Hoofdstuk 3.
Portugezen, Spanjaarden en Hollanders in Siam en Achter-Indië
3.2. De expeditie van Veloso, Ruiz en Gallinato naar Cambodja
Geschreven door Arnold van Wickeren
Vanaf in ieder geval 1555 komen Portugese handelaren geregeld naar Cambodja. Zij verblijven dicht bij de koninklijke residentie in Lovêk omdat de handel met buitenlanders een zaak is van de koning.
Ondanks dat landgenoten in Malacca hem dit ontraden, besluit de Portugese dominicaan Gaspar da Cruz naar Cambodja te gaan om daar het evangelie te verkondigen. Hij vertrekt in september 1555 en installeert zich aan het hof van Ang Chan in Lovêk. Hij komt al snel in botsing met de boeddhistische bonzen en hij moet al vrij snel zijn evangelisatieplan laten varen. Hij keert via Macau terug in Malacca, waar hij tijdens de vasten van 1557 aankomt.
Twee andere dominicanen, Lopo Cardoso en João Madeira, brengen – volgens João dos Santos O.P. – ook een bezoek aan Cambodja. Hij noemt geen jaartal, maar Groslier houdt het op 1583 of 1584, omdat Santos en Madeira een paar jaren later samen naar Sofala reizen. Ook hun reis levert niets op, omdat de Cambodjanen geen enkele behoefte hebben zich te bekeren. João Madeira reist terug naar Malacca en hij wordt vervangen door Sylvestre d’Azevedo O.P., die in 1584 in Cambodja aankomt. Hij wordt korte tijd later gevolgd door zijn confraters Reynaldo (of Reginaldo) de Santa Maria en Gaspar do Salvador Capegas. Deze laatste twee missionarissen worden slecht behandeld en met de dood bedreigd en zij vluchten op het schip van een Portugese koopman terug naar Malacca. Azevedo blijft achter als zielzorger van bij Phnom Penh wonende katholieke buitenlanders in Cambodja.
In 1584, of mogelijk iets eerder, komt de fameuze Diogo Veloso, een man van 34 jaar, geboren in Amarante, vergezeld van een handvol andere Portugese avonturiers, onder wie Pantaleão Carneiro, Francisco (of António) Machado, Francisco de Sagredo en Diogo de Chaves Cañizares naar Cambodja. Het is koning Sâtha bekend dat Portugese avonturiers in Siam en Birma de vorsten belangrijke diensten bewezen hebben en onder invloed van de Siamese dreiging verwelkomt de koning niet alleen Diogo Veloso en de zijnen, maar wijzigt hij ook radicaal zijn houding tegenover Portugese missionarissen en tegenover de verkondiging van het christelijke geloof in zijn land. Sylvestre d’Azevedo geraakt in de gunst van de vorst en de dominicanen, maar ook de franciscanen ontvangen toestemming het geloof in Cambodja te verkondigen. Al ras komen de dominicanen António d’Orta en António Caldeira, vergezeld van vier of vijf minderbroeders in Cambodja aan. António d’Orta O.P keert spoedig terug naar Malacca, om daar overste te worden van zijn orde, terwijl wij António Caldeira in 1598 terugvinden in Macau.
Het eerste Cambodjaanse verzoek om hulp wordt, met de hulp van Azevedo en Veloso, gericht aan Malacca. Maar het antwoord blijft uit, omdat Malacca, met zijn vele belagers voor de deur, niet in staat is hulp te verschaffen. De vereniging van Spanje en Portugal in 1580 heeft, althans theoretisch, het machtscentrum naar Manila doen verschuiven. Bovendien zijn begin 1593 twee Spaanse avonturiers naar Cambodja gekomen; het zijn Blas Ruiz de Hernán Gonzáles, een man van 22 of 23 jaar en geboren in La Cazalda, vlak bij Ciudad Real. Hij gaat eind 1592 aan boord bij Gregorio Vargas Machuca, die afkomstig is uit San Lúcar de Barrameda, waar hij tegen 1558 geboren is. Het schip van Gregorio Vargas doet eerst Canton aan en het wordt aan de kust van Indo-China genomen door de koning van Champa. Ruiz en Vargas ontsnappen aan slavernij en bereiken Cambodja over land. Ruiz valt zeer in de smaak bij koning Sâtha en hij behoort al spoedig evenzeer tot de favorieten van de koning als Veloso. Cambodjaanse bronnen noemen Ruiz en Veloso ‘broeders’ en ‘adoptiefzonen van de koning’.
