Categorieën
Portugees kolonialisme

De exporthandel van de Portugezen in massagoederen. De Portugezen aan de Tamilkust in de Periode 1560-1640

Deel 16 Index

Hoofdstuk 3.

De Portugezen aan de Tamilkust in de Periode 1560-1640

3.2. De exporthandel van de Portugezen in massagoederen

Geschreven door Arnold van Wickeren

Vanaf ongeveer het midden van de zestiende eeuw worden in Goa gebouwde naus via Pulicat naar Malacca gezonden. Later, als Nagapattinam opkomt als de belangrijkste Portugese haven aan de Coromandelkust, worden verschillende naus ingezet voor reizen van Nagapattinam, via Malacca, naar China. Francisco Xavier beschrijft in zijn brief van 10 mei 1546 de reis van São Tomé naar Ambon die hij in 1545 heeft gemaakt. De nau van 400 ton is eerst naar Malacca gezeild. Daar is Xavier van eind september tot eind december gebleven. Hij is doorgereisd naar Ambon en blijft daar van februari tot juni 1546, Hij bezoekt ook Ternate (juli-september) en Moro (september-december). Naus die van Cochin naar Malacca gaan, zeilen altijd rond Sri Lanka, omdat het in Straat Palk wemelt van de zandbanken.

Ook in die tijd zijn kapiteins van schepen meer op eigen voordeel uit dan op voordeel voor de koning. Cristóvão Álvarez, bijvoorbeeld, zeilt in een schip van de koning heen en terug van Coromandel naar Malacca en bezorgt de koning weinig profijt, maar zelf verdient hij aanzienlijk aan de reis. Kapiteins en ambtenaren kunnen zich in Coromandel, Bengalen, Malacca en Oost-Azië gemakkelijk onrechtmatig verrijken, omdat de macht van de Estado da India in wat Winius betitelt als het ‘Shadow Empire’ zwak is. In de jaren veertig van de zestiende eeuw verleent de Kroon aan leden van de hoge adel in Indië het monopolie op de handel in bepaalde goederen. Zij moeten dan wel zelf het schip uitrusten, waarvoor zij een startsubsidie van 3.000 cruzados van de Kroon kunnen krijgen. Later kan ook de lagere adel van de regeling profiteren. Het systeem wordt geen succes; de opkomende handelsklasse keert zich tegen de oneerlijke concurrentie en de missionarissen maken ook bezwaren. Het schijnt dat het systeem van reizen in dienst van de Kroon of het koninklijke monopolie wordt vervangen door een nieuw systeem, waarbij ingeschreven kan worden op het privilege een bepaalde handelsreis te mogen maken. Het privilege om handelsreizen te mogen ondernemen, wordt aanvankelijk uitsluitend gegeven aan fidalgos. Later, vanaf 1580, introduceert de Portugese Kroon een ander systeem bij de uitgifte van concessies op handelsreizen. Dit wordt gegeven aan particuliere Portugese kooplieden. Het systeem van zeereizen in de Estado da India hangt dus af van de politieke besluitvorming in Lissabon. We zullen hierna nog zien hoezeer de privileges gegeven aan fidalgos voor het ondernemen van reizen in Coromandel afwijken van de concessies gegeven aan particuliere kooplieden. Aangezien capitãogeral Afonso de Albuquerque (1509-1515) een politiek van centrale controle en staatsmercantilisme in Portugees Azië heeft gevolgd, maar zijn opvolger Lopo Soares de Albergaria (1515-1518) daarentegen de particuliere handel heeft bevorderd, beweegt de Portugese handelspolitiek in Indië zich immer tussen deze verschillende systemen. Stephen Jeyaseela haalt Sanjay Subrahmanyam aan, die schrijft dat het systeem particuliere kooplieden naar reizen te laten dingen, opkomt in de jaren vijftig van de zestiende eeuw en dat het zijn hoogtepunt bereikt rond 1570.

“In een aantal havens wordt de concessionaris niet het exclusieve recht gegeven de reis te ondernemen, maar in plaats daarvan wordt hij aangesteld als de capitão-mór van de vloot die uit een bepaalde haven vertrekt naar een bepaalde bestemming…..Hij geniet het voorrecht goederen te kopen, te verkopen, te laden en te lossen vóór iemand anders….In een ander aantal havens, de zogenaamde portos coutados, geniet de concessionaris het exclusieve recht handel te drijven over een bijzondere route, waarvan zowel de haven van vertrek als die van aankomst deel uit maken…De handel van Coromandel naar Malacca, evenals die van Coromandel naar Pegu behoren in het laatste kwart van de zestiende eeuw tot deze soort concessie. Dus met dit systeem van concessies zien wij voor de eerste maal de effectieve introductie van een systeem van monopolisering van handelsroutes door de Portugese Kroon in de Golf van Bengalen.”

