Hoofdstuk 1.
De Atlantische eilanden en Opper-Guinée
1.1. De Azoren
Geschreven door Arnold van Wickeren
De verschillende eilanden van de Arquipélago dos Açores zijn ontdekt tussen 1427 en 1452. Hoewel de eilanden bij ontdekking onbevolkt bleken, de bodem zeer vruchtbaar is en de Azoren een mild klimaat hebben, is de kolonisatie maar langzaam op gang gekomen. Onder verwijzing naar paragraaf 5.2 van deel VII, waarin de ontdekking en kolonisatie van de Azoren zijn besproken, zij hier vermeld dat de eerste kolonisten wellicht pas in 1445 naar de Azoren zijn vertrokken. Hun leider Gonçalo Velho Cabral wordt de eerste capitão van het meest zuidelijk gelegen eiland Santa Maria. De kolonisatie van Santa Maria en van het grootste en vruchtbaarste eiland São Miguel komt echter pas goed op gang in de periode 1474-1522. Er vestigen zich gezinnen uit Estremadura, Alto Alentejo en Algarve. Met de kolonisatie van de overige eilanden, met uitzondering van de zeer afgelegen eilanden Flores en Corvo, is pas in de jaren zestig van de 15e eeuw een begin gemaakt. Het laatste eiland dat bevolkt wordt is Graciosa. Dankzij de inspanningen van de capitães Pedro Correia en Vasco Gil Sodré vestigen zich aan het begin van de 16e eeuw kolonisten op dit eiland. Omdat de animo onder de Portugese bevolking zich op de Azoren te vestigen in de 15e eeuw gering was, is de komst van andere Europeanen naar de eilanden aangemoedigd. Er hebben zich Genuese kooplieden gevestigd, terwijl het aantal Vlaamse immigranten zo groot is, dat de Azoren nog lange tijd op kaarten als de `Vlaamse eilanden’ betiteld worden.
Een zekere rivaliteit tussen de capitães van de verschillende eilanden bevordert hun bloei. Terwijl er in 1450 nog geen enkele vila is, bedraagt het aantal vilas rond 1500 al ten minste vijf: Twee op elk der eilanden Terceira en São Miguel en één op São Jorge. De algemene bevolkingstoename in Portugal in de 16e eeuw vergemakkelijkt het aantrekken van kolonisten, die de extreem vruchtbare maagdelijke bodem van de eilanden gaan bewerken. In 1525 bezit São Miguel zes vilas en rond 1550 is het aantal vilas in de gehele archipel al gestegen tot twaalf: São Miguel (5), Terceira (3), São Jorge (3) en Graciosa (1). Bovendien zijn Angra op Terceira (thans Angra do Heroísmo) en Ponta Delgada op São Miguel uitgegroeid tot steden. Het geografisch en economisch gunstiger gelegen Ponta Delgada, nog steeds de hoofdstad van de Azoren, heeft al snel het oorspronkelijke bestuurscentrum, Vila Franca do Campo, ook op São Miguel gelegen, overvleugeld. In 1525 wordt Vila Franca door een aardbeving verwoest. Bij deze ramp zouden 4.000 à 5.000 mensen zijn omgekomen. Omdat de bodem waarop Angra op Terceira en Ponta Delgada op São Miguel worden gebouwd veel vlakker is dan die waarop Funchal op Madeira is opgetrokken, kunnen deze plaatsen ruimer worden opgezet. Zij hebben het voor de Renaissance kenmerkende schaakbordpatroon. Van Lissabon erven de steden het bestuursmodel. In 1534 vindt paus Eugenius IV de Azoren belangrijk genoeg om het diocees Angra te stichten. Het omvat alle negen eilanden, die aan de jurisdictie van de bisschop van Funchal worden onttrokken.
De oppervlakte van de Azoren is driemaal die van Madeira. De eilanden hebben meer goede natuurlijke havens en geschikte vestigingsplaatsen; kolonisten hebben minder hinder van bergen en behoeven ook minder irrigatiewerken aan te leggen dan op Madeira. Dit alles draagt ertoe bij dat de Azoren zich snel en voorspoedig ontwikkelen en al na korte tijd van economisch nut zijn voor het moederland. Aanvankelijk exporteren de Azoren houtproducten, alsmede wedeblauw en urzela (litmus rocella), zijnde blauwe en paarse kleurstoffen voor de textielindustrie van uitstekende kwaliteit. Nadat gebleken is dat graan goed wast, ontwikkelen de Azoren zich tot een echte graanschuur. Het graan wordt niet alleen geëxporteerd naar Portugal, dat daaraan een chronisch tekort heeft, maar ook naar de Portugese steden in Marokko, zoals Azamor, Mazagão, Safi en Agadir. Naast tarwe en kleurstoffen brengen de Azoren ook rietsuiker, wijn, vee en andere producten voort. Terceira is, naast São Miguel, vooral een tarweproducent, Pico brengt in hoofdzaak wijn voort en op andere eilanden is de veeteelt dominant. Kenmerkend voor de eilanden zijn de goedgeleide quintas (boerderijen) en plantages, waarop voornamelijk blanke arbeiders werken. Rond 1550 ontstaan ook de margados, zijnde door vererving ver-kregen onvervreembare landgoederen; zij worden kenmerkend worden voor de Azoren.