In de loop van het jaar 1593 en zonder twijfel na afloop van de laatste aanvallen van Naresuan, besluit koning Sâtha Manila om hulp te vragen. Hij zendt Diogo Veloso, vergezeld van Gregorio Vargas en van Pataleão Carneiro, als zijn gezanten naar Manila. Volgens Antonio de Morga kan de keuze voor deze buitenlandse gezanten zijn ingegeven uit wantrouwen tegen zijn eigen onderdanen, wat de sfeer aan het hof in Lovêk goed weergeeft. Sâtha houdt Ruiz bij zich als bevelhebber van zijn paleiswacht. Veloso is de bezorger van een koninklijke brief, geschreven op een blad van goud en gedateerd 20 juli 1593. In de brief wordt om militaire hulp gevraagd tegen de Siamezen en de vrije terugkeer van de missionarissen en commerciële voordelen voor de Spanjaarden beloofd. Veloso komt in Manila aan op het moment dat de gouverneur van de Filippijnen, Gomez Pérez Dasmariñas, een expeditie tegen de Molukken aan het voorbereiden is. In zijn brief, gedateerd 27 september 1593, antwoordt Dasmariñas koning Sâtha dat hij graag wil bemiddelen tussen Siam en Cambodja, maar dat hij – gelet op de voorgenomen expeditie naar de Molukken – momenteel geen troepen beschikbaar heeft. Dasmariñas wordt onderweg naar de Molukken op 30 september vermoord door de Chinese galeiboeven, de roeiers van zijn galei, die hij niet heeft laten ketenen om hun goodwill te verwerven. De muiters vluchten met de galei naar Annam. De zoon van de gouverneur, Luis Pérez Dasmariñas, neemt voorlopig het ambt van zijn vader waar. Veloso voert ogenblikkelijk zijn opdracht tegenover de nieuwe gouverneur uit. Luis Pérez redigeert op zijn beurt een brief aan Sâtha, gedateerd 8 februari 1594, een boodschap vol mooie beloften, maar vaag als het op concrete toezeggingen aankomt. Veloso vertrekt weer met vrijwel lege handen, vergezeld door Pantaleão Carneiro en, naar het schijnt, Diego de Villanueva, die krachtens een brief van Dasmariñas de bevoegdheid heeft in naam van de interim-gouverneur handel te drijven. Veloso bereikt Cambodja eind februari.
Terwijl Diogo Veloso zich niet in Cambodja bevindt is Naresuan Cambodja weer binnengevallen en hij heeft Lovêk veroverd. Veloso en Carneiro, die bij aankomst midden in de gevechten terechtkomen, worden gevangengenomen. Zij voegen zich bij Soryopor, de broer van Sâtha, Blas Ruiz en de missionarissen Jorge da Mota, Luis da Fonseca en Gregorio Ruiz, die allen in de ijzers geslagen zijn. Sâtha is gevlucht naar Srei Santhor. Profiterend van zijn nederlaag, heeft een van zijn bloedverwanten, genaamd Reamea Chung Prei, zich meester gemaakt van die stad, daarmee de arme soeverein en de rest van de familie noodzakend uit te wijken naar Laos. Naresuan keert in april 1594 terug naar Siam. Een deel van zijn gevangenen, onder wie Diogo Veloso en de religieuzen, neemt hij met zich mee. De rest van zijn arrestanten worden met een jonk naar Siam vervoerd. Hieronder bevinden zich Blas Ruiz, Pantaleão Carneiro en Francisco Machado. Onderweg weet Blas Ruiz met heel veel moeite zichzelf en vervolgens zijn medegevangenen te bevrijden. Zij maken zich meester van het schip, laten de Siamese bemanningsleden ergens van boord gaan en zetten vervolgens koers naar Manila, waar zij op 20 juni 1594 aankomen.
