Categorieën
Portugees kolonialisme

De belegering van Colombo door Raja Sinha en zijn dood. De Portugese bemoeiingen met Ceylon

Deel 18 Index

Hoofdstuk 1.

De Portugese bemoeiingen met Ceylon

1.5 De belegering van Colombo door Raja Sinha en zijn dood

Geschreven door Arnold van Wickeren

Het is begrijpelijk dat de Portugezen de oorlogsvoorbereidingen van Raja Sinha met grote bezorgdheid gadeslaan. capitão João Correa de Brito zendt een ambassadeur met rijke geschenken naar Raja Sinha, die overreed wordt akkoord te gaan met een korte wapen-stilstand, die wordt verlengd door een mislukte poging de koning te vergiftigen. Ondertussen is een dringend beroep op Goa gedaan om hulp te verlenen en als de bedoelingen van Raja Sinha in Goa bekend worden, zendt vice-rei Dom Francisco Mascarenhas, conde da Villa da Horta, een vloot van vijf schepen met versterkingen naar Colombo. Hierop geeft Raja Sinha zijn vijandige bedoelingen voor enig tijd op en als capitão João Correa de Brito dit merkt, zendt hij drie schepen terug naar Goa en hij behoudt er twee voor het geval deze nodig zouden zijn. Na verloop van tijd hervat Raja Sinha zijn oorlogsvoorbereidingen Alle middelen die de Portugezen ten dienste staan worden aangewend om de fortificaties van Colombo te versterken. Alle plantages buiten de muren waarin de vijand zich zou kunnen verschuilen, worden gerooid en de gevelde bomen worden gebruikt voor het versterken van de fortificaties.

In het noorden wordt de stad beschermd door een borstwering. Het bolwerk van São Tomé, dat in de noordoosthoek staat, verkeert in bouwvallige positie; een ander bolwerk, genoemd naar São João, is op een plek dichter naar de Baai gebouwd. Dit bolwerk is dertig voet hoog en is verbonden met de Baai door een solide muur. Het centrale bolwerk van São Estêvão, dat het belangrijkste aan die kant van de stad is, is uitgerust met de beste artillerie die de verdedigers bezitten en dit bestrijkt de smalle strook land tussen het meer en de zee.

Dwars over deze smalle strook land loopt een gracht en tussen de gracht en de borstwering wordt nu een sterke palissade gebouwd, wat moet voorkomen dat de olifanten de ruwe en lompe boten verlaten die worden gebruikt om zaken met een groot gewicht over de rivier te vervoeren. Er worden op vaste afstanden van elkaar torens en schildwachthuisjes op de muur gebouwd die eindigen bij het bolwerk van São Sebastião. Voorbij dit punt bestaat de verdediging vooral uit het water van het meer, langs de kust waarvan ook een lage versterkte muur loopt bij de bolwerken van São Gonçalo, São Miguel, Nossa Senhora da Conceição en andere.

In het begin van de maand augustus van het jaar 1586 doet Raja Sinha opnieuw een poging om zich in het bezit te stellen van het fort van Colombo. Hij heeft voor dit doel niet minder dan 50.000 strijdbare mannen, 60.000 pioniers, een vrijwel gelijk aantal andere bouwers van belegeringswerktuigen en andere handwerkslieden, 2.200 olifanten, 40.000 ossen, 150 stukken geschut, 50.000 bijlen, laadscheppen, pikhouwelen en spaden, naast een ontelbaar aantal reservewapens en gereedschappen; twee kastelen, ieder gebouwd op een enorme kar met negen wielen en tenslotte een vloot van 500 vaartuigen. Voor zich in deze onderneming te storten, wendt Raja Sinha voor de goden te raadplegen over het succes daarvan. Hij plaatst mannen achter de godenbeelden, die van tevoren instructies hebben ontvangen over de antwoorden die zij op de aan hen te stellen vraag dienen te geven. Zij geven de vooraf ontvangen antwoorden. Een daarvan luidt dat Raja Sinha Colombo zal binnentrekken als er onschuldig bloed vergoten wordt. Daarna worden, onder het mom dat voldaan wordt aan goddelijke bevelen, 500 jonge kinderen vermoord en hun bloed wordt over de godenbeelden gesprenkeld. Nadat hij dit wrede en nutteloze offer heeft gebracht, trekt Raja Sinha met zijn leger op naar Colombo. In heel het land worden gouden voorwerpen aan de tempels gegeven, om de zegen van de goden voor de onderneming te verkrijgen.

Na het oversteken van de rivier Kelani in Sitawaka, bereikt het leger op 4 juli 1587 Demata Goda, waar het zich verschanst. Het kamp wordt spoedig versterkt door een brede gracht en palissaden, waarna Raja Sinha begint met de werkzaamheden aan een kanaal waardoor het meer moet leeglopen, wat bij het vorige beleg onvoltooid is gebleven. Dit werk wordt voortgezet tot de gravers op een laag stenen stuiten die alle inspanningen van Singalese ingenieurs tart. Raja Sinha heeft echter ervaring met een zaak als deze; er wordt overvloedig azijn en zure melk over de rotsen uitgestort, daarna wordt de rots verwarmd door middel van hevig vuur dat voortdurend brandend wordt gehouden tot al het steen is verpulverd. Het kanaal heeft in twintig dagen het meer bereikt, ondanks de desperate pogingen van het garnizoen dit te verhinderen. João de Brito, de capitão van het fort van Colombo, doet, nadat hij is ingelicht over de plannen van Raja Sinha, alles wat in zijn vermogen ligt om met de beperkte middelen waarover hij beschikt, de plaats te verdedigen. Daartoe heeft hij de beschikking over 300 Portugezen en 700 Singalezen en slaven, maar hiervan is een derde deel van geen nut, omdat het om oude mannen of kinderen gaat. João de Brito laat zijn strijdkrachten de voordeligste plaatsen innemen en houdt vijftig man in reserve, waarover hij zelf het directe bevel voert en die overal langs de verdedigingslijn kunnen worden ingezet waar zij het hardste nodig zijn. Raja Sinha besteedt een maand aan het laten leeglopen van een meer, dat een zijde van de stad beschermt en hij neemt ook enige vaartuigen die zich op het meer bevinden. Gedurende deze periode vinden er veel schermutselingen plaats, waarvan de Portugezen beweren dat de vijand aanzienlijke verliezen heeft geleden. Het fort verkeert in een zwakke positie, voornamelijk door gebrek aan water, maar ook aan de kant waar het eerst beschermd werd door het meer en die nu open is voor vijandelijke aanvallen. João de Brito verliest geen tijd met het geven van informatie aan naburige plaatsen over het grote gevaar waarin hij verkeert. De eerste die hulp stuurt is João de Mello, commandant van Manar, die met grote spoed veertig man versterking zendt, onder commando van zijn neef Ferdinão de Mello, tezamen met een hoeveelheid ammunitie. Ferdinão en zijn mannen worden ingezet aan de zijde waar eerst het meer was. Terwijl Raja Sinha een aanval voorbereidt, onderneemt Brito een uitval en raakt met de vijand in gevecht, waarin hij hem verliezen toebrengt en vijandelijke aanvalsposities verwoest.

