Hoofdstuk 3.
De ontwikkelingen in het Verre Oosten
3.8. De Coromandelkust
Geschreven door Arnold van Wickeren
In het tweede decennium van de 16e eeuw vestigen zich Portugese handelaren in verschillende plaatsen aan de Coromandelkust. Zij worden aangelokt door de commerciële mogelijkheden daar. Voor koning Manuel is dit aanleiding in 1520 João Flores te benoemen tot capitão e feitor voor zowel de Coromandel- als de Visserijkust, met standplaats Pulicat. In 1522 wordt Flores voor de Coromandelkust opgevolgd door Manuel de Frias of Bastião Lopez1. Een belangrijke taak van deze functionaris, die wordt bijgestaan door enige klerken (escrivães), is het afgeven van cartazes, omdat het niet is toegestaan een handelsreis te ondernemen, zonder in het bezit te zijn van een cartaz. Ook de verdeling van de opbrengst van geconfisqueerde schepen en goederen, in het geval bij aanhouding geen cartaz kan worden getoond, behoort tot de taak van de capitão e feitor. De verdeling geschiedt aan de hand van de voorschriften opgenomen in het Regimento para a repartição das presas uit 1505: 20% is voor de koning, 53% voor de eigenaar van het schip (de koning of een particulier) en 27% wordt verdeeld over de bemanning van het schip dat bij de aanhouding betrokken was.
De onderkoning heeft het recht zich een kostbaar juweel uit de buit te kiezen. Deze verdeling is gekoppeld aan de functie op het schip. Bij terugkeer in Portugal, na afloop van zijn driejarige ambtstermijn, dient capitão e feitor zich te verantwoorden. Hij neemt bij vertrek de boekhouding (staten van ontvangsten en uitgaven) van de factorij mee en overhandigt deze aan de kapitein van het schip waarop hij naar Portugal reist. De kapitein geeft deze staten aan de factor van de Casa da India en als daartoe aanleiding is verleent deze autoriteit de voormalige capitão e feitor decharge, door hem de carta de quitação te geven.
De Coromandelkust trekt ook grote aantallen avontuurlijk aangelegde Portugese zeelieden, gewezen en gedeserteerde soldaten en ambtenaren aan. Zo is van Francisco Maniero, die werkzaam is in de factorij van Cochin bekend, dat hij zijn post opgeeft, om zich in Coromandel in de rijsthandel te begeven. Cosme de Paiva, een cassado in Goa en wellicht zijn ook zijn broer, Tristão de Paiva verhuizen naar São Tomé, waar ook zij zich met de handel in rijst gaan bezighouden. Al deze lieden zijn uit op eigen voordeel en zien in de handel in vooral rijst en textielproducten goede mogelijkheden zich te verrijken. Het is ook niet gemakkelijk steeds een onderscheid te maken tussen handel voor rekening van de kroon en handel ten voordele van de capitão e feitor in Pulicat. Bekend is dat veel Portugese capitães aan de Coromandelkust, zoals Miguel Ferreira, Cristovão Doria, Braz de Gois en Luís de Mello, bij de illegale handel betrokken zijn geweest. Zij hebben frequent hun vertrouwelingen illegale handelsreizen naar andere Aziatische havens laten maken. De Portugese particuliere handel aan de Coromandelkust neemt zo’n hoge vlucht dat de vertegenwoordigers van de kroon in de Estado da India daarop nauwelijks controle kunnen uitoefenen. De belangrijkste Portugese vestigingsplaatsen aan de Coromandelkust zijn, naast Pulicat, Nagapattinam en Devanampattinam, maar vooral São Tomé de Meliapur, dat uitgroeit tot de belangrijkste Portugese vestiging aan de Coromandelkust. In 1530 is Miguel Ferreira de eerste capitão e feitor aan de Coromandelkust met standplaats São Tomé. Later krijgen ook Nagapattinam en Devanampattinam ieder een eigen capitão e feitor. Aanvankelijk beschikken de Portugezen in Pulicat over te weinig schepen en huren zij deze van plaatselijke kooplieden. Al in 1513 blijkt Nayinar Chetti, die veel schepen heeft, bereid te zijn naus de Choromandel, voor vervoer van rijst naar Malacca, aan de Portugese kroon te verhuren. In de jaren 1512-1514 worden over een periode van nog geen twee jaart bijna 11 miljoen gantas rijst van Pulicat naar Malacca verscheept. Vanaf 1515 komen er schepen van de westkust van Voor-Indië naar de Golf van Bengalen. Zij worden naus do rei genoemd. In de periode 1524-1525 vertrekken binnen een jaar zeven met rijst geladen schepen van Pulicat naar Malacca en in 1537 gaat het om drie schepen.
