over zaken als het bestuur, diplomatie, financiën en oorlog en vrede. Verkerend in een regio die bekend staat om de kwistig-heid van de uitgaven van haar heersers, dient de vice-rei te worden toegestaan een grote staat te voeren om zijn macht te demonstreren zowel tegenover de Portugezen als tegenover de naburige koningen. Zijn paleis in Goa Velha, vroeger het paleis van de Adil Khan van Bijapur, is prachtig en tamelijk groot. Als de vice-rei zijn paleis verlaat is hij gezeten in een palankijn en wordt hij geëscorteerd door hellebaardiers en bedienden, en wordt de stoet voorafgegaan door trompetters. Het belangrijkste lid van de staf van de vice-rei is de secretaria da India, die tevens secretaris is van het Conselho da India. Hij verzorgt ook de omvangrijke correspondentie met de capitães van de Fortalezas, met de naburige koningen en met Lissabon. De vice-rei heeft ook een persoonlijke kapelaan, een kapper, een tolk, een chef onderzoeker, een kapitein aan het hoofd van een lijfwacht van 60 man, evenals muzikanten en dienaren. Zijn salaris bedraagt in de jaren zestig 30.000 xerafins per jaar, maar dat is nauwelijks voldoende voor de vele uitgaven, waaronder kosten voor de vele familieleden die meegekomen zijn naar Azië, in de hoop zich te kunnen verrijken. Desondanks hebben Virginia Rau en Anthony Disney aangetoond dat de functie van onderkoning in Goa een van de profijtelijkste ambten is die de Portugese Kroon te vergeven heeft. De vice-rei kan participeren in handelstransacties en daarmee zijn inkomen doen toenemen zodat hij een vermogen vergaart. Hij verwerft daarmee fama do cabedal (de reputatie een rijk man te zijn). Met het behalen van militaire overwinningen verwerft de vice-rei fama do valor. Een onderkoning die het goed doet weet zowel fama do valor, als fama do cabedal te verwerven. Het minst omstreden zijn de handel in Perzische paarden met de naburige vorsten en met rijst en graan van Canara met het zuiden.
Vooraanstaande leden van het Conselho do Estado zijn Dom Pedro de Lencastre, Luís de Mendonça Furtado e Albuquerque en Dom Manuel Mascarenhas. Glenn J. Ames vermeldt enige bijzonderheden over hen en over hun families, omdat dit de families zijn waaruit de te benoemen vice-reis stammen. Lencastre, de vierde zoon van Dom Lourenço de Lencastre en Dona Ines de Noronha, is zijn dienst aan João IV begonnen in het jaar van zijn blijde acclamatie in de provincie Alentejo. Daar is hij geweest: capitão van de infanterie, capitão van de cavalerie en Commissario e Mestre de Campo. Lencastre heeft tot 1657 gediend in de Restauratieoorlog. In dat jaar reist hij voor de eerste maal naar Indië als capitão-mor van de naus, die zijn oom, de Conde de Vila Pouca de Aguiar, naar Goa brengt als 29e vice-rei van de Estado da India. Vila Pouca zal zijn ambt nooit opnemen, omdat hij op de heenreis naar Goa overlijdt. Voortgaande Nederlandse blokkades van de monding van de Mandovi verhinderen Lencastre tot aan het voorjaar van 1661 terug te keren naar het Reino als zijn naam wordt genoemd in brieven van de koningin-regent die hem heeft benoemd tot lid van het Conselho do Estado. Dom Manuel Mascarenhas is dan capitão van Moçambique dat hem een meer lucratieve post heeft geleken dan het lidmaatschap van het Conselho do Estado. Bijgevolg heeft hij bedankt voor de eer zitting in deze raad te nemen.
