Hoofdstuk 1.
De vereniging van Portugal met Spanje:
1.3. De inquisitie
Geschreven door Arnold van Wickeren
Omdat het Heilig Officie van de inquisitie al vanaf in 1540 in Portugal actief is, is aan dit onderwerp in deel VIII al uitgebreid aandacht geschonken. Bij wijze van inleiding op de bespreking van de inquisitie kort voor en tijdens de heerschappij van de Habsburgers wordt het daarop betrekking hebben stuk uit deel VIII overgenomen.
Domingo de Guzman, beter bekend als de Heilige Dominicus, sticht in 1215 de orde van de dominicanen of predikheren, die al in 1216 door paus Honorius III wordt goedgekeurd. Dominicus wordt, volgens Pedro Monteiro o.p., auteur van het monumentale werk Geschiedenis van de Portugese inquisitie, door zowel oude als moderne schrijvers beschouwd als de oprichter van de inquisitie en als de eerste inquisiteur. De Portugese inquisiteur António de Sousa ziet in Dominicus de door Innocentius III en Honorius III aangestelde apostolisch inquisiteur, de vader der inquisiteurs, hun voorbeeld en hun norm. De Portugese inquisitie is bij lange na niet het onderwerp geweest van zoveel en zulke complete studies als de Spaanse. Sommige algemene werken vermelden haar zelfs niet. Ze was echter niet minder actief en wreed en ze heeft belangrijke archieven nagelaten, waarvan de inventarisatie in 1979 is ter hand genomen.
Na haar oprichting richt de inquisitie in een groot deel van Europa al snel haar rechtbanken in; Languedoc en Provence, 1233, Navarra 1234, Italië 1235, Aragón en Catalonië 1248. In Portugal hebben de dominicanen al vroeg vaste voet verkregen, maar er worden pas in 1376 inquisiteurs benoemd en die hebben aanvankelijk geen macht.
Spanje is Portugal voorgegaan met de inquisitie. In dat land wordt getwijfeld aan de oprechtheid van tot het christendom bekeerde joden, de zogenaamde ‘nieuwe christenen’. Deze twijfels liggen aan de basis van de Spaanse inquisitie. Op 6 februari 1481 vindt in Andalusië de eerste autodafe (actus fidei) plaats. Nadat de Reyes Católicos 1492 de joden uit Spanje verdreven hebben, richt de Spaanse inquisitie zich vooral tegen personen met joods bloed. Dit blijkt duidelijk als op 25 juli 1547 in Toledo het definitieve statuut is uitgevaardigd over de limpieza de sangre, ‘zuiverheid van het bloed’. Eerst is dit statuut controversieel, maar het wordt goedgekeurd door paus Paulus IV (niet door zijn opvolgers) en door Filips II. Vanaf dat moment is het voor mensen met joods bloed onmogelijk openbare functies te bekleden. Het is de inquisitie die commissarissen benoemt, die de verlangde ‘zuiverheid’ nagaat.
De verdrijving van de joden uit Spanje in 1492 heeft in Portugal tot een belangrijke aanwas van de joodse bevolking geleid. Hoewel joden en conversos aanvankelijk door koning Manuel zijn verwelkomd, hebben er vanaf 1497 gedwongen bekeringen plaatsgevonden en in 1506 is er tijdens een pestepidemie in Lissabon een pogrom uitgebroken. De joden zijn niet populair in Portugal en zij krijgen overal de schuld van, of het nu misoogsten, miskramen of epidemieën betreft. De pogrom is op last van de koning beteugeld, en de aanstichters, onder wie twee paters dominicanen, zijn ter dood veroordeeld en daarna zijn tolerantiemaatregelen afgekondigd. Koning Manuel heeft paus Leo X in 1515 om de instelling van de inquisitie verzocht, omdat hij, in navolging van de Spaanse kroon, de beschikking wilde hebben over deze rechtbank, als wapen om nog meer macht in handen van de koning te kunnen centraliseren. In die tijd vormden protestanten, noch joden een serieuze bedreiging voor de religieuze eenheid van het land. Protestanten zijn er nauwelijks; hoewel veel Portugezen door intensieve contacten met de wereld van de Hanze veelvuldig in aanraking komen met het lutheranisme, slaat de Reformatie in Portugal niet aan. Oliveira Marques verklaart dit uit de omstandigheid dat er op de Portugese geestelijkheid ten tijde van de Reformatie niet meer aan te merken is dan voorheen. Misbruik en accumulatie van kerkelijke ambten komt voor, maar niet in die mate dat de bevolking daartegen in het geweer komt. Portugezen voelen zich bovendien verbonden met de Latijnse traditie en zij moeten, net zo min als Spanjaarden en Italianen, veel hebben van, aan de Reformatie inherente, vernietiging van heiligenbeelden en versobering van kerkelijke rituelen. En de weinige intellectuelen die zich aangesproken voelen door de ideeën van de Reformatie, laten het wel uit hun hoofd zich, na de instelling van de inquisitie, anders voor te doen dan als vrome katholieken. Veel joden zijn uit het land verdreven of gedwongen bekeerd en het aantal cristãos novos daalt voortdurend door snelle integratie of assimilatie met de ‘oude christenen’. Het tijdvak waarin joden vriendelijk bejegend en niet lastiggevallen werden, loopt echter op zijn einde.
