Categorieën
Portugees kolonialisme

De eerste Portugese expeditie naar Malacca

Deel 5 Index

Hoofdstuk 2

De eerste jaren van het gouverneurschap van Afonso de Albuquerque

2.2 De eerste Portugese expeditie naar Malacca

Geschreven door Arnold van Wickeren

Diogo Lopes de Sequeira is, nadat hij op last van koning Manuel de oostkust van Madagascar heeft verkend (zie Deel IV), met zijn eskader doorgezeild naar Malabar. Als in Cochin de schade aan zijn schepen is hersteld, vervolgt hij zijn reis naar Malacca. Hij dient, in opdracht van koning Manuel, met dit belangrijkste com­merciële centrum in Oost-Azië handelsbetrekkingen aan te gaan. Daartoe moet hij in Malacca een factorij vestigen. De vloot van Diogo Lopes bestaat uit vijf schepen: het vlaggenschip van de capitão-mor; de Santa Clara, onder bevel van Jerónimo Teixeira; de schepen van Gonçalo de Sousa en João Nunes en een schip onder bevel van Nuno Vaz de Castelo Branco, dat Almeida aan Diogo Lopes’ eskader heeft toegevoegd, omdat Nuno Vaz al te nadrukkelijk de zijde van Albuquerque had gekozen, in diens conflict met Almeida. Een andere medestander van Albuquerque, die Almeida gaarne met Diogo Lopes ziet naar Malacca ziet ver­trekken, is Ruy de Aranjo of Rui de Araujo. Hij dient zich ook in te schepen. In augustus 1509 varen de vijf schepen uit. Aan boord van de vloot, die zwaar bewapend is, bevinden zich 200 matro­zen en soldaten. Met hen vertrekt een aantal slaven dat Maleis spreekt. Zij dienen in Malacca en elders als tolk optreden.

Onder de kandidaat-officieren aan boord bevinden zich twee mannen die zich grote en blijvende roem zullen verwerven. De eerste, Fernão de Magalhães, zal als eerste de aardbol omzeilen, en zijn vriend, vermoedelijk zijn neef, Francisco Serrão, zal als eerste Portugees het Molukken-eiland Ternate bereiken en zijn landgenoten in het bezit stellen van de handel in de voortbrengselen van de legendarische `Ilhas das Especiarias‘: kruidna- gelen, muskaatnoten en foelie. Magalhães is in 1480 als fidalgo geboren in Sabrosa (Trás-os-Montes) als zoon van Rui de Magalhães en Alda de Mesquita, die behoren tot de arme landadel van Noord-Portugal. Hij is in 1509 dus bijna dertig jaar oud.

Serrão is twee jaar jonger, heeft dezelfde maatschappelijke achtergrond en stamt ook uit Noord-Portugal. Magalhães is op twaalfjarige leeftijd hofpage bij koningin Leonor, de gemalin van koning João II, geworden. In 1495 dient Serrão ook als page aan het hof in Lissabon. Enthousiast gemaakt door de verhalen aan het hof over de eerste Portugese reizen naar de gebieden rond de Indische Oceaan, heb-ben de twee vrienden zich in 1505 aangemeld voor de dienst overzee. Zij hebben gevochten bij Cannanore en sedertdien loopt Magalhães mank. In november 1506 zijn zij met Nuno Vaz Pereira uit Indië vertrokken naar Sofala en zij hebben daar meegewerkt aan de bouw van het fort. In 1508 hebben zij deelgenomen aan de zeeslag bij Diu. Omdat zij elkaar in kritieke momenten te hulp zijn gekomen, hebben zij het er levend van afgebracht.