Raja Sinha ontwikkeld nu zijn plannen voor de grote aanval op Colombo. Nog voor het ochtendgloren van 4 augustus naderen de Singalezen de muren. Drie mudaliyars commanderen de drie compagnieën olifanten die voorop lopen om de bolwerken van São Miguel, São Gonçalo en São Francisco aan te vallen. Na de olifanten komen mannen met speren, werpers, boogschutters en tenslotte alle mannen met lontroeren. Op het meer, waarin een beetje water is achtergebleven, worden verscheidene vlotten geplaatst, die worden samengebonden tot een platvorm, beladen met manschappen. De verschillende detachementen kruipen in diepe stilte naar hun posten, waarbij zij slechts worden verraden door hun lucifers, waardoor zij lijken op een zwerm vuurvliegen.

Er wordt alarm geslagen en als de mannen van Raja Sinha de kreten van de Portugezen beantwoorden met het hese geluid van hun drums, stormen de Singalezen met een schreeuw vooruit naar de muur, zetten hun ladders neer en klimmem verbazend soepel naar boven, terwijl een afdeling geniesoldaten voorbereidingen treft een gat in de muur te maken. Maar dit is slechts een momentopname. Salvo na salvo treft de golvende massa aanvallers van boven, daarbij vreselijke verwarring zaaiend. In de overvolle straten slaken vrouwen en kinderen kreten van angst en pijn, terwijl de verwarring stijgt. Spoedig na de aankomst van de olifanten beginnen deze met hun slurven de muur naar beneden te halen. De verdedigers smijten handgranaten op de koppen van de olifanten, er worden haastig versterkingen aangevoerd en projectielen van elke soort worden op de soldaten die zich beneden aan de muur verdringen, gegooid. Desondanks wijken de Singalezen niet naar achteren en capitão João Correa de Brito die ziet hoe kritiek de toestand is, dringt zich naar het midden en schreeuwt zijn naam om zijn mannen aan te moedigen.

Bij het bolwerk van São Gonçalo is de druk nog groter. De pijlen en het vuur dat de Singalezen door de schietgaten naar binnen weten te werken, kan op den duur niet langer worden weerstaan en de Portugezen trekken terug, geschroeid door de vlammen en verblind door de rook. Maar zelfs als de Singalezen massaal de ladders opklimmen, keren de Portugezen terug en zodra een aanvaller boven de borstwering uitkomt, zetten zij hem hun speer op de borst. Waar de Singalezen erin slagen de speren opzij te duwen, worden zij aangevallen door verdedigers met zwaarden, wat vreselijke wonden in hun naakte lichamen veroorzaakt. Maar als de ene man sneuvelt, neemt een ander zijn plaats in en de strijd gaat voort tot dat het bolwerk een zee van vuur is. Op zeker moment trekken de Portugezen zich terug, om zodra de vlammen zijn gedoofd, weer terug te keren om de strijd te hervatten, geleid door het licht van houders met brandende olie die aanvoerders uit voorzorg voor dit doel hebben laten aansteken.

Keer na keer dringen de olifanten naar voren om tegen de muren aan te beuken en keer na keer moeten zij zich voor de granaten en kogels terugtrekken, hun schrille schreeuwen veroorzaken angst in ieders hart, zelfs bij hen die zich temidden van het vreselijke kabaal van de slag bevinden. De aanval houdt een vol uur aan, totdat de mannen uit Sitawaka, uitgeput van hun inspanningen, een pas of twintig terugtrekken. Furieus over dit falen, geeft Raja Sinha die de operaties leidt, het signaal vijf slagen op de drums te geven, wat het sein is voor een algemene aanval van heel het leger. De manschappen van zijn eigen garde, die zijn gewapend met borstplaten en helmen en hun met twee handen te hanteren zwaard, vallen roekeloos het bolwerk van São Gonçalo aan, waarbij zij luidkeels hun naam schreeuwen en de speren van de Portugezen naar beneden trekken. Tezelfdertijd naderen de olifanten opnieuw en zij nemen de artillerie die op dat moment juist tegen hen wordt ingezet. De grond is zozeer bedekt met de lichamen van gesneuvelde strijders dat dit de bewegingen van de levenden beperkt. Het is een titanenstrijd. Singalezen en Europeanen grijpen elkaar vast in een dodelijke omhelzing, totdat zij dood neervallen. Tenslotte ontvouwt zich de standaard van Raja Sinha triomfantelijk boven de met bloed en vlees bedekte bolwerken van São Gonçalo en São Miguel.

Er begint zich een gevoel van wanhoop van het Portugese garnizoen meester te maken, maar João Correa de Brito zelf blijft onverschrokken, Iedere beschikbare man wordt naar het strijdtoneel gehaald en het gevecht wordt hervat. Bij deze hernieuwde strijd doet de prachtige verdediging van de Portugezen het Singalese leger opnieuw terugtrekken. Het herstelt zich weer en voor de derde maal valt het door het gebiedende bevel van Raja Sinha de muur van Colombo aan. Juist op dat moment – deelt Danvers mee – arriveert António de Aguiare Vasconcellos met een schip en brengt de belegerden enige hulp. Tijdens de gevechten riskeren dappere Singalezen roekeloos hun leven door op te dringen tot vlak voor de vuurmonden van de Portugese kanonnen; maar nu wordt ingezien dat de Singalezen hun doel niet kunnen bereiken en Raja Sinha geeft tenslotte het bevel terug te trekken. De Portugezen hebben de strijd echter nog allerminst gewonnen, maar de dapperste troepen uit Europa staan met hun kanonnen achter de muren tegenover de halfnaakte Singalezen die hen met desperate heldenmoed hebben bestreden.