João III, die fanatiek en bekrompen is, heeft in 1526 toegestaan dat veel cristãos novos het land verlaten, om naar de Lage Landen te vertrekken, maar in 1531 vraagt hij paus Clemens VII opnieuw om instelling van de inquisitie in zijn koninkrijk. De Heilige Stoel wijst ook nu het verzoek af, wel inziende dat het vooral bedoeld is voor het verkrijgen van de bezittingen van de ‘nieuwe christenen’. Toch wordt 1531 de bul afgekondigd die invoering van de inquisitie in Portugal mogelijk maakt. De cristãos novos tekenen hiertegen verzet aan bij de paus, die de bul intrekt en een generaal pardon voor alle cristãos novos afkondigt. In juni 1532 verbiedt João III hen Portugal te verlaten en scheepskapiteins is opgedragen geen goud of kostbaarheden van hen te vervoeren en de koning en zijn adviseurs blijven zich inspannen voor de instelling van de inquisitie. Gedurende vele jaren is er sprake van diplomatieke manoeuvres en intriges. De Heilige Stoel weigert Portugal krachtig een rechtbank van de inquisitie te geven en de joden bewerken op de achtergrond beide partijen met steekpenningen om de instelling van de inquisitie te voorkomen, of op zijn minst uit te stellen. Karel V intervenieert in de zaak ten gunste van zijn zwager, de koning van Portugal. De inquisitie wordt uiteindelijk door João III van Rome gekocht, hoewel paus Paulus III nog in oktober 1535 het generale pardon van zijn voorganger vernieuwt, vaardigt hij op 23 mei 1536, op verzoek van João III, een brevei uit waardoor de inquisitie in Portugal een feit wordt. De instelling gaat echter gepaard met grote beperkingen op de vrijheid van handelen van de rechtbank. Ofschoon het een publiek geheim is dat João’s verzoek gericht is tegen de cristãos novos, is het de bescheiden opkomst van het protestantisme in Portugal én een pauswisseling die tot de instelling hebben geleid.
