De eerste contacten met Congo

Deel 6 Index

Hoofdstuk 4

De betrekkingen met Congo en Angola

4.1 De eerste contacten met Congo

Geschreven door Arnold van Wickeren

In Deel II zijn Diogo Cão’s ontdekking van het koninkrijk Congo en de ontwikkeling van de aanvankelijk zeer hartelijke relatie tussen Portugal en Congo beschreven. Als inleiding op de behandeling van de Luso-Congolese betrekkingen ten tijde van koning Manuel worden de meest relevante zaken hieronder samengevat of herhaald.

Diogo Cão bereikt op zijn eerste reis de monding van de Zaire en plaatst daar op 23 april 1483 zijn Padrão de São Jorge. Twee jaar later brengt hij, op zijn tweede reis aan het hoofd van een grote delegatie, een zeer geslaagd bezoek aan de koning van Congo. Dit uit zes provincies bestaande rijk strekt zich naar het noorden uit tot aan de Zaire, naar het oosten tot aan de Kwango en naar het zuiden tot de Kwanza (Cuanza). Het koninkrijk Congo heeft voorheen ook omvat: de Muxicongo-rijken Loango, Ngoyo en Vungu, ten noorden van de Zaire, Matamba, oostwaarts in de richting van de Opper-Kwango en Ndongo in het zuiden. Als Diogo Cão in Congo arriveert hebben al deze koninkrijken zich vrijwel onafhankelijk van Congo gemaakt, ofschoon zij de koning van Congo, de Mani-Congo, als hun suzerein erkennen. De Mani-Congo, die Nzinga a Nkuwu heet, is zozeer onder de indruk van de machtige vreemdelingen dat hij een gezantschap naar koning João II zendt. De gezanten hebben opdracht hem te vra-gen missionarissen en ambachtslieden naar Congo te sturen. Koning João II gaat gaarne op dit verzoek in. In 1490 zendt hij drie schepen naar Congo, met onder meer: missionarissen van verschillende orden, onder wie tien franciscanen, alsmede seculiere geestelijken, timmerlieden, metselaars en boeren. De schepen hebben ook landbouwgereedschappen en bouwmateria-len aan boord. De Portugezen worden zeer enthousiast verwel-komd en vestigen zich in de Congolese `hoofdstad’, de M’banza-Congo. Om Portugese militaire hulp bij het neerslaan van een rebellie af te dwingen, laat de Mani-Congo zich al spoedig dopen. Hij ontvangt de naam João en regeert, onder de naam João I. Ook zijn vrouw en oudste zoon en een deel van de adel aanvaar-den het christendom. De Portugezen zijn zeer enthousiast over de snelle bekeringen. Hoe hoog de verwachtingen op een duur-zame vruchtbare relatie met Congo in Lissabon gespannen zijn, blijkt uit een door Boxer vermeld voorval. Twee in Lissabon werk-zame Duitse drukkers verhuizen met hun drukpers vrijwillig naar het eiland São Tomé, waarschijnlijk om daar werkzaam te zijn voor het koninkrijk Congo.

In wat voor soort samenleving de eerste Portugezen zijn opgenomen, weten we van de Portugese handelaar en reiziger Duarte Lopes, die daarover een eeuw later verslag heeft gedaan. Het hele bestaan van de inwoners van Congo, de Bakongo, draait om de verschillende soorten palmbomen, die olie, wijn, azijn en een soort brood leveren. Van de vezels worden matten, manden, kleding, dakbedekking en vissnoeren gemaakt. De bladeren van de raffiapalm worden gedroogd en tot fijne vezels gesneden, waarvan de kleding wordt geweven. De Bakongo bewerken ijzer en koper en zijn zeer ervaren pottenbakkers. Zij houden varkens, schapen, kippen en in sommige streken runderen, waarvan zij, zoals de meeste Bantoestammen, de melk niet drinken. Zij leven in kralen, waarvan de lage hutten schuil gaan in het hoge olifantsgras. Zij bewerken de grond met schoffel en bijl en verbouwen een beetje gierst, sorghum en bonen. Zij vullen hun dieet aan met bosvruch-ten en jachtbuit. Voorts berust de Congolese economie op de handel in textiel, ivoor, voorwerpen van smeedijzer, halskettingen en huiden. Het dage-lijkse leven van de Bakongo wordt geregeld door de wetten en gewoonten van de stam. Het verloopt kalm, zonder enige haast. Er wordt gewerkt om te kunnen eten en drinken, maar werken om bezit te vergaren is de Bakongo volkomen vreemd. Zij kennen geen schrift. Medicijnmannen bezitten grote macht. Gevangengenomen vijanden en gestraften zijn tot slavernij veroor-deeld. Zij bezitten dezelfde positie als in andere delen van Afrika; het zijn werklieden en bedienden. Slaven vervullen ook functies die vandaag omschreven kunnen worden als die van factor of secretaris. In veel gevallen genieten zulke slaven een aanzienlijke mate van vrijheid. Zij maken, in opdracht van hun meesters, soms handelsreizen naar het binnenland.