Het meest ervaren lid van het Conselho do Estado is Luís de Mendonça Furtado e Albuquerque. Zijn vader, Pedro de Mendonça, is geweest: alcaide-mor van Mourão, commendador van Santiago de Caçem en Vila Franca, senhor de Seregeira, een van de belangrijkste volgelingen van Dom João IV in december 1640, en later guarda-mor van de koning. Luís is het oudste kind van Pedro’s tweede huwelijk met Dona Antónia de Mendonça, een dama van Dona Luísa de Gusmão. Hij is zijn carrière begonnen in de late jaren veertig, toen hij vocht in de oorlog in Alentejo, waar hij roem en eer verworven heeft. Luís is voor de eerste maal naar de Estado da India gereisd in 1651, als capitão-mor van de schepen São Tomé, Santo António de Maragão en Nossa Senhora do Socorro. Zijn Carreira-vloot maakt een snelle reis naar Goa en terug naar Lissabon. In 1653 herhaalt hij dit opmerkelijke feit in een tijd die gekenmerkt wordt door vele maritieme rampen. Hij vertrekt op 26 maart met twee schepen, de Sacramento da Trindade en de São José en bereikt Goa op oktober van dat jaar. In 1657 keert Luís de Mendonça Furtado terug naar de Estado da India aan boord van de vloot die de Conde de Vila Pouca en Lencastre, met de titel admiraal van de Indische Zeeën, naar Indië brengt. Tussen januari en maart 1658 heeft hij het bevel gevoerd over de Portugese vloot die zonder succes heeft getracht de Nederlandse blokkade van de Mandovi te breken en het belegerde Jaffnapatnam, de laatste Portugese sterkte op Ceylon, te ontzetten. Deze mislukkingen zijn niet te wijten aan Mendonça Furtado, die juist met grote moed en leiderschap optreedt. Zij zijn eerder te wijten aan cruciale fouten van de kant van de andere fidalgos-capitães, die aarzelen tijdens de hitte van de strijd. Zoals de jezuïet Fernão de Queiroz ons heeft verteld, heeft Luís de Mendonça Furtado het meest indrukwekkende fysiek van alle Portugezen in Indië in die tijd. Door de zeegevechten met de Nederlandse vloot onder Adriaen Roothaes: “Groot is de faam en de wijsheid waarmee de Portugese admiraal optreedt….moed gevend aan allen in zijn tegenwoordigheid.”
Aan land is Mendonça Furtado’s fama do valor ook gegroeid door de wijze waarop hij in de jaren vijftig de Kroon heeft gediend. Laat in het jaar 1658 heeft de Adil Khan van Bijapur, die een bondgenoot is van de VOC, een inval gedaan in Salcete met 400 cavaleristen en 4.000 infanteristen onder bevel van generaal Abdula Aquimo. Deze strijdmacht is doorgedrongen tot Margão, terwijl een Nederlandse vloot voor Mormugão kruist, wachtend op een teken dat het een geschikt moment is om troepen aan land te zetten. De enige Portugese strijdmacht in Salcete zijn 250 soldaten in Rachol onder bevel van Gaspar Carneiro Girão. Zodra het nieuws van de inval Goa bereikt vertrekt Mendonça Furtado aan het hoofd van enige troepen om de uitdaging aan te gaan. In een stevig gevecht uitgevochten bij het dorp Arli, brengen de Portugezen het leger van Abdula Aquimo een beslissende nederlaag toe en zij dwingen hun vijanden terug te trekken uit Salcete tot over de Ghats. Volgens Fernão de Queiroz is het meest heldhaftige wapenfeit verricht door Mendonça Furtado. Als de wapens worden opgesteld voor de slag, geeft “een van Abdula Aquimo’s hogere officieren, die wordt beschouwd als de dapperste van hen, zich moeite een blik te werpen op Mendonça Furtado. De Portugese generaal treedt uit de rangen naar voren, met een zwaard en een soort schild in de hand. Dat schild heeft men hem in Rachol gegeven, omdat het gebruikelijke schild te kort is voor zijn armen. Aldus gewapend ontmoet Mendonça Furtado de op een paard zittende moslimofficier die op hem af komt gegaloppeerd. Hij laat de ruiter passeren, trekt hem met zijn linkerhand van zijn paard en gooit de moor over zijn schouders dood op de grond.”
De vijandelijke inval doet zich voor in de periode (juni 1661 tot december 1662) dat Luís de Mendonça Furtado e Albuquerque de Estado da India bestuurt samen met Dom Pedro de Lencastre. In deze tijd ontstaat er een vete tussen Mendonça Furtado, als hij is teruggekeerd van zijn 1658-campagne in Salcete, en Bartolomeu de Vasconcelos.