De bevolkingsgroei op de Azoren houdt gelijke tred met die in Portugal. Tot aan het midden van de 16e eeuw vinden de bewoners van de Azoren bijna allen emplooi in de landbouw, waardoor er weinig sociale verschillen zijn. De bevolking heeft een goed, maar eenvoudig bestaan, zonder veel comfort. Het valt buitenlanders, die de eilanden bezoeken, op dat op de Azoren mannen op markten inkopen doen, om hun vrouwen niet bloot te stellen aan de blikken van vreemde mannen. Vrouwen laten zich evenmin zien aan mannelijke bezoekers. Als zij ter kerke gaan dragen gehuwde en ongehuwde vrouwen lange rokken en een zwarte voile, die alleen de ogen vrijlaat. Aan de andere kant worden bordelen toegestaan en geven mannen hun zonen geld om deze te bezoeken, zeggende: `Let them drunk and they are apt to all manner of vice’ noteert Basil Lubbock. Mogelijkheden tot scholing bieden de Azoren niet: er is een chronisch tekort aan priesters en er zijn geen scholen. Er ontstaat een rijke klasse van kooplieden als rond het midden van de 16e eeuw de export van tarwe naar Lissabon en die van verfstoffen naar Engeland, Frankrijk en Vlaanderen sterk stijgt. De lucratieve export van wedeblauw wordt geschat op drie miljoen kilogram per jaar en zal in het begin van de 17e eeuw zelfs stijgen tot rond de vijf miljoen kilogram.
Gedurende de gehele 16e eeuw is de bevolkingsgroei door immigratie aanzienlijk, maar zij zal daarna afnemen en uiteinde-lijk stagneren mede tengevolge van emigratie naar Brazilië. Evenals in Minho en op Madeira het geval is, kunnen niet alle kinderen uit de traditioneel grote gezinnen een bestaan vinden in de landbouw en is emigratie de enige mogelijkheid om aan bittere armoede te ontsnappen. De sociale stratificatie van de bevolking op de Azoren is dezelfde als die in het moederland. Tot de welvaart van de eilanden draagt bij dat Portugese schepen die uit de Golf van Guinée of uit Indië naar huis terugkeren een aanloophaven op de Azoren aandoen. Zij behoeven dan niet langs de kust van Noord-Afrika op te tornen tegen de wind, maar houden een noordwestelijke koers aan en zeilen vanaf de Azoren voor de wind naar Portugal. Door zijn gunstige ligging en de goede haven van Angra profiteert vooral Terceira hiervan.
Op de Azoren zijn maar weinig slaven. Zij herkrijgen vaak, al dan niet onder bepaalde voorwaarden, hun vrijheid als hun meester of meesteres sterft. Dit is gebleken uit onderzoek van testamenten door Charles Boxer. Hij vermeldt in zijn boek Mary and Misogyny een aantal voorbeelden, die we hier, enigszins verkort, overnemen.
Dona Isabel, vrouw van Jos Dutra Corte-Real, capitão van Faial en Pico, laat 19 juli 1534, op haar doodsbed, al haar slaven vrij, behalve Diogo en Miranda. De capitoa, die analfabeet is en daarom haar testament door een ander heeft laten onderteke-nen, laat haar vrijgelaten slaven geen geld, kleding of meubilair na, zoals anderen erflaters vaak wel doen. Lucas Cacena of Cassena, een rijke fidalgo en koopman van Italiaanse afkomst die op 12 september 1538 zijn testament opmaakt, laat bijvoorbeeld twee mulatto-slaven ieder een som van 10.000 reais na, `para supprimento de sua vida’. Dezelfde erflater laat zijn slavin Galharda vrij; zij ontvangt ook 10.000 reais, `om een slaaf en kleding te kopen’. Andere slaven worden verplicht eerst nog een aantal jaren, varierend van twee tot twintig, familieleden van hun overleden meester te dienen, wat overigens gebruikelijker is dan onvoorwaardelijke vrijlating. Uit het Livro do Tombo do Convento de São Francisco van Angra blijkt dat dienaren en slaven vaak worden genoemd in de laatste wilsbeschikking. Vasco Fernandes Redovalho, schenkt bij testa-ment, gedateerd 29 juli 1544, zijn uit Guinée afkomstige slaaf Pedro Fernandez, `die mij trouw heeft gediend,’ de vrijheid, mits hij `mijn vrouw voor de rest van haar leven dient.’ Hij laat 5.000 reais na aan Brigida, een `dienstmeid die is opgegroeid in mijn gezin, opdat zij zal kunnen trouwen.’