Zowel de jezuïeten als de fidalgos keren zich, om verschillende redenen, tegen de pogingen van de Estado da India handelsroutes te privatiseren. In de eerste plaats heeft de opkomende handelsklasse uitgezien naar een mogelijkheid haar welstand en sociale status te verhogen. De capitães-mores genieten, afgezien van het inkomen dat zij met hun eigen handel verdienen, bij benadering 24.000 reais per jaar uit de koninklijke schatkist, wat overeenkomt met 9% van het inkomen van de Estado da India. In de tweede plaats kan de oppositie van de jezuïeten worden toegeschreven aan hun antimonopolistische gezindheid, sedert zij tot de financiers van de Portugese handel in de Estado da India behoren. In 1567 hebben de kerkelijke autoriteiten in Goa het koninklijke bevel, zeilprivileges uitsluitend te verlenen aan kapiteins behorend tot de lage adel, veroordeeld. Deze privileges worden door Subrahmanyam “reisconcessies” genoemd, volgens Jeyaseela ten onrechte, wat blijkt uit ”Cazos diversos e varios que Correm pelas partes da India com suas resolluções pelo padre Francisco Rodrigues da Companhia de Jesus, Goa, 1571”, dat wordt bewaard in het Arquivo Nacional da Torre do Tombo. Dit document verschaft ook de details van weer een ander systeem van handelsreizen, waarbij het verleende privilege de verplichting inhoudt goederen voor rekening van de Kroon te vervoeren. Deze voorwaarde wordt bedongen omdat de capitão-mór het recht heeft de handelswaren te selecteren en daarvan de prijzen vast te stellen. De capitão-mór ontvangt betaling voor het escorteren van schepen tijdens de reis. Padre Francisco Rodrigues s.j. heeft dit systeem veroordeeld, omdat het volgens hem ingaat tegen het Canonieke Recht. Hij stelt dat de capitães-mores bereid zijn hun eigen ziel te verkopen. Verontwaardiging over het systeem doet nieuwe handelsroutes opkomen, van Coromandel naar Atjeh, Martaban, Perak, Kedah en Tavoy, hetgeen de verdiensten van de Estado da India aantast. Vandaar dat deEstado da India in de jaren tachtig van de zestiende eeuw meer controle wenst uit te oefenen op de handel van private kooplieden. De zeilconcessies moedigen Portugese handelaren aan, terwijl zij eerder reizen hebben vermeden om te ontsnappen aan de talloze opgelegde verplichtingen en dan vooral de betaling van heffingen en hoge vrachttarieven aan de capitães-mores.

In deel XI is uitgebreid aandacht geschonken aan de rijstexport van Coromandel naar Sri Lanka, Malabar en Malacca. In dit deel wordt volstaan met een aantal opmerkingen die specifiek slaan op de beschouwde periode (1560-1640). Nadat de aartsbisschop van Goa in 1569 heeft kennisgenomen van de rijstexport van Coromandel naar Sri Lanka, beschrijft hij Coromandel als de ‘keel van Sri Lanka” waar rijst en ander voedsel vandaan komen, zonder dat hij melding maakt van jaren waarin wegens misoogsten weinig rijst wordt geëxporteerd. In 1581 klaagt de Capitão van São Tomé bij de capitão-geral erover dat de bloeiende rijsthandel van Masulipatnam met Malacca, de Portugese rijsthandel van Meliapor heeft aangetast. Niettemin tracht de bisschop van Meliapor in 1610 het aanbod van rijst veilig te stellen in een poging de rijsthandel van São Tomé met Malacca te doen herleven. Zijn inspanningen hebben niet veel succes. Het jaar daarop, evenwel, rapporteert de Capitão van Malacca dat er rijst wordt aangevoerd uit Nagapattinam en dat dit voornamelijk te danken is aan de inspanningen van de bisschop van Meliapor. Overigens is rijst in Nagapattinam goedkoop. Als rijstcultures in het achterland van de haven van Devanampattinam schade oplopen, zorgt de bisschop van Meliapor ervoor dat 300 gantas rijst uit Nagapattinam worden aangeboden in Devanampattinam. Inheemse handelaren brengen in 1612 voldoende zendingen rijst naar de haven van São Tomé. Veel schepen die rijst naar Malacca vervoeren, worden buitgemaakt door de Hollanders uit Pulicat, wat te wijten is aan de commerciële rivaliteit. Onder deze omstandigheden is de rijsthandel van de Portugezen in São Tomé niet winstgevend.