De inquisitie gaat functioneren in zes Portugese steden: Lissabon, Coimbra, Évora, Porto, Lamego en Tomar. De breve bepaalt dat de paus drie en de Portugese koning één inquisiteur aanwijst, hetgeen João niet zint.. Het Heilig Officie van de inquisitie is natuurlijk bovenal een religieuze instelling, waarvan het doel en de procedure als heilig worden beschouwd. Het dient te waken voor de zuiverheid van het katholieke geloof en onderzoeken in te stellen naar ketterij, verzaking van het geloof en het uitvoeren van joodse, mohammedaanse, Lutheraanse of magische riten, biechten en openlijk afzweren zijn vereist in gevallen waarin op vrijdag of zaterdag de sabbat gehouden werd, tijdens de ramadan gevast werd, gebeden werden gezegd nadat de schoenen waren uitgedaan, het gehele lichaam gebaad werd, geweigerd werd varkensvlees of wijn te consumeren, geen waarde werd gehecht aan de hel, het paradijs, de mis, de absolutie, de maagdelijke geboorte of de artikelen van het geloof, of als men anders dan met uitdrukkelijke toestemming een bijbel bezit in het Portugees. Derhalve speurt de inquisitie naar alle uitingen van verdachte theologische, filosofische en zelfs literaire stromingen. Zij vecht ook tegen wat beschouwd wordt als bijgeloof, hekserij, afgodendienst en alle soorten heidense gebruiken. Als rechtbank die zich ook bekommert om de seksuele moraal, bestrijdt zij ook afwijkingen als bigamie, sodomie en bestialiteit. Deze misdaden komen in een klein land als Portugal te weinig voor om de macht, de autonomie en het optreden van de inquisitie te rechtvaardigen en omdat er nauwelijks protestanten en joden zijn, dient de inquisitie in Portugal een permanent doel te vinden om haar eigen bestaan te rechtvaardigen. Zij vindt dat in de cristãos novos, die er collectief van verdacht worden in het geheim joodse gebruiken in ere te houden. Hoewel dit sporadisch voorkomt, zijn de nakomelingen van de meeste cristãos novos trouwe katholieken, wier geloofsbeleving zich in niets onderscheidt van Portugezen van niet-joodse afkomst. Door hen te discrimineren en van ‘judaïsme’ te beschuldigen, creëert de inquisitie een geïsoleerde groep en houdt deze in stand, in plaats van dat zij deze laat opgaan in de bevolking, wat na hun bekering voor de hand zou liggen. De integratie van de cristãos novos wordt dus kunstmatig gestopt en zij zullen nog 200 jaar een voortdurend afnemende afzonderlijke kaste vormen. In 1542 bedraagt hun aantal minder dan 60.000 en in 1604 zal dit tot de helft geslonken zijn. Overigens worden soms bij de inquisitie personen aangeklaagd die in het geheel geen of nauwelijks joods bloed hebben.
De eerste inquisiteur-generaal, de bisschop van Ceuta, maakt geen aanstalten zijn macht te gebruiken en de inquisitie komt tot 1539 niet in actie. João III beoordeelt hem als te mild en zijn werk als onbevredigend. Hij vervangt hem eenvoudigweg door zijn broer Henrique, de 27-jarige aartsbisschop van Évora, die zich zal ontpoppen tot een fanatieke inquisiteur-generaal.
João III geraakt in conflict met de Heilige Stoel. De cristãos novos die steeds strenger worden behandeld, hebben in Rome beschermers en ze oefenden ook invloed uit op de nuntiï die naar Portugal worden gestuurd. Die vallen op door hun omkoopbaarheid en ook de pausen (Paulus III en daarna Julius III) staan niet onverschillig tegenover het aanbod van enorme geldbedragen. De cristãos novos bieden honderdduizenden cruzados aan in ruil voor breves die vrijstelling geven van confiscatie. Als João III hiertegen protesteert, blijkt de Heilige Stoel bereid de breves te herroepen.
Het eerste Portugese autodafe vindt in 1540 in Lissabon plaats. In hetzelfde jaar speelt de komische episode van de valse nuntius Juan Pérez de Saavedra, gewiekst oplichter en impersonator, die na zijn ontmaskering naar de galeien wordt gestuurd, maar aan wie na 19 jaar gratie wordt verleend, “omdat hij vele zaken had gedaan die de godsdienst ten zeerste tot nut strekten.” Er is zelfs – ten onrechte – beweerd dat Saavedra de oprichter van de Portugese inquisitie is geweest.
De inquisitie komt in Portugal over het algemeen aarzelend op gang. Na het eerste autodafe in Lissabon in 1540 zijn er maar enkele tijdens de regering van João III. In Porto, Lamego en Tomar worden de rechtbanken van de inquisitie nog vóór 1547 buiten werking gesteld en in Coimbra functioneert het tribunaal pas vanaf 1567. Alleen in Évora is de inquisitie wel actief. Na het eerste autodafe in 1542 volgen er zes andere in 15 jaar. Deze ongebruikelijke activiteit is het gevolg van het fanatisme van grootinquisiteur Henrique, de aartsbisschop van Évora. In het algemeen kan aanvankelijk noch de geestelijkheid, noch het volk veel enthousiasme voor de nieuwe institutie opbrengen.
Ook de Heilige Stoel is weinig enthousiast over het functioneren van de inquisitie in Portugal. In september 1544 gelast paus Paulus III opschorting van alle vonnissen van de inquisitie, maar zijn breve komt te laat om het grote autodafe in Lissabon, waarbij 19 cristãos novos, onder wie 7 vrouwen, levend worden verbrand, te verhinderen. Koning João III is woedend; hij wijst de nuntius uit, die op zijn beurt de inquisiteurs excommuniceert.