Als Diogo Veloso in de Siamese hoofdstad Ayuthya verblijft, stelt hij de Siamese koning Naresuan voor te gaan handeldrijven met Manila. Hij belooft hem hiervan gouden bergen. De koning gaat hierop in; hij besluit een schip met benzoë en andere handelswaren naar Manila te zenden. Aan boord bevindt zich een ambassadeur, genaamd Aconsi, en Veloso treedt op als tolk. Deze laatste heeft een brief bij zich van Frei Gregorio Ruiz, waarin deze meldt dat de destijds naar Cambodja gezonden missionarissen zich in Siamese gevangenschap bevinden. Hij vraagt in zijn brief, gedateerd 8 oktober 1594, om hulp. Kort na deze datum zeilt het schip uit. In de monding van de Mekong hebben de opvarenden een ontmoeting met Siamese vluchtelingen. Van hen wordt vernomen dat de koning van Cambodja zijn land heroverd heeft. Bedoeld moet zijn Reamea Chung Prei, maar Veloso denkt dat de Siamezen het over koning Sâtha hebben. Als het schip in Malacca is aangekomen, horen de opvarenden over het huzarenstukje van Blas Ruiz. De verschrikte Siamese ambassadeur weigert de reis naar Manila voort te zetten. Hij wil zaken doen in Malacca en dan naar Ayuthya terugkeren. Aconsi overlijdt kort daarna plotseling. Aldus bevrijd van een dwarsligger, overtuigt Veloso de Siamese bemanning de reis naar Manila voort te zetten en daar komt men op 10 juni 1595 aan.
Onze helden, Veloso, Ruiz en Vargas, in 1595 opnieuw verenigd in Manila, stellen alles in het werk om militaire hulp voor Sâtha, die zij op de troon van Cambodja wanen, te verkrijgen. Gouverneur Luis Pérez Dasmariñas is een voorstander van militaire interventie in Cambodja, ondanks waarschuwingen van Antonio de Morga, Luitenant-Generaal van de Filippijnen, die op de gevaren en risico’s van de onderneming wijst. De gouverneur ad interim wordt bovendien geïnspireerd door brieven van Frei Gregorio Ruiz en van de bisschop van Malacca, Dom João Ribeiro Gaio, die de Spaanse interventie in Indo-China bepleiten. Veloso en Vargas, die door Dasmariñas worden beschouwd als de ambassadeurs van Sâtha, ondertekenen met hem op 3 augustus 1595, met een zekere lichtzinnigheid, de voorwaarden van de Spaanse interventie in Cambodja. De gouverneur informeert het tweetal dat als hij erin toestemt de hulp te zenden waarom zij vragen van hen verlangd zal worden dat zij zullen zweren alle voorwaarden te vervullen waaronder de hulp wordt verstrekt. Deze voorwaarden luiden als volgt:
-
Dat de koning van Cambodja, evenals zijn vrouw, kinderen en huishouding, zich zullen laten dopen en het katholieke geloof zullen aannemen en dat zij zullen toestaan dat het Evangelie vrij in het koninkrijk zal worden verkondigd.
-
Dat de Spanjaarden bij aankomst in het land een haven zal worden gegeven, alsmede door hen uit te kiezen te bebouwen land. Zij mogen zich fortificeren en in het fort een garnizoen legeren op kosten van de koning, “omdat dit wordt gedaan ter bescherming en ter verdediging van hem”.
-
De koning dient alle soldaten, senior en junior officieren te betalen, tot dat zij “repartimientos” of andere voordelen genieten waardoor zij zichzelf kunnen onderhouden. Zij dienen door de koning ook te worden voorzien van alle noodzakelijk voedsel en voorraden.
-
Dat in alle gevallen waarin Spaanse hulp zal worden ingeroepen, begrepen dient te worden dat dit niet mag ingaan tegen het katholieke geloof en dat altijd dient te worden voldaan aan de voorwaarde dat de koning van Cambodja door het afleggen van een eed heeft beloofd altijd een trouwe vriend te zijn van de koning van Spanje (Philips III) en zijn opvolgers. Bovendien dient hij te beloven de koning van Spanje bij te staan en te verdedigen, telkens wanneer dit zal worden gevraagd, en zelfs offensieve maatregelen tegen andere landen – buurlanden of andere landen – te land of ter zee te treffen in het belang van de Spaanse Soevereinen.
-
In iedere succesrijke campagne tegen andere landen die in samenwerking met Spaanse troepen wordt ondernomen, dient de koning van Cambodja het veroverde territorium en de verworven buit te delen met de koning van Spanje. Voorts zullen Spaanse soldaten die deelnemen aan de plundering van steden en rijken een kwart van de buit ontvangen die zij onderling verdelen naar gelang het aandeel dat ieder in de plundering heeft gehad, maar eenderde van de buit indien zij op geen enkele andere wijze worden betaald.
