Categorieën
Portugees kolonialisme

De factorij op het eiland Arguim

Deel 6 Index

Hoofdstuk 3

De betrekkingen met Noordwest-Afrika

3.2 De factorij op het eiland Arguim

Geschreven door Arnold van Wickeren

In deel II van dit werk is uitgebreid aandacht besteed aan de ontdekkingsreizen langs de westkust van Afrika, aan de explora-tie van deze kust en aan de handelsrelaties met de bewoners en bezoekers daarvan. Ook werd melding gemaakt van de stichting van een factorij en de bouw van een fort op het eiland Arguim, ten zuiden van Kaap Blanco, en aan de aard en omvang van de handel van deze factorij in de tweede helft van de 15e en in het begin van de 16e eeuw. Onder verwijzing naar de paragrafen 1.2, 1.4 en 1.5 van deel II, volgt hieronder een samenvatting daarvan.

Toen de eerste Portugese ontdekkingsreizigers in de jaren 1434-1444 de kust van West-Afrika vanaf Kaap Bojador tot aan Cabo Branco (Kaap Blanco) hadden geëxploreerd, ontwikkelden zich snel handelsrelaties met de woestijnbewoners van deze kust en met de nomadische handelaren die bepaalde punten aan deze kust bezoeken. Ten zuiden van Kaap Blanco wordt rond 1450 op het eiland Arguim een factorij gesticht en later een fort gebouwd. Vanuit deze factorij wordt handelgedreven met het nabijgelegen Mauretanië en met het zuidelijker gelegen Guinée, waarmee in die tijd alle kusten van West-Afrika, vanaf de Senegal, worden bedoeld. In de eerste decennia van het bestaan van de factorij op Arguim bloeit de handel daar. Arabieren en Berbers voeren er jaarlijks 800 tot 1.000 zwarte slaven aan, die de Portugezen ruilen voor allerhande stoffen. De factor in Arguim ontvangt ook goud, dat hij gewoonlijk ruilt voor graan, waaraan in Mauretanië altijd behoefte aan is. In 1487 is in de woestijnstad Wadan een handelspost gesticht, die zich ontwikkelt tot de grootste leveran-cier van `Soedanees’ goud voor de havens van Zuid-Marokko en van zwarte slaven voor de Minakust. Vanaf 1445 worden steeds grotere delen van de kust van Zwart-Afrika ontdekt. Het blijkt dat de commerciële mogelijkheden daar veel groter zijn dan aan de schaars bevolkte woestijnkusten van Mauretanië. Als de handel met Senegambia, Guinée, Serra Leôa en vooral de Minakust goed op gang komt, vervalt de handel van Arguim met de nabijgelegen kust meer en meer. In 1513 wordt de factorij in Wadan opgegeven, hetgeen mede te wijten is aan het barre Saharaanse klimaat. Zwarte slaven behoeven niet meer betrok-ken te worden van nomadische kameeldrijvers, maar kunnen rechtstreeks verkregen worden in Senegambia, waar een niet al te best paard zes tot twaalf slaven oplevert. Ook de goudhandel van Arguim stelt hoe langer hoe minder voor. Godinho komt tot de conclusie dat de factorij op Arguim in het eerste kwart van de 16e eeuw jaarlijks 20 tot 25 kilogram goud ontvangt. Later zal de handel van Arguim nog verder achteruit gaan. Voor een opsom-ming van de oorzaken van dit verval wordt verwezen naar deel II (pag. 150). Arguim is vooral van belang als stapelplaats van uit Europa en Marokko aangevoerde ruilgoederen voor Zwart-Afrika. Arguim dient ook als maritime basis ter bescherming van de Portugese scheepvaart langs de kusten van Afrika.

João Rodrigues, die tussen 1493 tot 1495 op Arguim verblijft, geeft de volgende opsomming van goederen die de Portugezen daar aanvoeren: a) alle soorten kleding (boernoes, haïks), hambels, bordates en stoffen uit Ierland en Frankrijk; b) graan; c) zadels, kommen, zilver, parels van rode koraal en kornalijnen; d) kruiden: safraan, kruidnagelen, peper en gember. De Moren leveren volgens Rodrigues in ruil: zwarte slaven, goud, huiden van antilopen, civetkatten, kamelen, koeien, geiten, struisvogel-eieren en Arabische gom. De ruilverhoudingen zijn vastgelegd bij koninklijk decreet. Godinho vermeldt dat van 1493 tot 1506 voor drie gewichten zilver, een gewicht poedergoud verkregen wordt.

Een connossement, gedateerd 30 juli 1515, geeft een indruk van de gevarieerdheid van de Portugese handelswaar op het eiland Arguim, twintig jaar later. Het connossement heeft betrekking op de lading van de Santa Catarina, een karveel onder bevel van kapitein Gonçalo Fernandez, die koopwaar inneemt uit de factorij op Arguim, om deze te ruilen tegen slaven, stofgoud, zout en malagueta in het nabijgelegen Sete Moutas. Gonçalo Fernandez neemt van feitor Estevão da Gama de volgende handelswaren in ontvangst: 40 `albernozes‘ (mantels), versierd met stiksels van zijde, 28 spreien uit Alentejo, 44 hoeden van bordate (katoen), 4 mutsen van lakenstof (groen), 10 kamerpotten, 10 scheerbakjes, 2 tinnen potten, 4 paar zilveren stijgbeugels, 6 paar zilveren sporen, 2 paar vergulde sporen, 2 paar vergulde hoofdstellen, 2 paar verzilverde hoofdstellen, 9 rollen paklinnen, 50 kammen, 50 spiegels, 40 naalden, 2 riemen papier, 32 voedselpakketten voor slaven, 19 blikken beschuit, 1 kruisboog met houder en 12 pijlen, 1 pistool met laadstok, 2 speren, 1 lantaarn, 1 broodton, 1 beitel en 1 gyva (voetboei). Het connossement wordt als bewijs dat de feitor deze zaken heeft afgestaan en de kapitein ze in ontvangst heeft genomen, ondertekend door escrivão Jacomo Botelho en kapitein Gonçalo Fernandez.

Andere profijtelijke activiteiten rond Arguim zijn de visvangst en de handel in visolie. Portugese schepen jagen op walvissen en zeewolven in de Canarische en Noorafrikaanse wateren. De huiden en de traan van deze dieren worden verkocht in Portugal en uitgevoerd naar andere landen.

3.3 Het goud van Guinée en Serra Leôa.