De Heilige Stoel spreekt met twee monden: aan de ene kant verleent paus Paulus III de cristãos novos in 1547 een aflaat, om vervolgens in zijn bul Meditatio cordis, gedateerd 16 juli 1547, de beperkingen, waaraan de inquisitie in Portugal sedert de oprichting in 1536 onderworpen is geweest, op te heffen. Hij verleent het Heilig Officie in Portugal volledige rechtsmacht en de koning volledige zeggenschap over dit tribunaal, maar in 1548 stelt de Heilige Stoel de voorwaarden vast voor hervatting van de inquisitie: volledig gratie voor allen die tot dat moment zijn veroordeeld, geheimhouding van afzweringen en uitstel van het voltrekken van vonnissen. Henrique, inmiddels tot kardinaal verheven, verdedigt schuldbelijdingen in het openbaar en onmiddellijke voltrekking van vonnissen, maar uiteindelijk accepteert hij de pauselijke voorwaarden en aanvaart zijn ambt. Ondertussen zijn eerste slachtoffers al in 1543 in Évora verbrand. Voor Portugal is een nieuwe tijd aangebroken.
Om de willekeur van de Portugese inquisiteurs in te tomen, vaardigt Paulus III in 1549 een breve uit waarin de geheime getuigenissen worden afgeschaft, maar dit wordt nooit in Portugal toegepast. Dit spel zou nog jaren zo doorgaan, “terwijl de weegschaal van de ene naar de andere kant doorsloeg, afhankelijk van de vaten wijn en de geschenken die beide ruziënde partijen in Rome uitdeelden,” zoals I.S. Revah het stelt.
In Portugal is de inquisiteur-generaal weliswaar afgevaardigd door de paus, maar hij is onafhankelijk en kan excommunicaties uitspreken die in principe zijn voorbehouden aan de Heilige Stoel. Niet alleen de koning, maar ook de paus heeft weinig greep op de inquisitie. Madrid, en Lissabon nog meer, zijn erg ver weg van Rome, waardoor tenslotte alle inspanningen om de Iberische inquisities te controleren vergeefs zijn.
De ‘nieuwe christenen,’ verreweg de belangrijkste slachtoffers van de inquisitie, behoren in hoofdzaak tot de middenklasse van kooplieden en kredietverschaffers, die in Portugal (evenals in andere Europese landen) een zekere rol in ’s lands economie spelen. ‘Oude christenen,’ behorend tot de bourgeoisie, en de feodale adel, die zich ook met handelsactiviteiten bezighouden, misgunnen de cristãos novos hun zakelijke successen en de grote arme massa ziet in de cristãos novos de erfgenamen van de gehate joodse woekeraars van weleer. De meerderheid van de bevolking juicht derhalve iedere maatregel toe die de positie van de cristãos novos verzwakt. De bevolking verwelkomt dus ook de vervolging die de inquisitie tegen hen instelt en ze is bepaald niet afkering het Heilig Officie daarbij behulpzaam te zijn. Slechts de kroon, die geld leent van de cristãos novos, een kleine verlichte groep intellectuelen en de financiële kracht van de cristãos novos zelf kan hen bescherming bieden tegen de furie van de inquisitie.
Om de lezer een indruk te geven van de werkwijze van de inquisitie, wordt deze inleiding besloten met een samenvatting van de procesgang en de beschrijving van het autodafe, ontleend aan Frédéric Max.