-
Spaanse soldaten die een misdrijf hebben begaan worden uitsluitend bestraft door hun eigen hogere officieren.
-
Geen vlag of koninklijke standaard wordt door een ander ontvouwd
-
dan door degenen die voor dat doel volgens de regels zijn aangewezen; noch wordt het dragen van de vlag toevertrouwd aan een ander dan degene die daartoe volgens de gewoonte het recht heeft.
-
De koning van Cambodja en zijn opvolgers zullen het uitoefenen van welke religieuze rite, afgezien van de katholieke, dan ook afzweren en in hun koninkrijk verbieden na de aankomst van de Spanjaarden aldaar.
-
Dat de koning, in het geval hij geen zonen of dochters heeft, zijn opvolger zal aanwijzen na raadpleging van de Spaanse bevelhebber en de Spaanse priesters in zijn rijk. De koning zal geen niet-christen benoemen en erop zijn voorbereid de artikelen van deze conventie in acht te nemen. Bij gebrek aan familieleden of andere benoembare personen, zal de koning van Spanje het recht hebben een opvolger aan te wijzen.
Nadat Veloso en Ruiz met elkaar over deze voorwaarden hebben gediscussieerd, besluiten zij deze uit naam van de koning van Cambodja te aanvaarden, omdat hij hen gemachtigd heeft de voorwaarden te aanvaarden als zij van mening zijn dat die voor hem acceptabel zijn en hij hecht eraan de vriendschap met de Spanjaarden te bewaren. Er zijn echter twee voorwaarden waartegen de beide ambassadeurs bedenkingen hebben: de eerste betreft de dwangmatige bekering van ’s konings vrouw en kinderen. De andere geldt de bepaling de koning van Cambodja ertoe te verplichten de Spaanse troepen te betalen die gezonden zijn om hem te beschermen, boven op het toekennen van een provincie aan zijn bevrijders, waardoor zij comfortabel kunnen leven. Nadat de twee artikelen opnieuw zijn geredigeerd, worden de voorwaarden formeel door beide ambassadeurs geaccepteerd in aanwezigheid van de officiële schrijver. Het aldus gewijzigde document wordt formeel vastgesteld op 16 augustus 1595 in een vergadering waar de Casas Reales te Manila verzameld zijn: de Gouverneur van de Filippijnen, Don Luis Pérez das Marinas, en zijn Luitenant-Generaal, Don Antonio de Morga, de aartsdeken Don Juan de Vivero en verschillende andere prelaten. Er zijn dominicanen, franciscanen, augustijnen en jezuïeten aanwezig. Zij beraadslagen over het al dan niet geven van de gevraagde hulp aan de koning van Cambodja en over het uitzenden van een strafexpeditie naar “de tirannieke koning van Champa” Unaniem wordt besloten hulp te verlenen aan de rechtmatige koning van Cambodja en bijna unaniem is de vergadering geporteerd voor het uitzenden van een strafexpeditie naar Champa.
De 120 Spaanse soldaten staan onder bevel van generaal Juan Xuarès Gallinato. Deze officier, afkomstig van de Canarische eilanden, is commandant van Luzon en bezit de reputatie met bravoure te kunnen optreden. Tot de expeditie behoren voorts Veloso, Ruiz, Alonso Carneiro, Vargas, Pedro Sevil de Guarga, Miguel Jaque de Los Rios, Luis Ortiz del Castillo, Pablo Garrucho en de dominicanen Alonso Ximénes en Diego Aduarte en de lekenbroeder Juan Deça.
De mannen zullen met drie vaartuigen naar Cambodja vertrekken: een fregat onder bevel van Vargas vervoert de troepen van Gallinato. De belangrijkste lieden die zich inschepen op de jonk, onder commando van Ruiz, zijn: Pedro Sevil, Pablo Garrucho en Miguel Jacque. Het derde vaartuig is een heel kleine jonk, waarmee Veloso de religieuzen vervoert. Het flottielje maakt zich tussen 18 en 20 januari 1596 gereed voor vertrek, maar wordt vervolgens verstrooid door een storm. Ruiz is de enige die rechtstreeks naar Phnom Penh zeilt en daar ankert. De jonk van Veloso wordt in de nacht van 8 februari op de kust geworpen ten zuiden van de monding van de Mekong. De opvarenden slagen er eerst in op 27 februari van het gestrande schip af te komen en de vaste wal te betreden; zij bereiken tenslotte te voet Phnom Penh, waar zij tegen midden maart aankomen. Het fregat van Gallinato, tenslotte, komt in Malacca terecht. In Phnom Penh worden Ruiz en Veloso geconfronteerd met een onverwachte situatie. Zij zijn gekomen om Sâtha te helpen maar vinden op de troon van Srei Santhor een overweldiger. Deze steunt op een leger van Maleiers en van Chams, die Sâtha in Champa heeft laten rekruteren tijdens een aanval van Naresuan, maar die niet eerder in Cambodja zijn aangekomen dan na de vlucht van de legitieme koning naar Laos. De twee chefs van deze troepen zijn de Cham Cancona en de ander is een Maleise laksamana, afkomstig uit Johore, wiens naam we niet kennen. Zij onderhouden goede betrekkingen met Reamea Chung Prei.