Raja Sinha richt zich vervolgens eens te meer op een belegering van Colombo. De palissaden worden dichter bij de muren geplaatst en op hun hoeken worden bolwerken opgericht. Deze zijn hoog genoeg om bevelen te geven aan mannen in het fort. Om deze dreiging het hoofd te bieden wordt er een hoog houten platform bij het bolwerk São Miguel opgericht. Op het platvorm worden kanonnen geplaatst en er worden diepe loopgraven geopend om te voorkomen dat de olifanten de muren naderen. Tezelfdertijd worden dringende boodschappen, waarin gesmeekt wordt om hulp, naar Indië gezonden. Er wordt ook gesteld dat het garnizoen in Colombo aan het eind van zijn Latijn is. Op 20 augustus wordt er een andere aanval ondernomen. Onder dekking hiervan zeilen de Singalese vaartuigen uit en zij trachten de Portugese magazijnen die op hoge grond ten westen van het fort staan, in brand te steken, maar opnieuw slagen de Portugezen erin, nadat zij alle priesters en monniken in Colombo onder de wapenen hebben geroepen en dankzij desperate inspanningen, de vijand terug te drijven. Zodra in Cochin is vernomen in welk groot gevaar Colombo verkeert, worden zes schepen boordevol met manschappen en ammunitie gezonden, onder bevel van Nuno Álvarez de Antouguin. Deze arriveren drie dagen na de afgeslagen aanval in Colombo. Zij worden korte tijd later gevolgd door andere schepen van Diogo Fernandes Penoa uit Negapatnam; van Ferdinão de Lima en anderen uit São Tomé de Meliapor en tenslotte arriveert in september Bernardim de Carvalho uit Goa met een galei en zes andere schepen, waarmee het aantal Portugezen dat aan de strijd kan deelnemen tot bijna duizend stijgt.

Het is bekend dat Raja Sinha een aantal mijnen laat vervaardigen, maar er kunnen geen inlichtingen worden verkregen waar hij deze precies wil plaatsen. Een gelukkig voorval, evenwel, leidt ertoe dat Tomé de Sousa, de Arronches, de commandant van het bolwerk van São João, een spleet weet te ontdekken in de balken van de aarden wal die loopt van het bolwerk São Sebastião naar de kust van het meer en als hij daar doorheen kijkt ontaardt hij de mond van een mijn. De capitão pleegt inderhaast overleg en besloten wordt de Singalezen een warm onthaal te bereiden. De muur wordt snel uitgehold om er een camello in te kunnen zetten. Aan de buitenkant komt een dun gordijn dat op een kritiek moment kan worden neergelaten. Het kanon zelf wordt zwaar geladen met kogels en stenen. Als alle voorbereidingen zijn getroffen worden een paar lascarins als lokaas naar buiten gestuurd en gedurende enige tijd dringen de Singalezen van alle kanten naar voren, terwijl de mijn is gevuld met een dicht opeen gepakte menigte mannen die deze slechts kunnen verlaten via een sloot. Schrijlings zittend op het kanon wacht Tomé de Sousa de Arronches, kijkend door de spleet, op de goede gelegenheid. Als de sloot tenslotte gevuld is met Singalezen, komt de camello naar buiten en breekt door zijn eigen gewicht door het gordijn en vuurt, volgens plan, recht in de mond van de mijn. Het gevolg van de kanonnade is verschrikkelijk. Van het ene einde tot het andere einde van de mijn zijn stenen en kogels neergekomen en geen man uit de dichte menigte is levend te voorschijn gekomen. Het aantal doden is zo groot dat Raja Sinha de mijn vult met de lijken van de gesneuvelden. Als Raja Sinha’s pogingen Colombo te veroveren met behulp van mijnen, dankzij Tomé de Sousa de Arronches heeft gefaald, wanhoopt of hij Colombo nog ooit door middel van een grote aanval in handen zal kunnen krijgen.

Nu Raja Sinha zijn nieuwe pogingen ook verijdeld ziet, werpt hij een nieuw wapen in de strijd, namelijk verraad. Op zijn bevel dienen enige van zijn mannen, onder het voorwendsel ontevreden te zijn, te deserteren naar de Portugezen. Als zij eenmaal binnen de toren van het fort zijn, dienen zij het water te vergiftigen en de mannen gek te maken. Zij worden echter ontdekt en op de pijnbank gelegd, waarop zij hun bedoelingen opbiechten. Zij worden vervolgens tot de verdrinkingsdood veroordeeld. Er verschijnen nog andere zogenaamde deserteurs in Colombo, maar deze worden eveneens ontdekt en zij ondergaan hetzelfde lot.

Nu het middel van verraad evenzeer heeft gefaald, tracht Raja Sinha zijn doel opnieuw met geweld te bereiken. Hij zendt op 4 oktober 1587 een vloot van achttien schepen af op de Portugese schepen die in de haven van Colombo liggen en waarover Tomé de Sousa de Arronches, die bevorderd is tot capitão-mor, het bevel voert. Ofschoon de Singalezen geen ervaring hebben met dit soort oorlogvoering, voeren zij gedurende vier uren een dapper gevecht. Nadat Tomé de Sousa twee schepen tot zinken heeft gebracht en twee andere schepen heeft veroverd, zijn de Singalezen gedwongen zich terug te trekken. Tomé de Sousa doodt de meeste vijanden en hangt de rest op aan de nokken van de ra’s. In dit gevecht zijn 300 Singalezen gedood, terwijl de Portugezen slechts tweemaal een man hebben verloren. Raja Sinha is woest over dit resultaat en hij geeft opdracht de kapiteins van zijn vloot te onthoofden, omdat zij de Portugezen niet verslagen hebben.

Vice-rei Dom Duarte de Menezes, conde de Tarouca (1584-1588), spaart ondertussen geen moeite om in Indië hulp te vergaren om de belegering van Colombo te breken. Filipe Carneyro arriveert begin december in Colombo met een schip geladen met ammunitie.. Hij is vergezeld door de vrijwilligers António de Brito en Manuel de Macedo. Zij zijn getuige van de zoveelste vergeefse nachtelijke aanval door Raja Sinha. Op 4 december arriveren opnieuw versterkingen in Colombo. João Cayado de Gambon uit Goa komt met een galjoen met 150 manschappen en voorraden. Het schip heeft ook vele fidalgos aan boord die krijgsroem willen verwerven op Ceylon. Zij brengen het welkome nieuws dat er een grote reddingsexpeditie wordt voorbereid en dat Manuel de Sousa Coutinho, wiens verdediging van Colombo gedurende de vorige belegering zijn reputatie veel goed heeft gedaan, benoemd is tot bevelhebber van deze expeditie. De expeditie zal naar Colombo worden begeleid door de vloot met bestemming Malacca en de gehele strijdmacht, zijnde het grootste deel van de strijdkrachten waarover de Portugese regering in Indië op dat moment beschikt, staat op het punt een poging te ondernemen Raja Sinha eindelijk voor Colombo weg te jagen. Deze van zijn kant doet verschillende desperate aanvallen op het fort, maar zijn pogingen zijn tevergeefs, want het groeiende aantal Portugezen heeft het moreel aan Portugese zijde sterk verbeterd.