De procesgang
De arrestatie van een verdachte is bijna altijd het gevolg van aanklachten, spontaan (kwaadwillige buren zijn al voldoende) of door een ‘visitatie’ van de inquisiteurs uitgelokt. Zij hebben een ‘edict van genade’ uitgevaardigd dat de bevolking, op straffe van excommunicatie, drie dagen de tijd geeft zichzelf of een ander te beschuldigen. De promotor fiscal (officier van justitie) schrijft op basis van de aanklacht(en) zijn petitio, zijnde een verzoek tot arrestatie met sekwestratie. De beschuldigde wordt op straat, of thuis aangehouden door twee alguacils (bewakers) enige familiares (meestal lieden van adel die dit ereambt uitoefenen), de gerechtsontvanger en de notaris van sekwestratie, want een arrestatie gaat altijd gepaard met confiscatie van de bezittingen van de gearresteerde, waardoor zijn gezin vaak direct tot de bedelstaf wordt veroordeeld. De veronderstelde ketter, of de van judaïsme verdachte cristão novo en in de achttiende eeuw vooral de van vrijmetselarij beschuldigde, worden opgesloten in een cárcere secreto (geheime gevangenis). De cellen in het Palácio dos Estaus in Lissabon hebben de naam ‘beter’ te zijn dan die te Coimbra of Évora, die om hun smerigheid en stank berucht zijn. Niemand, ook zijn naaste familie niet, verneemt ook maar iets van het lot van de gearresteerde; het heeft er de schijn van dat hij door de aarde is verzwolgen. Kenmerkend is dat hij niet te horen krijgt wie hem waarvan hebben beschuldigd. De ondervragingen door een inquisiteur gaan niet gepaard met het uiten van beschuldigingen, die moeten worden toegegeven, maar de gearresteerde wordt, na ieder verhoor aangeraden zijn geweten te onderzoeken en te ontlasten. De beschuldigde moet zijn hele leven vertellen en grote aandacht wordt besteed aan de personen met wie hij omgang heeft gehad of die hij heeft ontmoet, vooral als het om buitenlanders gaat. Hij wordt op zijn beurt ook aanbrenger, vaak zonder zich hiervan bewust te zijn. Desgevraagd wordt hem een advocaat toegewezen, die hem niet verdedigt (op het verdedigen van ketters staat excommunicatie) maar hem aanspoort te bekennen. De reo (gevangene) wordt alleen opgesloten en wordt overgeleverd aan verveling. Hij mag zelfs de H. Schrift niet lezen noch de mis bijwonen of de sacramenten ontvangen. In sommige gevangenissen, vooral in Portugal, worden zonodig meerdere reos in een cel opgesloten, wat het mogelijk maakte verklikkers in te zetten. Uiteraard wordt de reo, als het vermoeden bestaat dat hij iets achterhoudt, met foltering bedreigd en soms ook daadwerkelijk gefolterd. In Portugal (en Spanje) kent het Heilig Officie drie soorten foltering: de pijnbank (potrô), waarbij het slachtoffer touwen om de armen, onderbenen en dijen worden gebonden, die met een staaf vijf slagen worden aangedraaid. De waterproef (toca) en de polé (katrol), of palei, hierbij wordt het slachtoffer opgehangen aan zijn op de rug gebonden armen, terwijl zijn benen met ketenen of gewichten zijn verzwaard, gevolgd door het plotseling naar beneden laten vallen. In Portugal bleef de foltering in gebruik bij talrijke processen, zoals dat van de toneelschrijver António José da Silva in 1726 en dat van de Franse vrijmetselaar Jean Coustos in 1744. Het schijnt dat niet beoogd werd met de foltermethoden de slachtoffers blijvend letsel te bezorgen, maar zij die niets weten op te biechten, worden toch soms voor het leven verminkt of overlijden tijdens de foltering, maar “dat is natuurlijk niet de schuld van zijn beulen, maar van zijn eigen verstoktheid.” Na verscheidene verhoren, al dan niet gepaard gaande met bekentenissen, spreekt de fiscal zijn requisitoir uit, in stereotiepe ‘strenge en harde’’ bewoordingen, zonder plaats en dag van de delicten te noemen en zonder dat de namen van de getuigen worden prijsgegeven De Inquistie in Portugal schafte deze geheimhouding in 1774 af als “tegenstrijdig met het goddelijke en het natuurrecht.” Als het vonnis is goedgekeurd door een commissie, de Consulta da fe, wordt dit niet aan de betrokkene medegedeeld, waardoor deze niet in beroep kan gaan bij de Suprema, die trouwens vrijwel nooit de vonnissen van lagere rechtbanken van het Heilig Officie vernietigt, in weerwil van het devies Justitia et Misericordia dat op haar banieren prijkt
Het autodafe