Veloso en Ruiz zenden ambassadeurs aan de nieuwe monarch in Srei Santhor. Chung Prei lijkt hen welwillend te ontvangen, maar hij beveelt de Spanjaarden dicht bij Phnom Penh te blijven, in de wijk die gereserveerd is voor buitenlanders. Wachtend op de komst van Gallinato, naar wiens lot Veloso en Ruiz slechts kunnen gissen, zijn zij veroordeeld tot nietsdoen. De aankomst van zes Chinese jonken vlak bij hun kamp betekent een vonk in hun kruitvat. De Chinezen zijn kooplieden die vaak de Filippijnen hebben bezocht en die hebben geleden onder de Spaanse verwaandheid. Zij willen zich wreken op de mannen van Veloso en Ruiz als zij zien met hoe weinigen zij zijn. Maar onze helden hebben niet veel geduld. Zij grijpen hun wapens, gaan aan boord van de jonken, plunderen deze, waarbij zij de bemanningsleden doden. Ook de inwoners van de Chinese wijk in Phnom Penh worden het slachtoffer van het Spaanse optreden. Dit gewelddadige incident heeft plaatsgegrepen op 12 april. Als de kruitdamp is opgetrokken, zijn Veloso en Ruiz niet erg gerust op de gevolgen. Tenslotte besluiten zij zich te gaan verontschuldigen tegenover Chung Prei. Veloso, Ruiz en Ximénes O.P. – die is aangewezen als de vervanger van Gallinato –, Aduarte O.P en een veertigtal anderen gaan naar Srei Santhor. De koning ontvangt hen niet, maar laat hen naar een afgelegen deel van het paleis brengen en hij laat weten dat er niet eerder sprake kan zijn van handel dan nadat zij de uit de Chinese jonken geroofde goederen hebben teruggegeven. Ximénes gaat terug naar Phnom Penh om te voldoen aan de eis van de koning, maar hij ontvangt dan een geheime boodschap van Ruiz om zich direct aan boord van een van de jonken te begeven en het schip klaar te maken voor vertrek, in het geval zich een incident zou voordoen. Er gaan enkele weken voorbij met besprekingen in een broeierige sfeer. De Spaanse auteurs, die de neiging hebben het optreden van hun landgenoten te rechtvaardigen, zeggen dat Chung Prei een bloedbad op Veloso en de zijnen voorbereidt. Hoe dit ook zij, feit is dat de expeditie zich in een kritieke situatie bevindt. Na, op advies van Veloso die de Cambodjanen kent, lang te hebben geweifeld en wetende dat het minste teken van aarzeling zal worden uitgelegd als een teken van zwakte, besluiten de Spanjaarden over te gaan tot de aanval.
Nadat zij Veloso tot hun commandant hebben gekozen en Ruiz tot zijn tweede man hebben aangewezen, gaat de handvol mannen, na eerst te zijn gezegend door pater Aduarte, in het holst van de nacht tot de aanval over. Profiterend van het verrassingseffect en van de verwarring van de Cambodjanen, steken onze helden het paleis in brand, doden de koning en een van zijn zonen en maken zich vervolgens uit de voeten naar hun schepen in Phnom Penh. Als de Cambodjanen van de eerste schrik zijn bekomen, trachten een paar duizend man de buitenlanders in handen te krijgen, wat echter niet lukt. De aanval heeft plaatsgegrepen in de nacht van 11 op 12 mei en de volgende dag vluchten Veloso en Ruiz en de andere mannen naar hun schepen, die zij bereiken nadat de duisternis is ingevallen. Dat de Europeanen hebben kunnen ontkomen is wellicht te danken geweest aan de afwezigheid van het Cambodjaanse leger dat, onder leiding van Cancona en van de laksamana, aan het oorlogvoeren is aan het front.