Op weg naar Malacca neemt Diogo Lopes als eerste Portugees de Nicobaren waar en ankert hij in de Noordsumatraanse peper­havens Pedir en Pacém, waar hij goed ontvangen wordt. Op 11 september komt de vloot bij Malacca aan. In de brede monding van de Muar, de rivier die de stad in tweeën deelt, liggen tiental­len Gujarati, Chinese, Maleise en Birmese schepen. De vreemde zeelieden worden aanvankelijk door de Maleise bevolking vrien­delijk ontvangen; zij worden namelijk aangezien voor `blanke Bengalezen’. De islamitische kooplieden uit Gujarat weten wel beter; zij herkennen in hen die vermaledijde Portugezen, die in Voor-Indië hun existentie en zelfs hun leven bedreigen. Zij besef­fen maar al te goed dat hen in Malacca een zelfde lot te wachten staat, als de Portugezen ook daar een machtspositie weten te krijgen. Sultan Mahmoed Shah ontvangt de weinig beschaafde nieuwkomers hoffelijk. Al op de derde dag na hun aankomst wordt een vredesverdrag met hen gesloten, dat hen toestaat aan land te komen, om met de bevolking handel te drijven. Daartoe is hen een gebouw ter beschikking gesteld, waarin de factorij wordt gevestigd. Ruy de Aranjo installeert zich daar met acht helpers. Er ontwikkelt zich een levendige handel tussen de Portugezen en de Maleise bevolking. De islamitische kooplieden uit Gujarat en hun Javaanse geloofsgenoten zijn daarover woedend. Zij laten geen gelegenheid voorbij gaan om de `ongelovigen’ bij Mahmoed Shah en zijn bendahara Tun Mutahir verdacht te maken. Zij beto­gen dat deze blanken zich aanvankelijk voordoen als vreedzame kooplieden, maar dat hun uiteindelijke doel is de sultan tot hun vazal te maken. Zij zijn over de houding van de sultan zo verbit­terd dat zij een samenzwering tegen het koningshuis opzetten. Een Perzische vrouw, die een van de `blanke Bengalezen’ tot minnaar heeft genomen, waarschuwt voor dreigend gevaar. Des­ondanks toont Diogo Lopes zich weinig ongerust over de oplo­pende spanningen in de stad. Ook Chinese Ming-kooplieden waarschuwen Diogo Lopes dat er iets broeit. Zij kiezen de kant van de vreemdelingen uit een zekere rancune jegens de autori­teiten in Malacca, die de Chinese handel zwaar belasten. Met Maleise vrouwen gehuwde en tot de islam overgegane Chinezen steunen daarentegen hun geloofsgenoten.

De Portugezen verspelen door hun onhandige optreden de aanvankelijke sympathie van het hof. Zij zijn onbekend met de paleisetiquette en weten niet met welk eerbetoon zij de sultan en diens bendahara tegemoet dienen te treden. Diogo Lopes heeft de onderhandelingen over het met de sultan af te sluiten verdrag niet zelf gevoerd; hij heeft dit overgelaten aan een delegatie, onder leiding van factor Ruy de Aranjo. Deze heeft de vorst ge­schenken aangeboden en hem gevraagd enige zo dicht mogelijk bij het water gelegen huizen beschikbaar te stellen, om daarin de Portugese factorij te vestigen. Tijdens de audiëntie heeft kapitein Jerónimo Teixeira de vorst luid en brutaal en op familiaire en dwingende toon toegesproken. Ofschoon de sultan aan de ver­langens van de Portugezen is tegemoetgekomen, heeft deze lompheid veel kwaad bloed gezet, zowel aan het hof als onder de bevolking. Nadat bijna twee maanden handel is gedreven, schof­feren de Portugezen het hof opnieuw. Diogo Lopes zelf poogt met zijn linkerhand, de hand die moslims gebruiken om zichzelf schoon te maken (een onreine hand dus), een gouden ketting om de hals van bendahara Tun Mutahir te hangen. De sultan kalmeert de ontzette hofhouding met de woorden: `die mannen weten niet beter’. Toch is deze nieuwe belediging er één teveel. Mahmoed Shah en zijn bendahara tonen zich opeens gevoelig voor de argumenten van de islamitische kooplieden en nemen zich voor de Portugezen uit Malacca te verdrijven.

Reeds de volgende dag zendt de sultan een gezant naar Diogo Lopes de Sequeira met de boodschap dat er grote hoeveelheden peper en andere goederen voor zijn vloot verzameld zijn. Hij be­hoeft alleen maar zijn boten en manschappen aan land te bren­gen om de handelswaar in te laden. Diogo Lopes zendt dan ongeveer honderd man in sloepen naar de kust en verdeelt de andere helft van zijn strijdmacht over zijn schepen. De inladers nemen de gereedliggende handelswaar in ontvangst, maar als zij zich daarmee naar hun sloepen willen begeven, wordt hen de pas afgesneden door grote aantallen Maleiers. Tegelijkertijd na­dert een grote vloot oorlogssampangs, die in het diepste geheim bij een naburig bebost eiland is bijeengebracht, de zwakbeman­de Portugese vloot. De vloot wordt ingesloten en de Maleiers klauteren razendsnel aan boord. Op dit kritieke moment treft Magalhães Diogo Lopes aan in de kapiteinshut, hoog boven de achtersteven van zijn schip. Hij zit ontspannen, met ontbloot bovenlijf, schaak te spelen met een handelaar uit Malacca. Het tweetal is omringd door een groot aantal gewapende Maleiers. Magalhães waarschuwt de commandant voor wat er zou kunnen gebeuren. Kort daarna ziet een wacht rook aan de kust en slaat alarm. Vanaf de schepen is te zien hoe een ordeloze menigte de Portugezen die hun sloepen trachten te bereiken, onderschept.