Openbare auto da fe’s, zijn grootse met veel ceremonieel gepaard gaande plechtigheden. Daardoor zijn zij een prefiguratie van het Laatste Oordeel. Weken van tevoren trekt een stoet familiares, notarissen en commissarissen van het Heilig Officie door de straten van de stad om het autodafe aan te kondigen. En ruim van tevoren wordt een begin gemaakt met de opbouw van de cadalso, een houten schavot, omgeven door tribunes, met een kansel en een altaar. Het podium dat gereserveerd is voor de autoriteiten, wordt met rood tapijt bedekt en de lessenaar met baldakijn voor de inquisiteur- secretaris van de Secreto is bekleed met karmijnrode zijde. Daags voor het autodafe trekt de Heilige Kruisprocessie door de straten, om een groot kruis op het podium te plaatsen. Eronder prijkt het devies van het Heilig Officie: Exsurge, Domine, et judica causam tuam (Verrijs o Heer en oordeel over uw zaak; psalm LXXIV, 22), samen met het embleem met de twee armen: de ene gewapend met het zwaard en de ander met de olijftak. Bij het vallen van de avond wordt de processie ontbonden, maar de ‘domini canes’ (de honden van de Heer) waken de gehele nacht bij het podium. De volgende ochtend worden de veroordeelden in alle vroegte uit hun cellen gehaald en met een ‘gewijd boetekleed’, het kleed der schande, getooid. Uit de symboliek van de kleuren en tekeningen van hun kleding, sambenitos, (van sacos benitos) en carochas (mijters), kunnen zij enige aanwijzingen krijgen over het lot dat hen te wachten staat. Alle veroordeelden, behalve zij die tot de doodstraf veroordeeld zijn, dragen een kaars. Aan het hoofd schrijdt de notaris van het Heilig Officie, gevolgd door de dragers van de kisten die het gebeente bevatten van degene die in de gevangenis zijn overleden en waarop de beeltenis van de overledene is aangebracht. Dan komen de verschillende soorten veroordeelden, eerst de lichtst gestraften, daarna zwaardere ‘misdadigers’. Als laatsten komen de overgedragenen, met geschilderde vlammen op hun mijter, ten teken dat de brandstapel hen wacht. Zij worden voorafgegaan door een groot kruis, waarvan zij de achterkant zien, ten teken dat zij alle hoop kunnen laten varen, dit in tegenstelling tot degenen die voor het kruis lopen. Aan ridders, allen familiares van de inquisitie, valt de eer te beurt de met fluweel overtrokken en met goudgallons afgezette koffers met doodvonnissen te dragen. Aangekomen bij de cadalso neemt eenieder, volgens strikt protocol, zijn plaats in. De plechtigheid begint met de eedsaflegging, gevolgd door de mis. Een pater dominicaan houdt een lange preek. Deze homilieën worden, vooral in Portugal, vaak uitgegeven ter stichting van de gelovigen. Na het afleggen van de geloofsbelijdenis, volgt een eindeloos lange gedetailleerde voorlezing van de vonnissen. Bij het autodafe van 16 mei 1682 werden acht onschuldigen vrijgesproken, nadat ze in de gevangenis waren overleden; van de 94 veroordeelden werden er vier ter dood veroordeeld. De anderen werden veroordeeld tot boetedoeningen: gebeden, pelgrimstochten, vasten, onderricht in een klooster, of tot de vergonha, de schande om op een ezel door de straten te worden geleid, blootgesteld aan de spot van de menigte, soms gepaard gaande met geseling met 100 tot 200 zweepslagen. Deze straffen vielen vaak samen met verbanning, tot de galeien (meestal voor 5 jaar), tijdelijke of ‘onvergeeflijke’ gevangenisstraf (in de praktijk zelden levenslang). Verbanning betekende verblijf in de Algarve, Brazilië en – het ergste – Angola. Bovendien verloor de veroordeelde zijn of haar gehele bezit. Nadat de rechtbank in de openlucht een copieuze maaltijd had genuttigd, die uren kon duren, werden de godslasteraars en onboetvaardige ketters geketend en gekneveld naar de plaats van de terechtstelling gebracht, tezamen met de kisten met beenderen van overleden ter dood veroordeelden, en overgedragen aan het wereldlijk gezag, dat de executies dient te voltrekken, omdat Heilig Officie zelf geen bloed kan doen vloeien. De overdracht gaat gepaard met een pro forma gratieverzoek: “Wij verzoeken u de veroordeelde welwillend en godvruchtig te behandelen, zonder over te gaan tot zijn terdoodbrenging of het vergieten van zijn bloed.” De lekenrechter die evenwel zou weigeren het vonnis uit te voeren, zou onmiddellijk geëxcommuniceerd en als ketter vervolgd worden. Eenieder begeeft zich vervolgens naar de brandstapel, meestal ergens buiten de stad. Als een ter dood veroordeelde alsnog zijn ketterij afzweert, wordt hij eerst gewurgd, alvorens te worden verbrand; blijft hij halsstarrig dan wordt hij levend verbrand. Bij het autodafe van 16 mei 1682 in Lissabon, begon de beul ermee de gezichten van de veroordeelden eerst te verbranden met een bos brandende takken (de baard scheren) en de takkenbossen waarop ze geketend waren, waren zo hoog geplaatst dat ze er met behulp van de wind bijna twee uur over deden om “eerder levend gebraden dan verbrand” te worden.