Pulicat is tot in de jaren zestig van de zestiende eeuw de dominante haven voor de handel van de Coromandelkust met Malacca. Het verval van Pulicat en zijn internationale handel zou het gevolg zijn van de val van het Hindoerijk Vijayanagar in de Slag van Talikota. Dit is niet een goed verdedigbare oorzaak, omdat de Portugezen tegen die tijd gestart zijn met het handeldrijven met Malacca direct vanuit São Tomé. Voorts is de handel met Malacca vanuit Pulicat verbonden met Goa, wat de rol van inheemse handelaren in de handel op Malacca direct vanuit Pulicat beperkt. Gemakshalve verdelen de Portugezen alle scheepvaart naar Goa en Pulicat is niet meer dan een aanloophaven bij de reizen naar Malacca. Zelfs de terugreis van Malacca naar Pulicat zijn voor inheemse handelaren niet profijtelijk, omdat de schepen geen andere havens in Coromandel aandoen, maar vanuit Pulicat rechtstreeks naar Goa zeilen. Inheemse handelaren in Pulicat zijn genoodzaakt hun handel en hun zaak te verplaatsen naar São Tomé. De kooplieden in Coromandel die handeldrijven met Malacca, betalen de vrachtpenningen vooruit en zij verzekeren zich ervan dat zij de terugreis maken in hetzelfde schip. Aangezien zulke faciliteiten in São Tomé beschikbaar zijn sedert de jaren zestig, geven inheemse handelaren er de voorkeur aan Pulicat te verlaten en zich neer te laten in São Tomé, om deel te nemen aan de groeiende commercie. De verschuiving van de Portugese handelsactiviteiten naar São Tomé veroorzaakt slechts een gradueel verval van Pulicat. In deze tijd groeit São Tomé uit tot een belangrijk commercieel aan de Coromandelkust, waar zich rijke kooplieden gevestigd hebben.

Sedert de Middeleeuwen wordt textiel vervaardigd in verschillende plaatsen in het achterland van Pulicat, zoals Tiruvottiyur, Manali, Kunrattur, Poonamallee, Velacheri, Adambakkam, Kottur, Ezhumbur (Egmore) en Koyambedu. Geweven stoffen die zijn geproduceerd in plaatsen ver in het binnenland, zoals Kanchipuram, Manimangalam, Thirukachiyur, Uttiramerur, Acharapakkam Thirukazhukunram en Thirukaz en bereiken de haven van São Tomé de Meliapor, wat te danken is aan de vraag van de Portugezen naar exportgoederen. Beschilderde kleding wordt vervaardigd in het dorp Mambalam, waar vele ververs en schilders wonen. Al deze soorten textiel worden naar São Tomé gezonden om te worden geëxporteerd. Portugese bronnen vermelden aan de Coromandelkust verschillende typen kledingproducten, waarbij verschillende productiemethoden worden aangewend, zoals larvado (met een patroon), desperdios (afval), estampado (gestempeld ontwerp), tecido (waterproof). De bronnen geven ook de namen van verschillende stukken textiel, zoals tapis, sarassas en morins. Afgezien van deze typen, worden er morins geproduceerd in vele plaatsen, zoals São Tomé de Meliapor, Nagapattinam en Kunimedu. Witte kleding vervaardigd in Masulipatnam wordt eveneens vanuit havens aan de Coromandelkust geëxporteerd. Beschilderde kleding wordt geproduceerd in Krishnapattinam en Durgarajapattinam. Blauwe kleding wordt mouris of morins genoemd. Taferciras is bekend als tapisarassa, de gekleurde delen worden gebruikt voor rokken voor mannen en vrouwen. Beatilhas is zeer fijne mousseline en de lengte varieert tussen 14 en 23 meter. Biromes worden bairami genoemd en in Chinese teksten staat deze witte kleding bekend als bai-lan- u. Comunivas staan ook bekend als cotonias, de katoenen kleding in twee kleuren. Diopogins bekend als Drongans is textiel in twee specifieke kleuren: rood en wit, rood en groen en rood en blauw. Sarassas is textiel met beschilderde patronen van afbeeldingen van gebladerte of vogels. Chila of chela is witte of gele katoenen kleding met zwarte en witte strepen, waarvan de gemiddelde grootte 55 el is. Guingons bekend als ginghams is simpele katoenen kleding die enigszins grof is.