Door een vreemde samenloop van omstandigheden arriveert Juan Xuarès Gallinato de dag nadat Veloso en Ruiz teruggekeerd zijn op hun schepen in Phnom Penh. De Spaanse generaal schijnt buiten zichzelf van woede geweest als hem de gebeurtenissen van de laatste dagen worden verteld. Toch schijnen niet alle Cambodjanen de moord op de overweldiger in Srei Santhor af te keuren, een aantal mandarijnen vraagt Gallinato de rechtmatige koning Sâtha zijn troon te doen herwinnen. Juan Xuarès Gallinato voelt er weinig voor zich in het Cambodjaanse wespennest te steken en hij besluit daarentegen het land te verlaten na zoveel mogelijk afstand te hebben genomen van het optreden van Diogo Veloso en Blas Ruiz. Hij laat de uit de Chinese jonken gestolen goederen teruggeven, biedt zijn verontschuldigingen aan voor de moord op Reamea Chung Prei en de verwoesting van het paleis in Srei Santhor, en in weerwil van de tegenwerpingen van Veloso, Ruiz en de religieuzen gaat hij in juli van het jaar 1596 onder zeil.
Veloso en Ruiz blijven op hun hoede en ontwapenen niet. Zij slagen erin Gallinato ervan te overtuigen naar Annam te gaan om uit te kijken naar de galei waarop Gomez Pérez Damariñas vermoord is en die de Chinese bemanning aan deze kust zou hebben achtergelaten. Gallinato doet dus 15 juli Faifo, waar de Portugezen al in 1535 een factorij hebben gesticht, aan en hij stuurt Gregorio Vargas naar Nguyên-Hoang, de gouverneur van de Thuân-hoa en de Quang-nam, die in Hanoi verblijft. Veloso en Ruiz besluiten hun eigen gang te gaan en naar Laos te zeilen om Sâtha te gaan zoeken. Om een goede uitgangspositie in te nemen zeilt de vloot naar Quang-tri, waar de onderkoning Nguyên-phuc-Nguyên (Sai-Vuong), de zesde zoon van Nguyên-Hoang, hen op 21 augustus hartelijk welkom heet. Hij geeft de twee compagnons Veloso en Ruiz een escorte en gidsen om hen te vergezellen naar Vientiane, de stad waarnaartoe de Cambodjaanse koning is gevlucht. Gedurende het verblijf in Quang-tri gaat pater Ximénes O.P. aan land om te spreken met de paters augustijnen die daar wonen. Terwijl hij zijn bezoek aflegt, arriveren er boodschappers van gouverneur Nguyên-Hoang die tot grote woede van ambassadeur Vargas de zoon van Nguyên-Hoang bevelen een aanval te ondernemen op het kamp van de Spanjaarden. Deze bevelen komen op een moment waarop ruzies zijn uitgebroken tussen Japanners die Quang-tri aandoen en Castiliaanse matrozen. Annamieten en Japanners verbinden zich een aanval te ondernemen op de schepen van Gallinato. Hun plannen worden verijdeld, maar de Spanjaarden moeten zich de volgende dag, 4 september, gereedmaken voor vertrek. Gallinato laat Alonso Ximénes O.P. achter bij de augustijnen in Quang-tri omdat de Vietnamezen voor hem een losgeld vragen, wat als een belediging wordt ervaren. Hij slaagt er pas in juni 1597 in via Macau naar Manila terug te keren. Gallinato vertrekt met zijn eigen schip en met de kleine jonk waarover Veloso het bevel heeft gevoerd, maar die thans onder commando staat van Luis Ortiz. De jonk komt eerst terecht in een storm en ontsnapt vervolgens aan een aanval van Maleise piraten en bereikt 16 november veilig Malacca. Aan boord bevinden zich pater Diego Aduarte O.P., de lekenbroeder Juan Deça en de vaandrig Miguel Jacque de Los Rios. In Malacca besluit een dozijn Spaanse soldaten zich te voegen bij Diogo Veloso in Cambodja. Miguel Jacque vertrekt via Goa naar Spanje. Alleen Diego Aduarte O.P. en Luis Ortiz bereiken met een handvol compagnons uiteindelijk op 24 juni 1597 Manila.