Pulicat is ook een belangrijke exporthaven van textiel met bestemming Malacca. De Portugezen moedigen de hindoekooplieden in Pulicat aan deze export, die zij in de eerste decennia van de 16e eeuw domineren en die substantieel is voor Malacca, voort te zetten. Tussen 1511 en 1528 verlaten twaalf schepen Pulicat voor Malacca en arriveren tien schepen uit Malacca in Pulicat. De handel is zo lucratief dat de uit Malacca verdreven sultan Mahmoed Shah hieraan blijft deelnemen, hetgeen blijkt als in 1512 een aan hem toebehorende jonk voor Pulicat wordt genomen.
Gewoonlijk heeft de Coromandelkust een rijstoverschot, waarvan niet alleen Malacca profiteert, maar dat ook uitgevoerd wordt naar Malabar en Ceylon. Malabar pruduceert zelf ook rijst, maar niet voldoende om aan de vraag te kunnrn voldoen; bovendien is de prijs van uit Coromandel ingevoerde rijst in Malabar slechts een kwart van die van Malabaarse rijst. Van Calicut is bekend dat het in de jaren 1502-1518 in hoge mate afhankelijk is van rijstinvoer van de Coromandelkust. Lang voordat de Portugezen zich aan die kust vestigden, haalden ook zij rijst uit Coromandel; van Manuel Pessanha, een van de kapiteins van de vloot van João da Nova Castela, die in 1501 uit Lissabon naar Indië vertrok,2 weten we dat hij ten behoeve van Cochin naar Coromandel is gezeild, om daar peper te ruilen tegen rijst. Hetzelfde geldt voor Duarte Pacheco Pereira, de heldhaf tige verdediger van Cochin in 1503.3 In 1505 escorteren Portugese oorlogsschepen hun schepen die peper brengen naar Coromandel en van daar met rijst terugkeren naar Malabar, om hun handel te beschermen tegen aanvallen van de marakkayars. Vanaf dat jaar dienen inheemse kooplieden voor hun handel met Coromandel te beschikken over een cartaz, ad 50 pardaus voor een hindoekoopman en het dubbele voor een moslim. Het gevolg is dat in 1508 de inheemse handel tussen Malabar en Coromandel gebruik gaat maken van landroutes. In 1522 brengt capitão Manuel de Frias de export van rijst uit Coromandel geheel in Portugese handen; moslims wordt verboden aan deze lucratieve handel deel te nemen. Pattan en Kunjali Marakkayar zijn van hun woonplaats Kunimedu, een belangrijke rijstexporterende haven aan de Coromandelkust, verhuisd naar Cochin. Zij importeren rijst uit hun oude woonplaats, die hun achtergebleven familieleden daar leveren. Deze handel wordt voortgezet tot 1540, ook na het overlijden van Kunjali in 1534.
De marakkayars, die al bekend zijn met de handelsroute over land, concentreren zich hier helemaal op deze aanvoerroute, nadat de Portugezen hen hebben verboden nog langer rijst aan te voeren over zee. Zij kopen in de dorpen van Malabar peper op, om tegen rijst uit Coromandel te ruilen en Mohammed Ali Marakkayar (Mamale Marecar) en zijn broer Shereen Marakkayar4 (Cherin Marecar) verkrijgen van de heerser van Porakkad het monopolie op de rijstverkoop in Malabar. De Portugezen voeren uit Coromandel rijst aan in Goa en Cochin, omdat soldij gedeeltelijk betaald wordt in rijst. In 1527 gaat het in Cochin om 124 gantas.