Portugese documenten vermelden dat te exporteren textiel uit Coromandel altijd verpakt is in bundels van 120 stuks kleding. De aan- en verkoopprijs van blauwe kleding is overgeleverd, maar die van andere textiel, zoals die van kleding uit Java en Maleisië, beschilderde, bedrukte en witte kleding is niet beschikbaar. De verkoopprijs van blauwe kleding geproduceerd in de regio Kunimedu-Devanampattinam is in Malacca zeer hoog, daar de streek befaamd is voor de voortbrenging van de beste soort indigo, waarmee uitstekende ververs blauwe kleding produceren. De morins uit de regio São Tomé nemen de tweede plaats in en deze worden gevolgd door Nagapattinam, dat de derde plaats inneemt en waarvan blauwe kleding het goedkoopst is in Malacca. De overzeese handel van de haven van São Tomé met Malacca is beginnen te bloeien met de introductie van de verstrekking van zeilprivileges aan edellieden. In 1560 ontvangt João Rebello zo’n privileges en het jaar daarop Luís Mendes de Vasconcellos, in 1562

Is Pero Henriques aan de beurt en het volgende jaar Martim Cantilho de Vasconcelos en Luís Cristôvão Lobo, in 1564 is Pedro de Sousa de gelukkige en in 1565 ontvangt Jorge de Menezes een zeilprivilege. Uit het feit dat alle geprivilegieerden, op Pedro de Sousa na, twee reizen ondernemen, kan worden afgeleid dat er geregeld reizen van São Tomé naar Malacca worden ondernomen. De Capitão van Malacca trekt voordeel uit de handel, want hij selecteert de goederen die door kooplieden uit Coromandel zijn aangevoerd. Hierbij eigent de capitão zich ook wel eens iets toe wat hem zeer goed bevalt. Hij verrijkt zich dus en de kooplieden worden beroofd van een deel van hun inkomen uit de handel. In de brief die Frei Lourenço Paes s.j op 3 december 1568 schrijft aan Leão Henriques wordt bevestigd dat het gedrag van de Capitão van Malacca de groei van de handel uit São Tomé zeer belemmert.