In Congo is sprake van een geldeconomie. Het geld bestaat echter niet uit munten, maar uit nzimbus of zimbos. Dit zijn de schelpen van een week-diertje, de Olivancillaria nana Lamarck. Volgens de Esmeraldo bestaan er in Congo vaste prijzen uitgedrukt in zimbos: een kip kost 50 zimbos, een geit 300, enzovoorts. De vazallen van de koning van Congo betalen hun tribuut eveneens in zimbos. De schelpjes worden verzameld door vrouwen met manden op de rug aan de stranden van Angola en Benguela, maar bovenal op Luanda-eiland, dat dan ook later door de Portugezen zal worden aange-duid als het Ilha do Dinheiro (Geldeiland). Het opgedroogde zand wordt uit de manden geschud, waarin de zimbos achterblijven. Duarte Lopes laat weten: `per esser più fine la femina del maschio, et pregiata nel colore suo terso, et lucido, et grato alle vista.’ Daarom worden de fraaiere vrouwelijke schelpjes van de manlijke gescheiden. Zimbos van Luanda-eiland worden geprefereerd boven elders verzamelde zimbos, `percioche appaiono sottili, et di colore lucente berrettino, o griso. De Mani-Congo ontvangt zakken met zimbos, die de grootte en vorm hebben van de zaden van de pinus pinea (parasolden) als tribuut van zijn vazallen aan de kust. Als de Portugezen later Luanda-eiland in bezit hebben, zijn zij in staat de geldcirculatie in Congo te beïnvloeden en de Mani-Congo onder druk te zetten, door te verhinderen dat hem nog zimbos bereiken.

Met de komst van de eerste kleine groep Portugezen verandert er aanvan-kelijk weinig. De binnenlandse markt functioneert goed. Het land brengt genoeg op om in de eerste levensbehoeften van de gehele bevolking te voorzien en er zijn maar weinig door handwerk vervaardigde producten die niet iedereen zich kan aanschaffen. Het enige echt schaarse goed is zout, dat daarom duur is. De missionarissen en ambachtslieden worden al spoedig gevolgd door avonturiers en kooplieden, waardoor de situatie volkomen verandert. De kooplieden laten de Bakongo kennismaken met westerse artikelen, als rode parasols, spiegels met vergulde lijsten, koperen haarpen-nen en nog een dozijn andere snuisterijen. De Bakongo zijn verrukt van deze onbekende goederen. Hoewel de in M’banza-Congo wonende Portugezen het Congolese schelpengeld accepteren, verlangen de Portugese handela-ren slaven in ruil voor de aangeboden koopwaar. Voor de Bakongo, die niet gewend zijn in slaven te handelen, om louter commerciële redenen, moet dit een cultuurschok zijn geweest.

