Hoofdstuk 3.
De betrekkingen met Congo en Angola
3.3. De betrekkingen met Ndongo onder João III
Geschreven door Arnold van Wickeren
Baltasar de Castro wordt zes jaar door de ngola gevangen gehouden. Hij wordt uiteindelijk vrijgelaten door bemiddeling van manicongo Afonso I. Als hij in 1526 vanuit Congo aan Lissabon laat weten dat hij nooit zilver in Ndongo heeft gezien, wordt hij of niet geloofd, of zijn mededeling wordt spoedig vergeten.
Na de eerste officiële Portugese missie naar Ndongo in 1520 ontwikkelt de slavenhandel met de Mbundu zich snel. Ofschoon een deel van de slaven op legale manier via Mpinda wordt uitgevoerd, nemen de rechtstreekse verschepingen vanuit de monding van de Kwanza hand over hand toe. Daarmee wordt de basis gelegd voor de slaventransporten naar Brazilië, die tot halverwege de 19e eeuw zullen aanhouden. Een groot gedeelte van de slaven is ongetwijfeld het resultaat van de op expansie gerichte oorlogen van de ngola’s. Pogingen van Lissabon de illegale uitvoer van slaven te beteugelen falen. Uiteindelijk wordt in het regimento do feitor do Trato de São Tomé, gedateerd 2 augustus 1532 gesteld, dat de manicongo in hoge mate wordt tekortgedaan door de directe handel met Angola, die de aanvoer van slaven, ivoor en koper uit Congo frustreert. De nieuw benoemde factor van São Tomé krijgt het uitdrukkelijke consigne dat slechts in Congo en niet in Angola schepen geladen mogen worden. Het document kwalificeert afschepingen vanuit de monding van de Kwanza bovendien als gevaarlijk, wegens de zandbanken en het ontbreken van beschutte ankerplaatsen.
Als de manicongo 16 jaar later nog steeds te klagen heeft over Portugese scheepvaart op de kust van Angola, gelast João III een onderzoek naar de gang van zaken. São Tomé beweert dat de aanvoer van slaven in Mpinda tekortschiet, zodat schepen soms niet meer dan 40 of 50 slaven kunnen inschepen. Congo overlegt een aantal onder ede afgelegde getuigenverklaringen, dat schepen met 400 en soms zelfs met 700 slaven vanuit Mpinda uitzeilen, maar dat er veel te weinig schepen naar Mpinda komen, zodat de daar verzamelde slaven soms wel vijf maanden moeten wachten op schepen die illegaal handeldrijven aan de kust van Angola, wat zowel de kosten voor voeding, als de mortaliteit opdrijft.
Ondanks aanhoudend verzet van opeenvolgende manicongo’s neemt de handel met Angola toe. In 1551 verklaart de feitor do Trato de São Tomé dat directe handel met Angola zou moeten worden toegestaan als de Congolese havens niet goed zouden functioneren, ofschoon de handel met Congo – volgens een brief van de escrivão van de koninklijke factorij van São Tomé – in die tijd bloeit. Jacomo Leite richt zich in een brief, gedateerd 8 augustus 1553, tot de koning van Portugal met het verzoek naar Angola te mogen zeilen, mits de koning van Congo, aan wie hij belasting wil betalen, daarmee instemt. In augustus 1556 vraagt João III de manicongo verlof een schip naar Angola te zenden, om daar twee Portugse onderdanen op te halen. Zij zijn daar zes jaren werkzaam geweest als feitor en escrivão. In hetzelfde jaar bereiden de franciscanen zich voor om naar Angola te gaan.
Als gevolg van dit alles ontstaat er rivaliteit tussen de vorsten van Congo en van Ndongo; beiden willen de belangrijkste afscheephaven van slaven uit Centraal Afrika controleren. Deze rivaliteit leidt in 1556 – zoals eerder vermeld – tot oorlog tussen beide vorsten, waarbij manicongo Diogo het onderspit delft en de Dande als grens met Ndongo moet erkennen. Aan het einde van de periode van expansie heeft de ngola dezelfde status veroverd als de manicongo. Dit is, althans ten dele, te danken aan de groei van de export, want hoewel Portugal officieel de Congolese aanspraak ondersteunt, is het land mogelijk nog meer bij Angola betrokken. De ngola bezit, zoals in Bantoestaten gebruikelijk, het monopolie op de export en omdat deze vooral bestaat uit krijgsgevangenen, beheerst hij ook het aanbod van slaven; hij beslist immers over oorlog en vrede. Door hun slavenhandel met de Mbundu bevorderen de Portugezen de op expansie gerichte politiek van de ngola en zijn zij indirect verant-woordelijk voor de opkomst van een machtige eenheidsstaat in Angola. Zij zijn hierop bepaald niet uit; integendeel, zij willen meer over Ndongo en zijn heerser aan de weet komen, met de bedoeling zijn macht te beperken.
In 1557 arriveert een gezantschap van Ngola Inene in Lissabon. Uit een brief van António Mendes s.j. aan de generaal-overste van de jezuïeten, gedateerd 9 mei 1563, weten we dat het gezantschap maar liefst negen jaar op São Tomé is opgehouden. Naar de oorzaak daarvan kan slechts gegist worden. David Birmingham oppert de mogelijkheid dat São Tomé sterk gekant is tegen directe contacten van Ndongo met de koninklijke autoriteiten in Lissabon, omdat uitbreiding van hun invloed aan de kust van Angola ten koste gaat van de invloed van São Tomé aan deze kust. Ook is onduidelijk wat het oorspronkelijke doel van de in 1548 uitgezonden missie is geweest. Voelde de ngola zich wellicht bedreigd door invallers uit het oosten en wenste hij militaire hulp van de Portugezen tegen hen in te roepen? Birmingham oppert ook de mogelijkheid dat de ngola in zijn economische worsteling met Congo gewapende bescherming wil tegen een eventuele Congolese invasie. De laatste mogelijkheid is dat Ngola Inene zich sterk genoeg voelde om een poging te wagen de officiële Portugese slavenhandel te doen verplaatsen van Congo naar Angola. De wens zijn aandeel in de slavenhandel te vergroten zou wel eens de belangrijkste oorzaak voor de ngola kunnen zijn geweest om officiële contacten met Portugal na te streven. Dat neemt niet weg dat er een minder belangrijke specifieke en urgente aanleiding kan zijn geweest het gezant-schap in 1548 naar Portugal te zenden.
Als de gezanten van Ngola Inene negen jaar op São Tomé zijn, komen zij op het idee de autoriteiten daar te laten weten dat de ngola missionarissen in zijn land wenst te ontvangen; hij wil zich ook laten dopen, zeggen zij. Daarop kunnen de gezanten einde-lijk doorreizen naar Lissabon. Waarom Ngola Inene gezanten naar Portugal heeft gezonden wordt nimmer opgehelderd, want in november 1557 of begin 1558 overlijdt de ngola en als de expeditie van Paulo Dias de Novais begin 1560 in Angola arriveert, regeert over Ndongo een nieuwe ngola, en zijn de redenen waarom zijn voorganger contact heeft gezocht met Lissabon mogelijk inmiddels achterhaald, hetgeen wellicht de koele ontvangst van de expeditie in Angola verklaart. De expeditie van Paulo Dias de Novais, die de jezuïeten naar Angola brengt, valt buiten het bestek van dit deel en wordt in een van de volgende delen uit de doeken gedaan.
De Swahilikust en de Carreira da India in de jaren twintig van de 16e eeuw 4.0 Inleiding.