Na de val van het hindoerijk Vijayanagarin 1565 grondvesten de Qutub Shahi bestuurders hun koninkrijk stevig in Golkonda en zij stellen belang in de ontwikkeling van de haven van Masulipatnam, welke stad in de eerste helft van de zestiende eeuw geen belangrijke haven voor de oceaanhandel is geweest; de groei en bloei van de stad dateert uit de jaren zestig1. Regio’s waarmee Masulipatnam in die tijd handeldrijft zijn Atjeh en de Birmaanse en Siamese kust. De verspreiding van de Portugese invloed langs de Birmaanse kust is een tijdelijke terugslag voor de scheepvaart van Masulipatnam. Zij zijn gedwongen cartezas te kopen van de Portugezen, die in staat zijn de handel te beperken. Het bestuur over Syriam door de Portugese avonturier Filipe de Brito (1599-1613) is in het bijzonder hinderlijk voor kooplieden uit Golkonda. Maar als een herleefde Taungu dynastie onder koning Anak-Hup-Lau verslaan de Portugezen en heroveren in 1613 Syriam. Het nieuws van de herovering van Syriam wordt in Masulipatnam met gejuich ontvangen en de moslimschippers kunnen nu ongehinderd naar de kust van Birma zeilen. Dit is het begin van een lange periode van intensieve handel tussen Masulipatnam en de havens van Birma en Siam. De sultan van Golkonda zendt zijn boodschappers naar Malacca om de Portugese capitão te vragen zijn handel te verleggen naar Masulipatnam. De Capitão van Malacca verhindert het vertrek van een nau da carga, die op het punt staat uit te varen naar São Tomé. Voorts geeft hij het schip van de moslims ogenblikkelijk toestemming te vertrekken naar Masulipatnam. De lading van een geconfisqueerd schip wordt uitgeladen en overgebracht naar het moslimschip. Alle 29 kooplieden woonachtig in São Tomé krijgen van de Capitão van Malacca opdracht in 1567 naar Masulipatnam te zeilen, in plaats van naar São Tomé. De Capitão van Malacca verplicht de rest van de kooplieden naar de Coromandelkust terug te keren aan boord van een oud schip, dat eigendom is van de capitão zelf, maar niet dan nadat hij van hen de kosten van de overtocht heeft geïnd. De kooplieden zijn dus genoodzaakt zich hoge uitgaven op de hals te halen voor hun terugreis naar Coromandel. In 1570 worden Portugese particuliere handelaren aangemoedigd handelsreizen te ondernemen van São Tomé naar Malacca, waarbij het aantal reizen voor ieder van de gegadigden wordt beperkt tot twee, op voorwaarde dat zelfs als de eerste reis verlies latend is geweest, de tweede reis de koopman zijn verlies dient goed te maken. De volgende particuliere handelaren verwerven een zeilprivilege voor twee reizen: Simão Abreu Pereira (1577), Andre Teles de Menezes en Francisco de Sousa (1584), Nuno Pereira de Miranda (1585), Afonso Delgado de Brito en Jorge de Menezes (1587). De zeilprivileges worden verleend voor bepaalde routes, waarop niemand anders, met inbegrip van inheemse kooplieden van Coromandel, gebruik mogen maken. Dit systeem van zeilprivileges ontzegt inheemse scheepseigenaren het recht op deze routes te zeilen en er handel te drijven. Dit verbod prikkelt de Tamilhandelaren om hierover met de Portugezen in dispuut te gaan. Uiteindelijk leidt deze politiek tot achteruitgang van de inheemse scheepvaart in de handel tussen São Tomé en Malacca gedurende deze periode. Enige geleerden, zoals Sanjay Subrahmanyam en Om Prakash, schrijft Jeyaseela, brengen naar voren dat er van de kant van de Koning van Portugal gepoogd wordt op deze reizen een vaste winst te verzekeren. Zij hebben de netto gemiddelde winst van een Coromandel-Malacca reis berekend op 6.000 cruzados. In bepaalde gevallen is het minimum bod een bedrag van 4.000 cruzados niet te boven gegaan. Er kan geen vaste opbrengst worden verwacht, daar het bod varieert van jaar tot jaar en van persoon tot persoon. De daling van het bedrag dat wordt geboden geeft slechts aan dat de handel tussen de Coromandelkust en Malacca in deze periode achteruit gaat. Bovendien is het invoerrecht verhoogd van zes naar acht procent. Deze verhoging sluit tevens in de heffing van additionele belasting op goederen anders dan specerijen, behoudens belasting geheven voor de fortificatie van Malacca. Dit resulteert in een zekere teruggang van het aandeel van handelaren uit Coromandel in de handel met Malacca. De tot acht procent verhoogde belasting op goederen anders dan specerijen, geheven in de haven van Malacca, doet Javaanse handelaren afhaken van de handel in textiel van Coromandel in Malacca na 1574. Zelfs zij die voorheen ontheffing hadden van de betaling van uitvoerrechten, worden nu gedwongen tot betaling. Geleidelijk aan daalt ook het inkomen van het douanekantoor in Malacca. Handelaren uit Coromandel kunnen hun producten niet verkopen en de Javaanse kooplieden kopen de textielwaren niet, omdat zij te duur zijn. De handel tussen São Tomé en Malacca kwijnt tot 1591. De inwoners van Malacca verzoeken daarom de Koning van Portugal de plotseling verhoogde invoerrechten te verlagen om de handel weer tot leven te brengen. Dom Filipe I, Koning van Portugal (1580-1598), vraagt op zijn beurt inlichtingen inzake de gevraagde verlaging in de heffing van de belastingen in Malacca aan zijn capitão-geral in Goa. De vorst wenst ook te vernemen wat de invloed daarvan is op de schatkist van Malacca en op die van de Kroon.

Enige jaren later (1590) worden de moeilijkheden die kooplieden uit São Tomé ondervinden, onder de aandacht van de Koning van Portugal gebracht. In 1591 geeft koning Filipe I zijn capitão-geral in Goa opdracht dat de invoerrechten op goederen die handelaren uit São Tomé naar Malacca transporteren, afgedragen dienen te worden in São Tomé en niet in Malacca. In 1596 beveelt koning Filipe I zijn vice-rei Matias de Albuquerque de invoerrechten in Malacca te verlagen van acht naar zes procent. Aldus geschiedt, maar de verwachte commerciële opleving in Malacca blijft uit.