Capitão João Correa de Brito acht zich nu sterk genoeg om tot de aanval over te gaan. Hij zendt Pero Afonso met een eskader uit langs de kust, met de opdracht zoveel mogelijk verwoestingen aan te richten. Hij valt de steden Balicate, Berberi en Belligam aan en plundert deze. Zijn optreden gaat vergezeld van grote wreedheden, speciaal tegen vrouwen. Volgens Danvers hakken de soldaten hen hun handen en oren af in hun haast in het bezit te komen van hun armbanden en oorringen. Pero Afonso en zijn mannen richten ook grote verwoestingen aan op verschillende plaatsen en zij keren in triomf naar Colombo terug met een grote hoeveelheid buit en vele gevangenen. De barbaarsheden begaan door het garnizoen van Colombo gaan gepaard met de grootst denkbare wreedheden. Deze worden zonder commentaar of veroordeling in detail weergegeven door Portugese historici.

In het Portugese kamp breekt plotseling een geheimzinnige ziekte uit. Deze vormt een grotere bedreiging voor de Portugese positie op Ceylon dan de herhaalde aanvallen van Raja Sinha. De ziekte begint te woeden in de plaatsen rond Colombo en slaat spoedig over naar de overvolle belegerde stad, waarvan de bevolking eerst een extreem droog jaar en daarna extreem hevige regens van de noordoostmoesson heeft moeten verduren. Doktoren zijn niet in staat de aard van de ziekte te onderkennen, of een geneesmiddel te vinden. Het aantal doden is zo talrijk dat gevreesd wordt dat de bronnen waaruit het drinkwater wordt verkregen vergiftigd zijn. Het garnizoen wordt door de ziekte zozeer verzwakt dat het zijn weerstandsvermogen aantast. Gelukkig is de ziekte voor het einde van het jaar uitgewoed.

Nieuws over de voorbereidingen die worden getroffen om Colombo te ontzetten bereiken ook Raja Sinha en deze realiseert zich dat verdere vertraging zijn doel zal doen mislukken. Op 10 januari 1588 doet hij een poging Colombo te overmeesteren die zo zorgvuldig is gepland dat de Singalezen eerst worden ontdekt als zij daadwerkelijk beginnen de bestormingsladders te beklimmen die zij ongemerkt hebben geplaatst tegen de muur van het bolwerk São Estêvão. Evenals vorige pogingen wordt ook deze poging de muren bij verrassing te nemen, verijdeld. Dan volgt een bombardement op de bolwerken van São Gonçalo en São Miguel, dat drie dagen aanhoudt. Raja Sinha heeft bij deze aanval alle kanonnen waarover hij beschikt ingezet. Hieronder zijn kanonnen die ijzeren ballen van 44 pounds kunnen afschieten. Op 27 januari worden er opnieuw voorbereidingen getroffen voor een hevige aanval. De grote oorlogsolifanten worden naar het bolwerk São Gonçalo gebracht en er wordt een verwoede poging ondernomen de muren van het bolwerk naar beneden te halen. De strijd is zo hevig dat zich het wilde gerucht verspreidt dat de Singalezen het fort zijn binnengedrongen. Het gerucht blijkt vals te zijn en na een strijd van twee uren worden de aanvallers teruggeworpen. Zij hebben vele manschappen en drie olifanten verloren.

De Portugezen vinden zich sterk genoeg om in het offensief te gaan en Tomé de Sousa de Arronches zeilt de haven uit met tien schepen. Hij heeft de aangename opdracht de zuidkust van Ceylon te plunderen. Kosgoda wordt tot de grond toe afgebrand en het in het groen temidden van waterpartijen van het meer gelegen Madampe is spoedig veranderd in een zwarte woestenij. Bij Madampe is het klooster gelegen waar Sri Rahula de melodieuze melodieën heeft gecomponeerd die de verrukkelijke erfenis zijn van iedere Singalees, en de dewala of de geheimzinnige Weragoda Deviyo, koopman-prins en godheid, wiens gouden schatten, die zijn verloren in de zeeën, maar die bij stormachtig weer door de golven op het strand van Sinigama worden gegooid. Na deze heiligdommen te hebben herschapen in vormeloze ruïnes, haast de expeditie zich naar het rijke tempeldorp van Hikkaduwa en de veelbezochte kusten van Ratgama, om drie dagen te wijden aan de plundering van Galle en Weligama. Matara en Mirissa delen hetzelfde lot, waarna de Portugezen weer aan boord gaan om zich naar het naburige Dewala of Dewundara te begeven.

Deze fameuze schrijn, volgens de traditie gesticht in het jaar 790 v, Chr. ter ere van een Rode Sandelhouten Voorstelling van Vishnu, doet qua heiligheid alleen onder voor de tempel in Trincomalee. Zijn grote dak van verguld koper, waarvan het geflikker ver in zee te zien is, dient als een herkenningsteken voor zeelieden van iedere natie die de Indische wateren bevaren en velen offeren vroom als teken dat zij de beschermende invloed van de Godheid erkennen. De roem van deze Stad van God is zelfs doorgedrongen tot in het verre China en talloze inscripties in de stenen ter plaatse bewijzen het vrome doel van de keizers van dat grote land. Bijna 250 jaren eerder heeft de Moorse reiziger Ibn Batuta de schrijn bezocht en hij heeft daar duizend Brahmanen aangetroffen die daar God dienden. Koningen hebben met elkaar gewedijverd om de plaats nog mooier te maken en om aan haar rijkdom te kunnen bijdragen en haar jaarmarkt behoort tot de allerbelangrijkste in het Oosten. De enorme omsloten ruimte van de Gangarama Tempel, waar de dienaren van God zich ophouden, lijkt op een kleine stad; het vakmanschap van zijn zilversmeden, een speciale van het nabijgelegen continent ingevoerde groep vaklieden, geeft luister aan de kunst van de gehele Disawani van Matara en elke avond dansen en zingen 500 vrouwen voor de Voorstelling van Vishnu.

Belust op de plundering van deze rijke tempel, zeilen de Portugezen naderbij, ondanks de door de god veroorzaakte stormachtige zeeën ter bescherming van zijn schrijn. Er is weinig of geen tegenstand als zij aan land komen en de stad en de tempel worden verlaten aangetroffen. De beelden, waarvan er meer dan duizend zijn, worden al snel in stukken gebroken; het voertuig waarmee de god wordt vervoerd, een bouwwerk van zeven vergulde etages met veel lakwerk, wordt in brand gestoken; de opslagruimten die gevuld zijn met alle soorten rijkdommen, worden geplunderd; koeien worden geslacht op de heiligste schrijnen en tenslotte wordt het grote gebouw zelf volledig verwoest. Hierna zeilen de plunderaars, voldaan over de resultaten van hun expeditie en beladen met hoeveelheden ivoor, kostbare stenen, juwelen en edelstenen, terug naar Colombo. Een kerkgebouw met stenen kolommen verrijst al spoedig op de plaats waar de tempel heeft gestaan.