Koning Manuel heeft in 1501, in een brief gericht aan alle heersers van Europa, laten weten `dat ene Pedro Álvares Cabral’ hem betrouwbare inlichtingen heeft gezonden over het graf van de apostel Thomas in Mylapore. Hij heeft zelfs wat aarde van daar meegebracht. In Europa is niet geheel onbekend dat het gebeente van de apostel Thomas in Mylapore wordt vereerd door in het zuiden van Voor-Indië levende christenen.
Vele Europese reizigers, die deze streken hebben bezocht, hebben dit gemeld. De beschrijving van Marco Polo, die Mylapore in 1293 heeft bezocht, komt overeen met die van de dominicaan Giovanni di Montecorvino5, die de plaats een of twee jaar eerder heeft aangedaan. Diens ordebroeder Menetillo di Spoleto verhaalt van een kleine christengemeenschap aan de Indische zuidkust. De Franse dominicaan Jordan Catalani rapporteert, na zijn verblijf in Indië in 1321, in Rome over een kleine Nestoriaanse gemeenschap van christenen in Thana; hij wordt de eerste Latijnse bisschop in Indië, met zetel Quilon. De franciscaan Odoric de Pordenone6 bezoekt Mylapore en Malabar in de jaren 1524-1525 en een andere franciscaan, de Florentijn Giovanni Marignola die, op de terugreis van China, van april 1348 tot augustus 1349, in Quilon verblijft, getuigt van de fraaie door Jordan in Quilon gebouwde kerk, gewijd aan Sint Gregorius. De Nestoriaanse of Syrische christenen worden door Marignola voor het eerst aangeduid met de naam St. Thomas-christenen. Nicoló di Conti7, die tussen 1415 en 1438 Mylapore bezoekt, bericht over christenen die nog rond het graf van St. Thomas wonen; zij beweren dat hun voorouders door de apostel zelf zijn bekeerd.
In 1507 heeft Dom Francisco de Almeida, de eerste onderkoning van Portugees-Indië, een groep van vier personen van Cochin naar Mylapore gezonden, om meer inlichtingen over het graf van de apostel te verkrijgen. Twee van hen zijn tijdens de reis overleden, maar de twee andere hebben een rapport bij zich voor koning Manuel. Meer informatie over het graf heeft Frei Pentedado ons verschaft in een verslag, gedateerd: Cochin 6 januari 1515. António da Silva Rego vermeldt dat een groep Portugese kooplieden, vergezeld van enige Armeniërs, die in 1517 van Malacca naar Pulicat zijn gereisd, de tombe van de apostel Sint Thomas hebben ‘ontdekt’. Gaspar Correa, die samen met Pero Lopes de Sampayo en anderen in 1521 een bezoek brengt aan de graftombe in Mylapore, verhaalt over de opwindingende ervaring die het bezoek aan de kapel van Sint Thomas voor hem was.
Volgens João de Barros vestigen zich in 1519 de eerste Portugese handelaren in 1519 in Mylapore, om te kunnen profiteren van de exporthandel in textiel, waarin de chetti-handelaren zo’n grote rol spelen. De Portugezen weten nog steeds niet met zekerheid of het gebeente van de apostel Thomas zich echt in Mylapore bevindt en zij besluiten een onderzoek in te stellen. Het besluit valt op dinsdag 2 juni 1523, waarbij het onderzoek wordt opgedragen aan de in Pulicat residerende capitão aan de Coromandelkust, Manuel de Frias. Nadat de onderzoekers gebiecht hebben, beginnen zij in de namiddag van zaterdag 6 juni te graven. Hun rapport, dat bewaard wordt in het archivum Romanum Societatis Jesu in Rome, is voor koning João III aanleiding te verklaren dat de graftombe in Mylapore origineel is en het stoffelijkoverschot bevat van een van de apostelen van Jesus Christus. Dat zich vanaf 1524 meer Portugezen in Mylapore vestigen is niet alleen wegens de veelbelovende commerciële vooruitzichten, maar ook wegens graf van de apostel Thomas. Mylapore, door de Portugezen São Tomé de Meliapur genoemd, trekt veel Portugese veteranen, die hun fortuin zoeken in een plaats waar zij kunnen handeldrijven zonder last te hebben van de door de kroon opgelegde beperkingen, terwijl zij bovendien hun zielenheil kunnen bevorderen door hun leven te slijten in de nabijheid van het gebeente van de illustere martelaar. Cassados die oorspronkelijk handeldreven in bulkgoederen vanaf de Westkust, verhuizen naar de Coromandelkust; een beweging die volgens Gaspar Correa al in 1520 op gang is gekomen. Frei António Penteado slaagt er in 1525 in zich tot hoeder van de kapel van Sint Thomas in Mylapore te doen benoemen. In deze hoedanigheid is hij tevens de zielenherder van de rond de tombe wonende Portugezen. Omdat hij in vijf jaren geen enkele bekeerling weet te maken, vraagt Frei Vicente de Laguna in 1530 koning João III hem tot hoeder van de kapel van Sint Thomas aan te stellen. In 1536 vestigen zich de eerste franciscanen in São Tomé de Meliapur en gaat de kapel worden opgenomen in een kerk. De franciscanen stichten, in navolging van Goa, in São Tomé ook een Santa Casa da Misericordia.