De escrivão van de feitoria in Malacca laat de koning weten wat daarvan de oorzaak is. Hij schrijft dat handelaren in São Tomé die goederen naar Malacca willen exporteren, sedert 1598 daarvoor onontkoombaar eerst toestemming dienen te ontvangen van ambtenaren van de alfândega in Malacca. Het douanekantoor dient dus alle handelsreizen van São Tomé naar Malacca te autoriseren, wat een grote klap is voor de groei van de handel tussen beide plaatsen. In april 1598 grijpt vice-rei Dom Francisco da Gama, conde da Vidigueira in de zaak in. Hij bepaalt dat er handelsreizen tussen Coromandel en Malacca mogen worden gemaakt zonder toestemming van de alfândega in Malacca. Niettemin geven de handelaren uit São Tomé er de voorkeur aan hun handel nieuw leven in te blazen door naar andere havens, waar de voorwaarden beter zijn, te zeilen.

De handel tussen Coromandel en Malacca is op zijn dieptepunt aan het einde van de zestiende eeuw. Op 15 januari 1601 geeft Filipe II, Koning van Portugal (1598-1621) zijn onderkoning Aires de Saldanha (1600-1605) instructie een andere manier te zoeken om deze handel te bevorderen. De Portugese capitães van Malacca maken gebruik van de diensten van Tamil-handelaren; zij lenen in 1601 geld van hen en soms worden zij aangesteld als factor. De poging van capitão- geral Dom Frei Aleixo de Menezes, aartsbisschop van Goa, in 1608 verbeteringen in de situatie aan te brengen, hebben in het geheel geen succes. Enige particuliere kooplieden, zoals Luís Ferreira, hebben textiel uit Coromandel naar Malacca vervoerd. Voorts blijkt een zekere Pero Fernandes betrokken te zijn in de particuliere kledinghandel met Malacca. De handel in textiel van São Tomé wordt georganiseerd door capitão Francisco Correia de Brito, die textiel uitvoert naar Bantam en de Molukken. Volgens rapportage van 13 augustus 1607 hebben de Portugezen in dat jaar drie zendingen textiel uit São Tomé en tien uit Pulicat ontvangen. Engelse bronnen uit die tijd vermelden dat in São Tomé niet alleen lijnwaad wordt vervaardigd, maar ook de bijbehorende kali gesso (stukjes glas). Voorts wordt er calico kleding in São Tomé gemaakt. De hongersnood die Coromandel in 1630 teistert, veroorzaakt de dood van veel wevers in de streek van São Tomé en Pulicat, wat ook de voortbrenging van kleding aantast. De export van textielwaren uit São Tomé naar Malacca wordt hervat in 1634. Omdat de Hollanders niet in staat zijn met de Portugezen te concurreren in de handel in textiel, zoeken zij een gelegenheid om Malacca te veroveren. Zelfs nog in 1634 betrekken de Portugezen, die niet beschikken over centra in het achterland van Coromandel waar zij handelswaar verzamelen, kleding van hindoehandelaren, die op hun beurt de kleding betrekken van de wevers in de dorpen in het binnenland. De bisschop van São Tomé schrijft in 1635 dat de stad São Tomé, die een van de welvarendste handelshavens van Indië is geweest, zo zeer is achteruit gegaan, dat er nog maar weinig mensen wonen, terwijl de stad ook niet over handelskapitaal beschikt. Enige jaren later laten de Hollanders zich plotseling in de regio São Tomé zien. Zij pogen textielwaren te kopen van personen met wie de Portugezen zaken hebben gedaan in Ponneri toen zij meer textiel nodig hadden om hun handel te verbeteren. Bekend is dat de Hollanders in de jaren veertig met de wevers contracten hebben gesloten en dat zij deze vooruit betalen voor de vervaardigen van bedrukte kleding.