Omgekeerd zijn de Portugezen met hun Victoriaanse instelling, en dan vooral de missionarissen, geschokt door de sexuele moraal van de Bakongo. Zij veroordelen de zinnenprikkelende dansen en het, zonder enig besef van de erfzonde en van morele normen, toegeven aan de begeerten van het vlees. Zij ergeren zich ook aan het wijdverbreid voorkomen van polygamie. Zij ervaren echter al snel dat de sexuele moraal van de Bakongo veel minder los is, dan op het eerste gezicht lijkt. Jongeren die zich overgeven aan vrij geslachtsverkeer, worden als slaven verkocht. Aanranders ondergaan het-zelfde lot. Op de ontmaagding van een jong meisje staat een zware boete te betalen aan de familie. Bij overspel, dat beschouwd wordt als het verbreken van een religieus taboe, worden de bedrijvers daarvan soms gewikkeld in de gedroogde bladeren van de bananenboom en levend verbrand. De minste straf is dat zij als slaven worden verkocht. Noch de andere opvattingen van de Portugezen inzake de sexuele moraal, noch de veranderingen die zij teweegbrengen, doen de eerste tijd afbreuk aan de warmte waarmee de Bakongo hen bejegenen en hun westerse levenswijze willen navolgen.

De idylle duurt niet lang. Mani-Congo João I ervaart spoedig dat zijn bekering hem zware beperkingen oplegt. De missionarissen, die geen verschil maken tussen polygamie en promiscuïteit en die ook niet begrijpen dat de vorst zich bij de keuze van zijn bijvrouwen vooral laat leiden door politieke overwegingen, verlan-gen van hem dat hij afziet van zijn harem. Zij durven ook het ongebreideld uitoefenen van zijn persoonlijke macht te kritiseren en herinneren Dom João aan zijn christelijke plichten tegenover God, zijn naasten en zichzelf. De Mani-Congo, die niet gewend is zich ook maar door iemand te laten kritiseren, wendt zich van zijn nieuwe geloof af en keert terug tot het fetisjisme en zijn harem. Deze stap wordt verwelkomd door veel behoudende edelen en zijn tweede zoon Mpanzu a Kitima, de aanvoerder van de anti-christelijke partij, die de doop van de koning als verraad aan zijn voorvaderen beschouwt. Omstreeks 1495 moeten de missiona-rissen en hun meest uitgesproken medestanders de hoofdstad verlaten. Zij worden geleid door de oudste zoon van de Mani-Congo, Mbemba a Nzinga, die bij zijn doop de naam Afonso heeft aangenomen en die een gewetensvol bekeerling is. De verdrevenen vestigen zich, ver weg van de hoofdstad M’banza-Congo, in de provincie Nsundi, waar Dom Afonso zijn machtsba-sis heeft. Zijn halfbroer Mpanzu a Kitima, wordt zijn vaders favoriet, maar zijn moeder, koningin Leonor staat aan de kant van Dom Afonso. Voorlopig kan zij echter weinig uitrichten. Onder bescherming van Dom Afonso en Dom Manuel, de Mani-Soyo (de gouverneur van de kustprovincie Soyo), die eveneens zijn nieuwe geloof is trouw gebleven, zetten de missionarissen hun bekeringspogingen met verdubbelde ijver voort.

Bij de troonsbestijging van Manuel zijn de Luso-Congolese be-trekkingen, na een veelbelovende start in 1491, danig bekoeld. De betrekkingen komen in de volgende jaren verder onder druk te staan door het optreden van de veelal van São Tomé afkom-stige slavenhandelaren. Duarte Pacheco Pereira laat in zijn Esmeraldo de situ orbis weten dat zij al in 1505 klandestien slaven uitvoeren en daarmee de Mani-Congo zijn rechtmatig aandeel in de handel in slaven onthouden. Tussen het hof in Lissabon en de Mani-Congo is afgesproken dat Portugese han-delaren slaven alleen via de Congolese haven Mpinda mogen exporteren. Daar heft de Mani-Congo belasting op deze export. Om de belasting te ontgaan, brengen de hebzuchtige handelaren van São Tomé de door hen verworven slaven niet naar Mpinda, maar voeren ze in het geniep uit, hetgeen tot wrijving tussen Portugal en Congo leidt. Ook veel Bakongo zijn teleurgesteld in de Europeanen. Sommige Portugezen zijn te onverbloemd slechts op eigen voordeel uit en er zijn missionarissen die de verleiding niet kunnen weerstaan met Bakongo-vrouwen te gaan samenwonen, of zich te verrijken met de handel in slaven.

4.2 Dom Afonso bestijgt de troon van Congo.

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

Ceylon. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.2 Ceylon Geschreven door Arnold van ...