Hoofdstuk 7
Expansie van het Império Português (1515-1521)
7.6 De Golf van Bengalen en Coromandel
Geschreven door Arnold van Wickeren
Tijdens het beleg van Malakka in 1511 is Ruy Nunez da Cunha door Afonso de Albuquerque als gezant naar de koning van Birma gestuurd. Zijn missie, waarvan niets bekend is, heeft ertoe geleid dat in 1514 een gezant van de koning van Pegu Goa bezoekt. Hij heeft geschenken bij zich, alsmede een brief, waaruit blijkt dat Pegu vreedzaam met de Portugezen wil handeldrijven (zie Deel V, pag. 113 en 189). Tussen 1511 en 1516 komen individuele Portugese kooplieden aan boord van Aziatische schepen naar Bengalen en in 1514 vestigen zich al Portugezen in Pipli aan de kust van Orissa. Vandaaruit bezoeken zij ook het iets noordelijker gelegen Hijili (Angelim), in welke stad in de jaren twintig van de 16e eeuw de eerste Portugese vestiging in West-Bengalen zal ontstaan.
Fernão Peres de Andrade, die ook de handel met Bengalen moet openen, zendt João Coelho in mei of juni 1516 vanuit Pacém op een verkenningsmissie naar dit land. Coelho scheept zich in op een schip van de Moor Gromalle, een familielid van de gouver-neur van Chittagong. Fernão Peres wil, als hij meer handelswaar in Malacca heeft opgehaald, zelf ook naar Bengalen gaan, voordat hij naar China gaat. Daarvan komt het niet, zoal in de volgende paragraaf zal blijken. João Coelho, die een paar jaar in Bengalen verblijft, komt in Chittagong bij Dom João de Silveira aan boord. Silveira heeft, nadat hij in 1518. de Malediven heeft bezocht, koersgezet naar Bengalen. Hij is eerst voor anker gegaan aan de monding van de Arakan, de rivier die door het gelijknamige land stroomt, maar hij heeft met Arakan geen handelsbetrekkingen kunnen openen. Wellicht is ook deze mislukking een gevolg van zijn eerdere optreden, dat hem later zo lelijk zal opbreken. Onderweg naar de Golf van Bengalen heeft Silveira namelijk twee rijkbeladen schepen, die op weg waren van Bengalen naar Cambay genomen en naar Cochin ge-zonden, nadat hij de Bengaalse loods van de gekaapte schepen en diens neef bij zich aan boord heeft genomen. De gekaapte schepen zijn eigendom van dezelfde Gromalle, op een van wiens schepen João Coelho naar Bengalen is gekomen. Dit ongeloof-lijke toeval zal nog grote gevolgen hebben. De neef van de aan boord genomen loods wendt voor een groot vriend van de Portugezen te zijn, maar zodra Silveira in Bengalen arriveert, ver-telt hij de gouverneur van Chittagong dat Silveira twee schepen van diens familielid Gromalle heeft genomen. De gouverneur, die Silveira voor een piraat houdt, bereidt zich voor op een aanval op diens schip. Silveira, die in Bengalen alleen maar vreedzaam wil handeldrijven, is zich van geen gevaar bewust. Hij zendt een boodschapper naar de `koning van Bengalen,’ die moet vragen of de Portugezen in Chittagong een factorij mogen stichten, Vanuit de factorij willen de Portugezen handeldrijven met andere delen van Voor-Indië, terwijl Portugese kooplieden er ook moeten kunnen overnachten. De boodschapper van de veronderstelde piraat wordt zelfs niet door de koning van Bengalen ontvangen. De moslims met wie João Coelho naar Bengalen is gekomen, hebben heel andere ervaringen met de Portugezen opgedaan. Zij hebben hoog opgegeven van de vriendelijke behandeling die zij van Fernão Peres de Andrade en van João Coelho hebben ontvangen. Voor de gouverneur van Chittagong is deze mede-deling aanleiding om Coelho te houden voor de ambassadeur van de koning van Portugal en Silveira eens te meer te zien als een piraat, met wie geen zaken kunnen worden gedaan. Silveira die vergeefs wacht op toestemming om met handeldrijven te beginnen, voelt er niet voor João Coelho de zaak te laten regelen, omdat niet Coelho maar hijzelf de door de Portugese gouverneur-generaal gezonden ambassadeur is. Als de voedsel-voorraad op Silveira’s schip is uitgeput, is hij