Vasconcelos beschuldigt zijn opponent van verschillende excessen.tijdens zijn campagne. Hij zou zonder noodzaak lokale sterkten van de inheemse bewoners hebben aangevallen, omdat hij hen verdacht van samenspanning met de Adil Khan. Hij zou ook 11 man in Coculim hebben laten executeren. Om een open twist in de hoofdstad te vermijden, wordt Mendonça Furtado naar het strategisch gelegen fort van Mormugão gezonden met de titel van generaal. Als hij in 1661 als gouverneur naar Goa terugkeert, geeft hij zijn wraakzuchtige natuur de vrije loop en de sluimerende vete tussen hem en Bartolomeu Vasconcelos leidt tot straatgevechten in Goa tussen hun aanhangers. Ondertussen worden de Kroon en het Conselho de Governo Interino in Goa onder druk gezet door vele problemen. Het meest opmerkelijke probleem vormt de vloot van Rijckloff van Goens voor de kust van Malabar, die wordt veronacht-zaamd door de gouverneurs en de leidende fidalgos in Goa en hun volgelingen, die zich concentreren op hun onderlinge ruzies. Frei Ferreira Martins merkt over het Conselho en het bestuur van Lencastre en Mendonça Furtado op: “altijd is er onenigheid, met de maatregelen die getroffen worden bereikt men niet wat beoogd wordt, eerder het tegengestelde is onontkoombaar”. De straten van Goa zijn veranderd in “een theater van tumult en anarchie, dat de stad ruïneert. Edelen en geestelijken huren misdadigers in om hun vijanden een lesje te leren en de twee gouverneurs ondernemen niets om hen te stoppen.” Gedurende deze bestuurlijke chaos van 18 maanden, verovert Van Goens Cranganore aan de Malabarkust en dan richt zijn aandacht zich op de verdrijving van de Portugezen uit de rijke havenstad Cochin, die in 1662 in Nederlandse handen valt.
Het is in dit kritische tijdsgewricht in de geschiedenis van de Estado da India dat de langverwachte onderkoning die Dona Luísa Gusmão heeft beloofd te zullen zenden, Indië bereikt. António de Melo e Castro, de voor deze post geselecteerde fidalgo, heeft de voor deze uitdagende imperiale opdracht noodzakelijke afkomst, daar zijn familie een indrukwekkende langdurige staat van dienst heeft aan de Kroon in het Aziatische império. Zijn grootvader aan vaders kant, naar wie hij is vernoemd, is capitão van de naus van Indië geweest. Twee van zijn ooms, Diogo en João de Melo e Castro, hebben ook gediend in de Estado da India en zij hebben zich daarbij onderscheiden, terwijl zijn broer, Fernão Mendonça de Furtado, zou dienstdoen als generaal van Ceilão. António en zijn broer zijn de zoons van Francisco de Melo e Castro, die de post van capitão-mor van de Indische Zeeën en admiraal van de Koninklijke vloot heeft bekleed, en zijn tweede vrouw, Dona Angela de Mendonça, wier eigen vader is overleden tijdens het dienen van de Estado da India.
António is in dienst van de Kroon getreden door dapper te vechten in de oorlog tegen Philips IV’s legers in Alentejo. Hij is beloond met de commanderie van Fornellos en met de post van alcaide-mor van Colares. Ten slotte benoemd tot lid van de Conselho do Estado, heeft António de Melo e Castro aanvankelijk in de Letters-Patent, gedateerd 11 maart 1662 van Dona Luísa de titel Gouverneur van de Estado da India gekregen, met de toestemming een jaar later de titel vice-rei te aanvaarden, nadat hij veilig Goa bereikt heeft. De algemene beroerde staat waarin de Carreira da India in die tijd verkeert en het verlangen het geheime artikel van het verdrag van 1661 te benutten, maakt het mogelijk dat António de Melo e Castro’s zeiltocht om zijn hoge ambt op zich te nemen plaats heeft aan boord van een uit vijf schepen bestaande Engelse vloot, onder James Ley die Charles II en Clarendon hebben uitgezonden om hun nieuwe Aziatische prijs op te eisen. Deze vloot vertrekt in april 1662 uit Lissabon en bereikt Bombay eind september. Kort na zijn aankomst in Bombay verneemt Melo e Castro van de voortgaande Nederlandse agressie in Malabar; de vice-rei vraagt de earl van Marlborough prompt om militaire assistentie tegen Rijckloff van Goens. Koning Charles heeft echter in een geheim artikel in het met Portugal in 1661 gesloten verdrag beloofd dat Marlborough’s vloot zal “gaan goed uitgerust en voorzien van alle noodzakelijkheden en instructies om alle bezittingen van de Portugezen in Oost-Indiës te verdedigen, helpen en ondersteunen indien zij door de Nederlanders worden aangevallen.” James Ley, echter, weigert zijn vloot aan zulk een dubieuze onderneming bloot te stellen. De earl van Marlborough heeft overigens schoon genoeg gekregen van de nieuwe onderkoning en zijn hofstoet van fidalgos tijdens de reis van Lissabon naar Bombay en hij wil graag naar Europa terugkeren zodra de overdracht van het eiland van Bombay heeft plaats gehad. Verdere complicaties, met inbegrip van de vertraging in de aankomst van het schip Mary Rose, met aan boord Sir Abraham Shipman, de enige die bevoegd is om te vragen om de overdracht van Bombay, en de mislukking aanvaardbare geloofsbrieven zoals omschreven in Melo e Castro’s instructies te vervaardigen, voorzien de onderkoning van een geschikt voorwendsel om te weigeren het eiland over te dragen. Deze stoutmoedige actie vormt het toneel voor de Anglo-Portugese relaties, zowel in Europa als in Azië voor de volgende twee decennia. Omgekeerd vormt Leys weigering tussenbeide te komen tegen Van Goens’ plundering van de Malabarkust, zowel als de voortdurende zwakheid van Goa’s beantwoording van het militaire offensief van de VOC een goede gelegenheid aan de Nederlanders hun campagne met succes af te ronden.