De kroniekschrijver Damião de Goís heeft de naïviteit van Diogo Lopes bekritiseerd door erop te wijzen dat de bevelhebber zich heeft gedragen `alsof hij in de haven van Lissabon was’. De zeelieden slagen erin de Maleiers van hun schepen te verjagen. Magalhães wetend dat een van de groepen inladers geleid wordt door zijn vriend Francisco Serrão slaagt erin met twee metgezel-len een roeiboot te veroveren, om zijn vriend te hulp te snellen. Serrão strijdt wanhopig met zijn mannen tegen een grote over­macht. Zijn puntige helm en zijn borstschild zijn al door zijn vijanden buitgemaakt. Hij zou zeker zijn omgekomen, als zijn vriend hem niet op het kritieke moment te hulp was gekomen. Magalhães en Serrão weten, tezamen met hun mannen en met gebruikmaking van hun zwaarden, een van de sloepen te her­overen. Ondanks een regen van pijlen met gif aan de punten, met blaasroeren afgeschoten uit de oorlogssampangs, weet de sloep de vloot te bereiken. Er blijven echter zestig man achter; zij zijn gedood of gevangengenomen. Diogo Lopes wacht een dag voor hij het anker licht, in de hoop dat hij zijn gevangengenomen landgenoten kan vrijkopen, maar de hoop is tevergeefs. Hij laat dan twee gevangenen door een boogschutter een pijl door het hoofd schieten, waarna hij de lijken aan land deponeert met de boodschap erop vastgepint: `Aldus nam de koning van Portugal wraak voor het verraad van zijn vijanden.’

Volgens een andere lezing zouden de Portugezen in de factorij voor een aanval zijn gewaarschuwd door een inheemse vrouw met contacten in de stad. Zij zou ook naar de schepen zijn ge­zwommen om alarm te slaan. Kort daarna wordt de factorij overvallen. De aanwezige Portugezen bieden hevige tegenstand, maar worden door de menigte overrompeld. Tijdens de belege­ring van de factorij bombarderen de schepen ‘s nacht de stad, om de volgende morgen te vernemen dat de factorij gevallen is. Diogo Lopes zendt dan een sloep naar de wal met een witte vlag, met het doel over vrede te onderhandelen. De sloep wordt be­schoten en keert terug naar de schepen, die daarop de ankers lichten. Een andere variant van de gebeurtenissen legt nog meer de nadruk op de zorgeloosheid van Diogo Lopes. Hij zou de helft van zijn strijdmacht walverlof hebben gegeven. Zij zijn met alle sloepen op één na naar de wal geroeid. Maleiers, die zeggen dat zij willen handeldrijven, klimmen aan boord van het schip van Gonçalo de Sousa. Deze en zijn officier Fernão de Magalhães vertrouwen de zaak niet. Sousa jaagt de ongenode gasten van boord en zendt Magalhães in de enige nog aanwezige sloep naar het vlaggenschip van Diogo Lopes, die met een Maleise hoofdman en omringd door gewapende Maleiers, zit te schaken. Dan klinkt van de wal `Verraad!, Verraad!’ Diogo Lopes springt op en laat de inheemsen van boord jagen, terwijl de langszij drin­gende sampangs ook de volle laag krijgen. Magalhães laat zich naar de wal roeien en weet onder zeer moeilijke omstandighe­den, 40 Portugezen, onder wie zijn vriend Serrão, te ontzetten, waarbij hij grote moed aan de dag legt. Diogo Lopes wacht een paar dagen om gevangenen uit te wisselen. Als de sultan dit wei­gert, vertrekt het Portugese eskader naar Colombo.

Onderweg naar Ceylon wordt in de Andamanse Zee een jonk aangevallen. De bemanningsleden van deze jonk weren zich zo dapper dat zij de Portugezen van hun schip verdrijven en uit wraak aan boord van een Portugees karveel klauteren. Zij hou­den Francisco Serrão tegen de mast. Het zwaard van Magalhães redt hem opnieuw van een zekere dood. Dankzij deze hulp blijft het aangevallen karveel behouden. Kort daarna veroveren de Portugezen een andere jonk, waarvan de bemanning minder ver-zet biedt. Na Colombo te hebben aangedaan, wordt het eskader gesplitst. Diogo Lopes zendt de kapiteins Nuno Vaz de Castelo Branco en Gonçalo de Sousa met hun schepen naar Malabar en zeilt zelf – wellicht in gezelschap van de kapiteins: Jerónimo Teixeira en João de Nunes – terug naar Portugal, om de koning verslag te doen van de rijkdommen van Malacca.

2.3 Toenadering tot Vijayanagar; tegenslag in Calicut.