Het gaat de eerste kolonisten in São Tomé goed, want zij laten veelal prachtige woningen bouwen. Diogo Fernandez, een van de drie Portugese bewoners van São Tomé van het eerste uur, heeft verhaald dat de bewoners van deze plaats zeer met hun komst zijn ingenomen, omdat zij hopen dat de Portugezen hun schepen zullen beschermen tegen piraten, die hun veel schade berokkenen. São Tomé maakt een snelle groei door; Correa, die de plaats in 1531 en 1534 bezoekt, is verbaasd over de snelle expansie: `De eertijds lege ruimte is veranderd in straten, waaraan de edelen rijen huizen hebben gebouwd.’ Uit een brief die de Portugese inwoners van São Tomé in 1537 aan koning João III schrijven, blijkt dat de stad dan al vijftig Portugese huishoudens telt. De briefschrijvers bepleiten dat geen buitenstaander, maar een inwoner van de stad tot capitão zal worden benoemd en zij reppen wijselijk niet over de bevoegdheid van de gouverneur-generaal hen naar Goa terug te doen keren. In 1538 is het aantal cassados in São Tomé tot zestig gestegen en binnen een decennium zal dit aantal oplopen tot enige duizenden.
Een belangrijke exporthaven van rijst is Thirumalairayanpattinam. Zo worden op één dag (25 september 1524) zes Portugese schepen voor Ceylon geladen met 220 kottais rijst. Op Ceylon. wordt de rijst geruild tegen kaneel en arekanoten, die worden gebruikt bij het kauwen op betelnoten. De haven van Thirumalairayanpattinam raakt in verval, nadat de Portugezen zich in 1525 in Nagapattinam hebben gevestigt, om vandaaruit rijst de gaan exporteren. Deze eerste handelaren worden in Nagapattinam in hechtenis genomen door de daar wonende marakkayars. De capitão e feitor aan kust van Coromandel zendt een inheemse inwoner van Pulicat met een brief aan de leider van de marakkayars in Nagapattinam. Tenslotte herkrijgen de handelaren hun vrijheid. De Portugezen exporteren ook rijst naar Malacca; in 1525 gaat het om 25 kottais. Naarmate de invloed van de Portugezen in Nagapattinam toeneemt, verhuizen de marakkayars in de stad naar het naburige Nagore, eveneens een exporthaven voor rijst. Giovanni da Empoli,8 die de Sumatraanse peperhaven Pacém (Passai) heeft bezocht, laat weten dat Pacém 700 velas rijst uit Nagore heeft ontvangen. Uit dit laatste blijkt dat de Portugezen niet de gehele rijstexport aan de Coromandelkust in handen hebben. De marakkayars hebben een belangrijk aandeel in de export van rijst naar Ceylon, die zij daar ruilen tegen kaneel. Omdat de Portugezen veel meer Ceylonese kaneel willen ruilen dan mogelijk blijkt, doen zij in 1525 en 1527 bij herhaling een beroep op koning João III de marakkayars te verbieden nog langer rijst van Coromandel naar Ceylon te exporteren, terwijl zij de koning van Kotte onder druk zetten de marakkayars het land uit te zetten en niet langer zaken met hen te doen.