Op 18 februari 1588 verschijnt de langverwachte vloot van Manuel de Sousa Coutinho voor Colombo en het wordt begroet met een vreugdevol saluut van alle kanonnen van het fort. Zodra Raja Sinha bovendien de schepen van Tomé de Sousa in de haven van Colombo ziet terugkeren, nadat deze zoveel dorpen en steden van hem hebben verwoest en hij tegelijkertijd wordt ingelicht over de verwachte komst van Dom Paul de Lima, wiens schepen al de haven beginnen binnen te lopen realiseert Raja Sinha zich dat hij niet veel langer zijn huidige positie kan handhaven. Er presenteren zich drie Singalese officieren voor de poort en zij worden in audiëntie door de Raad van Colombo ontvangen. Zij zijn gezonden door hun koning die vraagt om een korte wapenstilstand om Raja Sinha in staat te stellen aandacht te schenken aan een festival in zijn hoofdstad; maar nog tijdens de audiëntie wordt er alarm geslagen dat Raja Sinha zijn kamp aan het opbreken is. Dit nieuws leidt in heel Colombo tot een grote consternatie en de stad stevent af op een staat van oproer, terwijl de Raad, die eerst spionnen heeft uitgezonden om uit te vinden wat er werkelijk aan de hand is, de toestand begint te bediscussiëren.

Om 9.00 uur in de avond van 21 februari stijgen hoge vlammen op uit de Singalese linies, waar Raja Sinha zijn houten palissaden in brand heeft gezet. Maar de capitães zijn bang iets te ondernemen zolang de spionnen nog niet zijn teruggekeerd. Diogo da Silva, echter, die met zijn lascarins naar de poort van São João is gezonden, ziet dat enige Singalezen zich voor zijn neus terugtrekken. Hierop stormt het gehele leger de poorten uit, waarbij de achterhoede wordt aangevoerd door Manuel de Sousa in persoon. Wijayakon Mudaliyar, die de achterhoede van het Singalese leger commandeert, trekt zich terug als de Portugezen naderen totdat hij de brug van Dematagoda bereikt en hij opdracht geeft de brug neer te laten. De Portugezen dringen naar voren om zijn plannen te verijdelen, maar zij komen zo hevig onder vuur te liggen dat zij worden teruggedreven. Manuel de Sousa haast zich met al zijn manschappen naar voren en Wijayakon trekt terug tot aan de Kelani Ganga, de moeilijk begaanbare grond tot aan de rivier beperkt de bewegingen van de Portugezen.

De stad is gered en de dankbaarheid van allen vindt haar uitdrukking in een stroom van dankgebeden aan de Almachtige. Het optreden van Raja Sinha is dapper en bekwaam geweest, maar noch zijn ijzeren wil, noch de toegewijde dapperheid van zijn mannen hebben opgekund tegen de muren en de artillerie van Colombo, zo lang als de zee open blijft voor de Portugezen. De belegering heeft alle hulpbronnen van Portugees Indië gevergd en snelle schepen zeilen spoedig over de oceaan om het vreugdevolle nieuws uit te dragen in de gehele Oriënt.

Het is onzeker hoeveel manschappen van Raja Sinha bij het beleg van Colombo het leven verloren hebben, maar sommige berichten spreken van niet minder dan 10.000, terwijl de verliezen van de belegerden slechts 140 bedragen. Onder hen zijn niet meer dan 30 Portugezen. Het aantal garnizoensleden dat is omgekomen door de plotselinge ziekte bedraagt echter meer dan 500. Dom Paul de Lima komt daags na het beleg is opgeheven in Colombo aan. Het garnizoen wordt op 600 man gebracht en het krijgt de beschikking over meer dan genoeg ammunitie. Er worden ook maatregelen getroffen om Colombo in een uitstekende staat van verdediging te brengen. Het vergt acht dagen om alle door Raha Sinha achtergelaten belegeringswerktuigen af te breken. Hierna wordt de schade aan de muren van het fort, die is veroorzaakt door de recente aanvallen, hersteld en het fort wordt bovendien versterkt. Dom Duarte de Menezes, conde de Tarouca, smaakt het zoet van de overwinning op het leger van Raja Sinha, nog voor hij begin mei 1588 overlijdt, nadat hij zijn ambt bijna vier jaren heeft bekleed.

Na een decennium in ballingschap te hebben doorgebracht, zet Puvirajapandaram (1582-1591) op zijn beurt Periyapulle af en herwint zijn troon. De eerste besluit het Portugese fort in Manar, dat hem een doorn in het oog is, aan te vallen en de Portugezen uit het Tamil-koninkrijk te verdrijven. Hij sluit een bondgenootschap met Contimusa Marakkayar, een lid van de fameuze moslimfamilie Kunjali, die erfelijke admiraals levert aan de zamorins van Calicut. Dit verbond vormt een tegenwicht tegen de Portugese zeemacht. Rajasingham vervolgt zijn verhaal: Puvirajapandaram arriveert in Manar met Tamils en Telugu Vadakar-strijders, gewapend met kanonnen, musketten, brandbommen en roquerios?, maar het fort doorstaat een aanval van de Tamils van een etmaal. Als de koning terugkeert naar Jaffna, volgt André Furtado de Mendoça hem met 43 roeiboten en 250 thoneys, waarop zich 1.200 Portugezen en 3.000 lascarins bevinden. Afgezien van Wickremasinghe, de aanvoerder van de lascarins, zijn van de partij: de Singalese Karawa mudaliyars, Manuel Pereyra, Pero Francisco en Diogo da Silva, die troepen aanvoeren om de Tamil-koning te bevechten. Op 28 oktober breekt een dappere strijd los en het Portugese leger dringt door tot Nallur, onderweg palissaden vernielend, waarbij veel doden vallen. Ondertussen wordt Edirmannasinghan, de jongste zoon van Periyapulle, gespaard door de Portugese strijder Simão Pinhão en dit incident is uitgehouwen in een stenen tafel op de Maha Saman Dewalaya te Ratnapura. Puvirajapandaram heeft getracht te ontsnappen, maar hij is gevangengenomen en onthoofd. De wraakzuchtige commandant van het Portugese leger, André Furtado de Mendoça, geeft bevel het afgehouwen hoofd van de koning op een lans te plaatsen en het geheel in het openbaar ten toon te stellen om de bevolking die tegen de Portugezen zou willen keren, schrik aan te jagen. Vervolgens geeft hij de bevolking opdracht haar dagelijkse werkzaamheden te hervatten nu de rust en vrede in het koninkrijk zijn teruggekeerd.