gedwongen een boot met rijst te kapen. Voor de gouverneur van Chittagong is deze daad de aanleiding om Silveira’s schip vanaf het land te beschieten. Silveira verdedigt zich met grote moeite tegen de aanval. Ofschoon zijn bemanningsleden haast omkomen van de honger, moet hij de hele winter in de Golf van Bengalen blijven, omdat hij niet tijdens het regenseizoen kan uitzeilen. Het enige dat Silveira kan doen is de haven van Chittagong blokkeren en daarmee de handel van de gouverneur vernietigen. Als deze vreest dat enige door hem verwachte rijkbeladen schepen in handen van de Portugezen zullen vallen, vraagt hij vredesonder-handelingen te openen. Bij die onderhandelingen ervaart Silveira hoezeer João Coelho de symphatie van de gouverneur geniet. Silveira laat daarna de vredesbesprekingen aan Coelho over. Deze begeeft zich aan land, sluit vrede met de gouverneur en zendt voedsel naar Silveira’s schip. De gouverneur is echter niet van plan de gesloten overeenkomst na te leven; het is hem er slechts om te doen geweest dat Silveira de blokkade zal opheffen en de schepen waarnaar hij met spanning uitziet ongemoeid laat passeren. Dit is ook precies wat er gebeurt. De moslims aan boord van deze schepen kennen Fernão Peres de Andrade en João Coelho en zij bevestigen de goede naam die deze twee kapiteins bij de moslims genieten. Coelho wendt zijn invloed aan ten gunste van Silveira, maar de gouverneur blijft onverzoenlijk jegens hem. João Coelho zeilt dan naar China en Silveira gaat opnieuw naar Arakan. De koning van Arakan, die in die tijd een vazal is van de koning van Bengalen, laat Silveira bij de opening van de onderhandelingen een ring met robijnen geven. Hij laat ook weten dat, hoewel Silveira in Chittagon niet goed ontvangen is, hij vriendschap met de Portugezen wenst te sluiten. Silveira komt aan de weet dat er een verradelijke samenzwering tegen hem wordt voorbereid; hij kan verwachten gearresteerd te worden zodra hij aan land komt. Teleurgesteld over zijn misluk-kingen, zeilt hij naar Ceylon, waar Lopo Soares hem belast met het commando over het garnizoen in het net gebouwde fort.
Als António Correa het jaar daarop in Malacca aankomt, blijkt hij uit Martaban te komen, waar hij een verdrag heeft afgesloten met de koning van Pegu, in het bijzijn van ’s konings ministers en de priesters van beide landen. Nadat de verdragsbepalingen waren voorgelezen, had een hoge hoffunctionaris in een boek gelezen, vervolgens had deze enige gele (een heilige kleur) vellen papier en enige boombladeren, waarop een paar lettertekens stonden, genomen en dit alles in brand gestoken en terwijl hij de handen van ’s konings ministers had genomen en deze boven de as had gehouden, had hij enige woorden gesproken die hadden geleken op een onschendbare eed. In antwoord op deze plechtigheid had António Correa een priester laten halen. Deze had zijn superplie moeten aantrekken en zijn brevier moeten meebrengen. Toen Correa zag dat het brevier niet meer toonbaar was en hij zich daarvoor tegenover de Birmezen zou hebben geschaamd, heeft hij in plaats daarvan een groter en beter gebonden boek met kerkmuziek laten halen. Hij heeft het boek opengeslagen en het eerste vers dat hij had voorgelezen, begon met de woorden `ijdelheid der ijdelheden.’ Dit vers was zeer in de smaak gevallen, omdat het overeenkomt met de voorstelling van zaken van de Birmezen. Op basis van het verdrag heeft Correa in Martaban een factorij mogen stichten. Rond 1520 vestigen zich ook Portugese kooplieden aan de kust van Coromandel en vestigen daar factorijen. De eerste factorij ontstaat nog tijdens de regeringsperiode van koning Manuel in 1518 in de zeer belang-rijke havenstad Pulicat. Mogelijk nog in Manuels tijd vestigen zich Portugezen in het dicht bij Ceylon gelegen Negapatam en één of twee jaar later in het tussen Pulicat en Negapatam in gelegen São Tomé de Meliapur.
7.7 Siam.