Ofschoon de Portugezen zich al in 1525 in Nagapattinam hebben gevestigd en van meet af aan vanuit de stad rijst exporteren, onder meer naar Malacca, heeft Nagapattinam zich later ontwikkeld tot een belangrijke uitvoerhaven van textiel. Ofschoon de export van textiel al eerder begonnen is, dateren de eerste gegevens hierover uit 1584. In dat jaar onderneemt Artur Gallejo de Castelo-Branco, de Capitão van Nagapattinam, serieuze pogingen geweven stoffen te verzamelen in de dorpen van de wevers in het achterland van Nagapattinam, om de handel met Atjeh een zetje in de rug te geven. Hij maakt met groot succes contact met de aanbieders van textiel. Hij is in staat verschillende variëteiten textielwaren te kopen, zoals morins (blauwe kleding), pintados (beschilderde kleding) en pachavelões (kleding met goudbrocaat), in het achterland van de haven van Nagapattinam te kopen. De kleding die bestemd is te worden uitgevoerd naar Sri Lanka, dient officieel te worden ingeklaard. Hiervoor dient renda da chapa (stempelrecht) te worden betaald, wat de Portugezen enig inkomen verschaft. Muthu Krishnappa Nayaka (1594-1614), de heerser van Gingee, toont belangstelling nog een andere haven in zijn koninkrijk tot ontwikkeling te brengen, naast Devanampattinam, dat de enige haven in zijn land is vanwaaruit de Portugezen textiel exporteren. Zijn voorouders, in het bijzonder zijn grootvader Tupaki Krishnappa Nayaka (1567-1578) en zijn vader Kondama Nayaka (1580-1593) hebben eerder de Portugezen verlof gegeven zich neer te laten in Devanampattinam en vandaaruit handel te drijven. De eerste commerciële belangstelling van de Portugezen voor Porto Novo gaat terug tot het jaar 1597, als het hof van Muthu Krishnappa Nayaka in Gingee wordt bezocht door Frei Nicolau Pimentil s.j. De haven wordt ontwikkeld aan de monding van de rivier de Vellar. Hij nodigt de Portugezen uit zich te vestigen in deze op 11º 30’ NB gelegen haven die naar de vorst Krishnapattinam wordt genoemd. De naam Porto Novo is blijkbaar gegeven door de Portugezen toen zij de handel vanuit deze nieuwe stad gingen starten. De stad is vandaag de dag in de streektaal bekend als Parangipettai. Het dorp Agaram in de omgeving van Porto Novo is bewoond door de hindoes en de Portugese vestiging is ontstaan aan de kust. Er is in Porto Novo geen factorij gesticht en er is geen capitão benoemd specifiek voor Porto Novo. De particuliere handelaren bedrijven handel in textiel zonder enige controle uitgeoefend door Portugese ambtenaren. De welvaart van de haven doen de Hollanders vragen of zij zich ook in Porto Novo mogen vestigen, maar dat wordt door de nayak geweigerd. Dit is vermeld in de brief die vice-rei Aires de Saldanha op 28 november 1604 aan de Koning van Portugal schrijft. Naast de Portugezen bedrijven ook de chetti-handelaren de textielhandel, wat in de jaren dertig tot de groei van de textielhandel in Porto Novo bijdraagt. De overheersing van chettis in Porto Novo zet zich vele jaren voort als een zekere Seshadri Chetti optreedt als hoofd van de handelaren in Porto Novo.Voorts is er bewijs voorhanden dat in 1640 textielwaren, zoals witte enrolladas, sarassas en tafericas, van Porto Novo naar de haven van Nagapattinam worden gebracht Aangezien er veel katoenvelden in het achterland van Porto Novo zijn, worden lange kleding vooral daar geweven. Naast lange kleding, worden er ook andere soorten kleding in Porto Novo geproduceerd, zoals morins (blauwe kleding) en beatilhas (sluiers). De gehuchten Manampathi, Agaram en Ariyaghosti in de omgeving van Porto Novo komen op als belangrijke centra om kleding te weven, te drogen en te bleken. Het bleken van kleding wordt op grote schaal beoefend in Bhuvanagiri, omdat deze plaats aan de oevers van een rivier ligt waar goed water beschikbaar is. Er wordt textiel uit ververwijderde plaatsen als Udayarpalayam en Salem naar Porto Novo gebracht, waar douanerechten en tol wordt geheven. Textielwaren van verschillende soort, zowel bedrukt als geweven, naast blauwe kleding en guineas, worden van de dorpen in het achterland naar Devanampattinam gebracht. Dus al deze havens aan de Coromandelkust ontwikkelen zich tot belangrijke afvoerkanalen voor textiel die in het onmiddellijke achterland worden vervaardigd.