Danvers beschrijft bovenstaande gebeurtenissen als volgt. Nadat vice-rei Matias de Albuquerque berichten hebben bereikt dat de koning van Jaffna en de koning van Kandy na overleg met elkaar de Ceylonese christenen vervolgen, besluit hij in 1591 dat deze houding aanleiding is een oorlog tegen deze potentaten te beginnen. Hij rust een vloot van twintig zeilen uit om hen te straffen en belast André Furtado de Mendoça met het opperbevel. Buiten Calicut ontmoet Furtado drie schepen uit Mecca en in een hevig treffen, brengt hij twee schepen tot zinken en verovert de derde. Hij zeilt dan verder, op zoek naar de piraat Contimusa, admiraal en neef van de beruchte piratenhoofdman Kunhale. Hij bezit een vloot galeien, waarvan het aantal wordt geschat op 14 tot 21. Hij heeft zich absoluut heerser gemaakt langs de kust van Coromandel. Contimusa heeft verschillende Portugese schepen buitgemaakt en overweegt een aanval te ondernemen op de forten van Colombo en Manar. Aan de monding van de Rio Cardiva ontmoet Furtado Contimusa en raakt met hem slaags. Furtado heeft zijn tegenstander bijna te pakken, als deze overboord springt en zich zwemmend in veiligheid stelt, zijn gehele vloot in handen van de Portugezen latend. Na deze overwinning loopt André Furtado de Mendoça de haven van Manar binnen, waar hij een grote vijandelijke vloot aantreft die geen kant meer op kan. Hij neemt deze vloot, maar veel opvarenden springen overboord en zwemmen naar de wal. Zij zullen zich later aansluiten bij het leger van de koning van Manar. Furtado voert een landing uit en trekt op naar Manar, dat goed gefortificeerd, bemand en van voedsel voorzien is. Hij valt eerst de verdedigingswerken aan en verdrijft daaruit de verdedigers naar de stad. De koning beveelt zijn commandant terug te keren naar de door hem verlaten stelling en de Portugezen aan te vallen en als hij geen acht slaat op dit advies dan moet hij vrezen voor zijn positie, omdat de Portugezen spoedig in zijn paleis zullen staan. De generaal is echter gehoorzaam aan zijn opdracht spant zich in om de vijand te beletten verder op te rukken, maar hij sneuvelt in de strijd en zijn troepen, die nu geen leiding meer ontvangen, worden tot de laatste man afgeslacht. De Portugezen rukken dan verder op en zij nemen alles wat hun begeerte wekt. Nadat zij de koning hebben gevangengenomen, doden zij hem, evenals zijn oudste zoon. De jongere zoon werpt zich aan de voeten van Furtado en smeekt te worden gespaard. Furtado staat hem dit toe en geeft hem een bestuurspost in het koninkrijk van zijn vader, totdat de onderkoning in Goa een definitieve beslissing over de prins heeft genomen. Hij zal later tot koning worden benoemd op redelijke voorwaarden.

André Furtado de Mendoça roept de aanvoerders van de Tamils en de mudaliyars bijeen voor een vergadering te Nallur.Hij vraagt de verzamelde chefs zich te onderwerpen aan de suzereiniteit van Portugals koning. Hij belooft de wetten en gewoonten van het Tamil-koninkrijk te respecteren en te handhaven. Dit aanbod wordt aanvaard en beide partijen zweren een eed van trouw op de koning van Portugal en op de Portugese commandant en zij raken het er ook over eens Edirmannasinghan (1591-1617), de jongste zoon van Periyapulle op de troon te plaatsen. De Portugese autoriteiten in Goa zijn niet erg tevreden over zijn houding, want hij staat onder druk van zijn hindoe-onderdanen hun religie en cultuur te bevorderen, wat het onderhouden van nauwe banden met de nayak van Thanjavur in Tamil Nadu betekent. Voordat de Portugezen kunnen ingrijpen, sterft de koning in 1617 een natuurlijke dood.

Raja Sinha’s enorme militaire inspanningen hebben zijn middelen uitgeput en de Portugezen zijn dankbaar dat er een periode van rust aanbreekt. Het land is ook rusteloos geworden onder de spanning van de nooit eindigende oorlogen en de gestrengheid van ’s konings bestuur. Konappu Bandara1, een aristocraat uit Kandy, wiens aanzien tijdens het beleg is toegenomen, heeft zich het misnoegen van de autoriteiten in Colombo op de hals gehaald en is daarom verbannen naar Goa, waar Jama Sinha Bandara, die ook het christelijke geloof onder de naam Dom Philip heeft omhelsd, hem is voorgegaan. Deze heeft een schenkingsakte ondertekend, waarbij hij het Reino de Candea, dat hij hoopt te veroveren, overdraagt aan de Portugese Kroon, in het geval hij of zijn zoon Dom João zou sterven zonder mannelijke nakomelingen na te laten. Tomé de Sousa de Arronches verzint een formidabele afleidings-manoeuvre. Hij zet de bevolking van Kandy op tot een opstand tegen Raja Sinha aan en hij stelt Dom Philip een klein leger ter beschikking. Konappu Bandara, wiens reputatie enorm is toegenomen door zijn succes bij een duel met een stoere capitão in Goa, vergezelt hem met zijn manschappen. Het is de bedoeling van de Portugezen dat Dom Philip, aan wie zij Kandy hebben toegezegd, de hand ontvangt van de in Manar opgevoede Dona Catarina, de dochter van de door Raja Sinha uit Kandy verdreven koning Karalliyadda (Jaya-weira) Dom Philip landt aan de noordkust en hij trekt ongehinderd op naar Senkadagala, de hoofdstad van Kandy. Daar wordt hij uitgeroepen tot koning, maar hij sterft na een paar weken, na een korte ziekte. Dit is een eventualiteit waarmee geen rekening is gehouden, zegt Pieris, maar Danvers en François Valentijn betogen beiden dat Dom João de Austria zijn rivaal Dom Philip door vergiftiging uit de weg heeft geruimd, nadat hij zich tegen zijn vroegere vrienden, de Portugezen heeft gekeerd. De Singalezen aarzelen op een kritiek moment Dom João, de minderjarige zoon van Dom Philip, als hun koning te aanvaarden en de Portugezen besluiten met medeneming van de jonge prins Dom João zich terug te trekken voordat het land tegen hem in opstand komt. De Portugezen wordt toegestaan ongehinderd naar Manar terug te keren. Daar aangekomen, wordt Dom João2 voor zijn verdere opvoeding naar het colégio Magi in Goa gezonden.