De Coromandelkust heeft soms te lijden van ernstige droogte met misoogsten als gevolg. Dit is in de beschouwde periode 1521-1538 het geval in de jaren 1531, 1532 en 1535. De hongersnood die hierdoor ontstaat, tast niet alleen de export van rijst aan, maar ook die van textiel. In normale jaren exporteert Pulicat naar Malacca textiel ter waarde van 100.000 cruzados, maar in tijden van grote hongersnood stort deze handel vrijwel in tot niet meer dan 4.000 cruzados. Hiervoor komt echter een andere handel in de plaats. Moslimkooplieden en Portugese particuliere handelaren uit Malabar vervoeren scheepsladingen van door de hongersnood getroffen mensen, die zichzelf in de havens aan de Coromandelkust verkocht hebben als slaven. Deze slaven worden door de Portugezen in Goa gekocht, die hen in de noordelijke havens Baticale en Dabul verkopen aan halfbloeden. De slaven die de Portugezen kopen zijn veelal tieners, meestal afkomstig uit Afrika (Mombaça en Moçambique), maar ook uit Arabië, Perzië en Gujarat; zij worden aangevoerd in de havens van Goa, Chaul, Cochin en Cannanore en tewerkgesteld als zeilers op de galeien en als werklieden op de scheepswerven en in werkplaatsen.9
De Portugezen kopen aan de Coromandelkust niet alleen textiel en rijst als handelsgoederen; zij kopen ook goederen voor eigen gebruik. Naast rijst voor betaling van soldij, gaat het om bevoorrading van de vloot, zoals ijzer voor de vervaardiging van kanonskogels, kanonskogels, kokosvezels voor het vlechten van scheepstouw, boter, zout, olie en vlees. Uit gegevens die van het jaar 1524 beschikbaar zijn blijkt dat deze zaken van havens aan de Coromandelkust rechtstreeks naar Goa en Cochin worden verscheept. De Portugezen in São Tomé exporteren naar Cochin bovendien in het binnenland gewonnen salpeter. Vandaar wordt de salpeter uitgevoerd naar Portugal en Sevilla, tezamen met de salpeter de in het achterland van vele plaatsen aan de westkust van Voor-Indië gewonnen wordt.
Het zijn niet alleen particuliere handelaren die fortuin vergaren aan de Oostkust; ook door de kroon aangestelde functionarissen weten zich rijkdom te verwerven. De vedor da fazenda van de Estado da India schrijft koning João III in 1535 dat enige Portugese inwoners van de Coromandelkust schatrijk zijn. Hij wijst op de grote rijkdom van Diogo Rebello, voormalig feitor aan de Coromandel- en de Visserijkust, Miguel Ferreira, eertijds capitão aan deze kust, en Aires de Figreido, die op dat moment deze functie bekleedt. Zij zijn zo vermogend dat de koning een lening bij hen zou kunnen aangaan. In een andere brief van de vedor da fazenda in Cochin, in 1538 geschreven aan koning João III, staat dat João Caeyro, Nuno Preto, Cristovão Mendes de Vasconcellos en Vicente Nuniz, allen inwoners van de povoação van São Tomé de Meliapur, zouden kunnen worden benaderd voor een lening, want zij zijn de rijkste cassados in Coromandel en zij handelen hoofdzakelijk in bulkgoederen. De eerste Portugese kolonisten zijn zo rijk dat zij magnifieke herenhuizen met lieflijke tuinen bezitten in São Tomé, dat aan alle kanten beschermd wordt door aarden fortificaties.
1 De bronnen spreken elkaar tegen.
2 Zie deel IV, § 1.1
3 zie deel IV, §§ 1.5 en 1.6
4 In deel V, pag. 48 abusievelijk aangeduid als Hindoekooplieden
5 zie deel VII, pag. 69
6 zie deel VII, pag. 69/70
7 zie deel V, pag. 129
8 zie deel V, pag.122/123
9 Er is wel beweerd dat slavernij een van de hoekstenen van het Império Português do Oriente is geweest, wat mij overdreven lijkt, gelet op de betrekkelijk kleine aantallen aangevoerde slaven; zelden meer dan honderd en vaak veel minder.
3.9 Siam.