Als Melo e Castro op 12 december 1662 in Goa aankomt en twee dagen later zijn ambt van capitão-geral op zich neemt, wordt hij geconfronteerd met een verwarrende reeks moeilijkheden, waarover Mendonça Furtado en Lencastre hem niets geschreven hebben. Zij hebben in hun brief met geen woord gerept over de elkaar verwoestende geschillen in Goa. Na het lange tekort aan serieuze belangen van de Kroon in de benarde toestand in de oosterse bezittingen en het verlies aan reguliere contacten met het onderkoningschap in Goa, heeft de missie van Melo e Castro veel weg van een uitgebreide verkenningsmissie. Van de nieuwe gouverneur wordt verwacht dat hij zijn ogen goed de kost geeft en rapporteert over de ruïneuze ontwikkelingen tijdens de voorafgaande decennia van verwaarlozing. Hij dient de meest opvallende problemen te isoleren van de rest en mogelijke oplossingen voor te stellen en al te beginnen met het bestrijden van deze moeilijkheden. Bekeken tegen deze achtergrond dient het bestuur van Melo e Castro als een succes te worden beschouwd. Uit zijn uitgebreide correspondentie blijkt dat Melo e Castro zijn opdrachten bewonderenswaardig vervult, in het bijzonder gelet op de voortzetting van het gebrek aan substantiële ondersteuning door de Kroon, die nog steeds volledig in beslag wordt genomen door de oorlog met Spanje en met interne politieke aangelegenheden betreffende de opvolging. Dona Luísa’s onderkoning moet zichzelf bewijzen een objectieve waarnemer te zijn van menigte problemen die de Estado da India teisteren Uit zijn lange zorgvuldig geredigeerde brieven aan Lissabon blijkt dat hij een goed oog heeft voor details, die hij als het om cruciale zaken gaat, uitwerkt waardoor de Kroon wordt geconfronteerd met vraagstukken betreffende de rehabilitatie van de Estado da India. De betrekkingen met de Reis Vizinhos en met de Europese bondgenoten en vijanden dienen opnieuw bekeken te worden; de verouderde en gemakkelijk door corruptie te beïnvloeden regering dient te worden hervormd; de traditionele financiële structuren van de Estado da India, met inbegrip van het monarchale monopolie- en het gehele contracto-systeem dient heroverwogen te worden; effectieve centrale controle dient te worden hersteld op de ver weg gelegen forten; en de al lang bestaande privileges van de rooms-katholieke kerk en de kosten van de verspreiding van het geloof in Azië dienen ook opnieuw bekeken te worden. Terwijl de bespreking van de ambtstermijn van António de Melo e Castro zich gewoonlijk beperkt tot zijn opmerkelijke drie jaren waarin hij weigert Bombay aan de Engelsen over te dragen, is er heel wat meer over zijn regering te zeggen. Het getuigt van een begripvol overzicht over de ingewikkelde structuren van de Estado da India en zijn voorstellen en initiatieven getuigen van inzicht om de voormalige macht en welvaart te herstellen.
De paleiscoup in het late voorjaar van 1662 brengt Afonso VI en Castelo-Melhor aan de macht en garandeert dat Melo e Castro’s opvolger zal worden geselecteerd door de bekwame graaf en dat hij diens prioriteiten voor de Estado da India zal reflecteren.
3.1 De regering van vice-rei João Nunes da Cunha (1666-1668)