De toeneming van de textielproductie, wat te danken is aan de vraag van de Europese handelscompagnieën en de ruime winstmarge op de handel in kleding oefenen grote aantrekkingskracht uit op Portugese handelaren zich in de handel in textiel te begeven. João Álvares is een rijk en befaamd casado in Nagapattinam die in 1620 handeldrijft in textiel met Atjeh. Hij is het die de Koning van Portugal in 1621 inlicht over de sultan van Atjeh die Malacca tracht te veroveren en die poogt hulp te verkrijgen van de sultan van Johore om het beleg te slaan voor de Portugese haven en stad. Gonçalo Perreira is een fidalgo die in 1624 vanuit Nagapattinam particuliere handeldrijft in textielwaren met de Siamese havens Tenasserim en Mergui. Domingos de Seixas is een leidende handelaar die in 1632 textiel verhandelt en suiker in Nagapattinam importeert. Matrym Costa Falcão, de zoon van Estêvão Rebello is een particuliere handelaar de opereert vanuit Nagapattinam en in 1637 handelt hij in textiel met Trang. António de Mendoça de Brito, een inwoner van Nagapattinam, koopt in 1639 een schip en hij zendt het schip dat voornamelijk met textielwaren is geladen, naar Malacca. Pedro Vaz is een casado in Nagapattinam die handelt in textiel met Macau en daar permanent is gaan wonen. Zijn naam is gevonden in het register van de permanente bewoners van Macau, onder de datumlijn 3 oktober 1640.

Slaven worden populair als handelsartikel aan de Coromandelkust in de zeventiende eeuw met de komst van de Hollanders. Het sultanaat Atjeh koopt slaven om de peperplantages uit te breiden en ook om deze te werk te stellen in de tinmijnen. De Hollandse machthebber Jan Pieterszoon Coen acht de handel in slaven aan de Coromandelkust zelfs belangrijker dan die in textiel. De hongersnoden van 1618 en 1620 in Coromandel doet menig slachtoffer in de greep van de slavernij belanden. Het leidt ook tot export van de slachtoffers van deze hongersnoden voor slavenarbeid. Het is gemakkelijk slaven van de Coromandelkust te verkrijgen als de mensen daar bereid zijn zichzelf of hun kinderen als slaven te verkopen om de ontberingen van de hongersnood te overleven. Voor hen is slavernij te verkiezen boven de dood. Geschat wordt dat binnen twee jaren niet minder dan 15.000 à 20.000 slachtoffers van de hongersnood naar Atjeh worden gebracht. In december 1622 worden niet minder dan 1.000 zulke slachtoffers, meest vrouwen en kinderen, uitgevoerd van Coromandel naar Batavia. Een andere groep van 700 slachtoffers van de honger worden ook naar Batavia gezonden. Nog een ander Hollands schip vervoert een paar weken later nog eens 200 mensen naar Batavia. Gedurende de volgende twee jaren, 1623 en 1624, worden respectievelijk 1123 en 928 inheemsen naar Batavia geëxporteerd. Het aanbod van slaven droogt op als de levensomstandigheden in Coromandel verbeteren, waardoor de Hollandse slavenhandel achteruit gaat. Dit noodzaakt de Hollanders later (1626) ertoe vier schepen naar Arakan te zenden om daar slaven te kopen. Zij keren met 250 slaven terug in Coromandel, vanwaar zij geëxporteerd worden naar Batavia en Atjeh. De slaven die in Atjeh worden verkocht, leveren een aanzienlijke winst op. De Hollanders participeren dus actief in de export van slaven, terwijl de Portugezen dit niet doen, omdat de missionarissen daar tegen zijn. Soms worden mensen zelfs gekidnapt, om te worden verkocht als slaven. Augustin de Beaulieu, een reiziger in de zeventiende eeuw, heeft gerapporteerd dat hij een paar slaven uit Nagapattinam in Atjeh heeft ontmoet. Deze slaven vragen hem op 2 maart 1621 hen te redden uit de handen van hun eigenaars door deze het bedrag te betalen dat hij voor hen heeft betaald. Hij kan evenwel slechts vier christenslaven die voorheen burgers zijn geweest van Nagapattinam, redden. De Santa Casa da Misericórdia van Nagapattinam betaalt hem 400 reais voor de verplichtingen die hij zich op zijn hals heeft gehaald. Augustin de Beaulieu roept op 23 maart 1621 de hulp in van Kunzhali Marakkayar, die hem helpt zijn missie met succes te volbrengen. De Portugezen aan de Tamilkust verbieden de handel in slaven in Tuticorin en in Nagapattinam om humanitaire redenen. Het aanbrengen van mensen om als slaven te worden verkocht wordt op 28 juni 1632 in Tuticorin en Nagapattinam verboden. Het verbod wordt doorgevoerd met behulp van de missionarissen.

1 Zie Sinnappah Arasaratnam pag. 25, die Subrahmanyam citeert

3.3 De importhandel van de Portugezen