Konappu Bandara is in Kandy achtergebleven om het verzet tegen Raja Sinha te organiseren en hij is hierin zo succesvol dat de bevolking van Kandy, na zich onafhankelijk te hebben verklaard, afdaalt naar de lager gelegen territoria van Raja Sinha en het laagland verwoest tot aan de muren van Sitawaka. Ook de garnizoenen uit Sitawaka zijn spoedig uit de bergen van Kandy verdreven. De Portugezen in Colombo kunnen niets doen om Konappu Bandara te helpen, omdat het garnizoen welhaast verkeert in een situatie van anarchie. De bevelhebbers die Raja Sinha naar Kandy zendt, zijn niet bij machte de volksbeweging die de troepen van Sitawaka uit het gebied heeft verdreven de baas te worden. En in 1593 trekt Raja Sinha tegen Kandy op in een campagne die zijn laatste zal blijken te zijn. Er heerst enige tijd een chaotische oorlogstoestand in de hooglanden van Kandy, die wordt gevold door een beslissende actie te Kukul-bittra-welle, bij de pas van Kadaganauwa, waar Raja Sinha zijn beslissende nederlaag lijdt.

Zijn inspanningen zijn dus evenmin succesrijk als die van zijn bevelhebbers, terwijl er bovendien een ziekte uitbreekt in zijn kamp. ”De kracht van mijn verdiensten”, verklaart de vermoeide vorst, “is teloorgegaan.” Hij geeft het bevel over aan de perumal Aritta Kivendu, waarna Raja Sinha zich terugtrekt in zijn lusttuinen in Petangoda. Terwijl hij daar verblijft krijgt hij een bamboesplinter in zijn voet, hetgeen bloedvergiftiging veroorzaakt. Er beginnen zich al spoedig ernstige symptomen te openbaren en de koninklijke sloep wordt in gereedheid gebracht om de vorst naar Sitawaka te vervoeren. De sloep vaart de brede Kelaniya af en draait de snelstromende zijrivier, de Sitawaka Ganga, in. De roeiers worstelen tegen de stroom in om hun koning naar zijn residentie te brengen. Geen woord ontsnapt aan de lippen van Raja Sinha; hij ligt daar verzonken in zijn gedachten, hij overziet zijn leven dat hij zo dapper heeft besteed aan het land dat hij lief heeft. Als de sloep tenslotte een scherpe bocht maakt en haar voorsteven over het witte zand van Kikili Bittera Wella schuurt, is Ra Sin Deviyo overleden. Hij zou een respectabele leeftijd hebben bereikt.

“Waarlijk”, zegt de geestelijke schrijver van de Mahawansa, wiens herinnering aan Raja Sinha onaangenaam is, omdat deze zich in de latere jaren van zijn regering vijandig heeft getoond tegenover het Boeddhisme, “deze zondaar heeft met sterke hand geregeerd.” Dus “in de eenduizendvijfhonderd jaar van de Saka King, op woensdag de dag van de volle maan van de maand Medindina, onder het sterrenbeeld van Site, Raja Sinha Maha Raja, die het eiland Sri Lanka heeft gebracht onder een Canopy of Dominion, vertrekt uit dit leven en gaat naar Kailasa. Een paar ruwe stenen markeren de plaats waar de laatste grote Singalese koning is gecremeerd; en nog vandaag de dag brengt zijn vergoddelijkte naam, Ganegoda Deviyo, velen schrik aan terwijl zijn landgenoten deze naam vereren.

Raja Surya, een kleinzoon van Raja Sinha, volgt hem op de troon op, maar een paleisintrige resulteert in zijn vermoording en de jeugdige Nikapitiya Bandara wordt in zijn plaats tot koning uitgeroepen, ofschoon de macht in handen blijft van de perumal. Deze opmerkelijke man is oorspronkelijk als fakir, of religieus bedelaar, uit Voor-Indië naar Ceylon gekomen, maar zijn talenten zijn al spoedig erkend door Raja Sinha, uit wiens handen hij al snel zijn promotie heeft ontvangen. Hij versterkt zijn reputatie door zijn ontmoeting met en verslaan van de mudaliyar Diogo da Silva, die met een leger uit Colombo is gekomen. De mudaliyar is zelf gedood, maar de briljante overwinning van de perumal wordt haast zijn ondergang, want het moedigt hem aan te solliciteren naar de hand van de zuster van Nikapitiya Bandara, een ontwikkeling die de Singalese edelen met afschuw vervult.

Schimpscheuten die herinneren aan het pelgrimskleed dat hij eens heeft gedragen zijn spoedig op ieders lippen en doet de pemural in paniek verkeren en omdat hij meent dat zijn leven gevaar loopt, trekt hij met zijn leger naar Menikkadawara, waar hij in het geheim een verraderlijke correspondentie voert met Pedro Homem Pereira, de capitão van Colombo. De perumal stelt Pedro Homem Pereira voor om binnen twaalf maanden het koninkrijk Kotte te veroveren voor Dharmapala en dat van Sitawaka voor hemzelf. De Portugezen gaan ermee akkoord hem te ondersteunen en hij ontvangt een koninklijke aanstelling als Jayawira Bandara; maar bij de nadering van een leger onder bevel van de mudaliyar Illangakon uit Sitawaka verlaten zijn topofficieren hem en hij is zelf blij dat hij met een kleine garde van 200 man en 26 olifanten heeft kunnen ontsnappen naar Colombo, waar hij, zich neerwerpend voor Dharmapala, zijn beslissing herhaalt zijn deel van zijn voorstel aan Pedro Homem Pereira uit te voeren.

Om zijn beloften te onderstrepen verovert de Jayawira/perumal de belangrijke buitenpost Kaduwela, waar haastig versterkingen worden aangevoerd uit Goa en het gehele Portugese leger trekt ten strijde. De garnizoenen van Rakgaha Watta en Malwana worden verdreven en de hoofdmacht van het leger van Sitawaka wordt verslagen in Gurubewila, waarna de zegevierende Jayawira Sitawaka bezet, waarbij hij weinig of geen weerstand ondervindt. Het overgrote deel van de grote schat van Raja Sinha valt in zijn handen. Nikapitiya Bandara3, die de bergen is ingevlucht, wordt achtervolgd en gevangengenomen. Hierna stoot Jayawira doornaar Matara Disawani en spoedig heeft hij bijna het gehele koninkrijk Kotte in zijn macht. Hij is nu de facto koning van Sitawaka en dat is de macht van zijn goud, waar de Portugezen als een man op af komen. Er blijven niet meer dan twaalf Portugezen ter bewaking van Colombo achter.

Het gemak en de snelheid waarmee Jayawira zijn belofte heeft vervuld opent de ogen van de Portugezen. Dharmapala, die nu weer meester is van het koninkrijk dat zijn grootvader hem heeft nagelaten en die legaal opperheer is van het land, is inmiddels op jaren en het is weinig waarschijnlijk dat hij kinderen en erfgenamen van de troon zal nalaten. Gelet op de schenking die hij heeft verricht, valt het recht op de troon toe aan de Koning van Portugal, als hij geen erfgenamen nalaat. Het schitterende land dat zij al zo lang begeren, bevindt zich feitelijk in handen van de Portugezen. Het klimaat van Ceylon maakt het land zeer geschikt voor kolonisatie, terwijl zijn rijkdom aan olifanten, kaneel, parels en edelstenen het tot een begeerde bezitting maakt voor iedere natie. Het is bovendien het natuurlijke centrum van de rijke handel met de landen in Zuid-Oost-Azië en zolang de Portugezen de zeeën beheersen, zal het niet moeilijk zijn het eiland Ceylon te beschermen tegen alle mogelijke vijanden. Zou het kunnen zijn dat Ceylon is voorbestemd zijn plaats in te nemen in de droom van Afonso de Albuquerque, waarin op Ceylon een tweede Portugese natie zou kunnen ontstaan, die geheel India beheerst.

Zulk soort gedachten komen op bij de onderkoning en zijn Raad wanneer zij bijeen zijn om de situatie te bespreken en onder invloed waarvan zij besluiten Ceylon te veroveren en op de troon van het Reino de Candea te plaatsen Dona Catarina, de jonge dochter van Karalliyadda, die met een Portugees zal trouwen. Dit houdt in dat Konappu Bandara, alias Dom João de Austria van de troon verdreven zal moeten worden. Winius schrijft dat zijn aanspraken op de troon onvolkomen zijn en dat vele van zijn onderdanen hem als weinig meer dan een overweldiger beschouwen4. Hij heeft inmiddels zijn katholieke geloof afgezworen, om zich van de steun van de boeddhistische priesters te verzekeren. Hij acht het ook nuttig openlijk het bijgeloof te delen van het volk in de Dālada of de Heilige Tand van Boeddha, die in Kandy wordt bewaard in de tempel van de Dālada Maligawa. De Raad besluit unaniem met de verovering van Kandy te belasten Pedro Lopes de Sousa, die zichzelf in 1594 heeft onderscheiden met een succesrijke campagne in Malacca.

De beslissing is een zwaarwegende en zal tot consequenties leiden die rampzalig zijn voor het Império Português do Oriente. Zij markeert het begin van een nieuwe politiek van agressie en territoriale bezetting van Ceylon. Tot dan toe zijn de wapens van de Portugezen uitsluitend gebruikt voor de verdediging van het koninkrijk Kotte. Dat koninkrijk realiseren zij zich zal spoedig van hen zijn en de verleiding om heel Ceylon te veroveren, wat niet moeilijk lijkt, kan niet worden weerstaan. Hun vurige verlangen dit doel te bereiken en daarbij gevoegd hun trots over behaalde wapenfeiten verhinderen de Portugezen stil te staan bij de mogelijkheid dat zij serieuze tegenslagen op hun weg moeten incasseren. Zij staan er bijvoorbeeld niet bij stil dat het machtige leger van Dom Constantino de Bragança dat Jaffna heeft veroverd, er niet in is geslaagd de niet oorlogszuchtige Tamils een vreemd juk op te dringen en dat nog in een land dat militair gezien van nature geen bijzondere moeilijkheden oplevert. Voorts kan een Portugees leger geen effectieve campagne op het Eiland leveren zonder hulp van inheemse troepen, speciaal als het operatieterrein bestaat uit een zo wild en ruig land als dat van Kandy. Kunnen rekenen op de trouw van Singalese troepen aan de suzereiniteit van Dharmapala is een zaak, maar van hen te verlangen dat zij bereid zijn hun landgenoten van hun vrijheid te beroven, is nog heel iets anders. Als op deze gronden een beroep zal worden gedaan op de mannen van Kotte, valt niet meer dan een halfhartig antwoord te verwachten, terwijl van de mannen van Kandy desperate weerstand mag worden verwacht.

Bovendien houden de Portugezen in Azië geen rekening met de veranderde positie van Portugal in Europa. De samenvoeging met Spanje heeft het land in conflict gebracht met de vijanden van Spanje en het verlies van het enorme Portugese eskader in de Onoverwinlijke Armada van 1588 heeft ’s lands zeemacht vernietigd. In hetzelfde jaar heeft Philips II ook de haven van Lissabon gesloten voor zijn opstandige onderdanen uit Holland en dat zal de kooplieden uit dat land ertoe brengen Portugal zijn handel in Oosterse producten te ontnemen. Om zijn handelspositie daadwerkelijk te kunnen beschermen, hebben de Portugezen in Azië behoefte aan een voortdurende stroom van versterkingen uit het moederland. Door de veranderde situatie in Europa valt daarop niet te rekenen en – zoals is gebleken uit de delen XV, XVI en XVII – komen er in enkele jaren veel meer vijandelijke Hollandse en Engelse schepen naar Azië dan dat Lissabon in staat naar het bedreigde Império Português do Oriente te zenden.

1 Kunappa Bandar van Peradenia, een Singalees van koninklijke bloede, die het katholieke geloof heeft aanvaard en bij zijn doop de naam Dom Juan heeft aangenomen, aldus Danvers

2 Na vijftien jaren aan het college Latijn en Godgeleerdheid te hebben gestudeerd, wordt Dom João naar Lissabon gezonden, waar hem een pensioen wordt toegekend ten laste van de schatkist van de Estado da India. Hij wordt vervolgens verheven tot Grande van Spanje, met een zetel op de bank van de bisschoppen en met het privilege een hoofddeksel te dragen in aanwezigheid van de koning. “Een prerogatief zo luisterijk opzich en zo voortreffelijk in zijn uitwerking,dat dit alleen voldoende is om het bijzondere karakter van de waardigheid van de Grande aan te geven”, zegt Dr. Salazary Mendoza.

De prins sterft in 1642 en zijn tombe kan worden gezien in het Oratorium dat hij heeft opgericht in Telheira, in een buitenwijk van Lissabon. Hij laat twee bastaarddochters bij een Portugese vrouw na.

3 Nikapitiya wordt gedoopt met de naam Dom Philip en vergezeld zijn bloedverwant Dom João naar Lissabon. Hij sterft in 1608 aan de Universiteit van Coimbra, waar hij wordt getraind om een bisschopsambt te vervullen.