Veel van het voorgaande is ontleend aan Prisonniers de l’Inquisition van Frédéric Max, Paris, 1989. Hierna volgt een vrijwel letterlijke vertaling van hetgeen Oliveira Marques over de inquisitie schrijft bij zijn behandeling van het onderhavige tijdvak van de Portugese historie (zie pp. 288-292).
De inquisitie is een zeer gecompliceerd instituut, met ideologische, economische en sociale doelstellingen, die zowel gewetensvol, als gewetenloos worden nagestreefd. Haar werkterrein, gestrengheid en samenhang veranderen in de loop der tijd aanzienlijk. Geschapen door de koning, blijft de inquisitie voor lange tijd onder de directe controle van de koninklijke macht en werkt zij ten dienste daarvan. Kardinaal Henrique, ’s konings broeder, bekleed 40 jaar (1539-1580) het ambt van inquisiteur-generaal: in dezelfde periode is hij tevens ’s lands regent (1562-1568) en tenslotte koning (1578-1580). Kardinaal Albrecht de Austria, gouverneur van Portugal in naam van Philips II (1583-1593), wordt inquisiteur-generaal (1585-1596). Na hem wordt vice-rei Pedro de Castilho, bisschop van Leiria, die Portugal tweemaal geregeerd heeft (1605-1608; 1612-1614) inquisiteur-generaal, een ambt dat hij bekleedt van 1605 tot 1615. Pas daarna worden de inquisitie en de staat definitief van elkaar gescheiden.
Ondertussen is de inquisitie gegroeid en langzamerhand een staat binnen de staat geworden. Haar bureaucratie is de grootste van het land: naast de inquisiteur-generaal, kent het Heilig Officier de Algemene Raad bestaande uit vier afgevaardigden en de vier rechtbanken in Lissabon, Évora, Coimbra en Goa. Ieder daarvan heeft zijn eigen organisatie, met inbegrip van een centraal presidium (Mesa), met drie inquisiteurs, geassisteerd door plaatsvervangers, notarissen, lagere gerechtsdienaren, aanklagende procureurs, juristen, bewaarders, deurwaarders, oppassers, kappers, doktoren, kapelaans, advocaten en huisbewaarders. Naast al deze functionarissen zijn in de zeehavens werkzaam visitadores das naus. De visitador, begeleid wordt door een klerk, een oppasser en een tolk, dient ieder binnengelopen schip te inspecteren op ketterse zaken. Iedere belangrijke stad heeft zijn commissarissen die bevoegd zijn arrestaties te verrichten, beschuldigingen aan te horen, te ondervragen en zo voort. Alles bij elkaar worden honderden mensen door de inquisitie, waarvoor zij werkzaam zijn, betaald.
Naast de werknemers van de inquisitie is er ook een categorie van onbetaalde medewerkers, de al eerder genoemde familiares. Zij behoren tot alle sociale klassen, maar vooral tot de adel en de bourgeoisie. Zij leveren hand- en spandiensten aan de inquisitie, zoals spionage, arrestatie, verklikken en informeren. Voor iemand uit de lagere lagen van de bevolking is het een geweldige sociale promotie om te worden opgenomen in het leger van familiares, wegens de daaraan verbonden privileges, zoals vrijstelling van het betalen van belasting. Voor de adel gaat het om een religieuze eer, en soort onderscheiding. Het aantal familiares schommelt, maar over het algemeen gaat het om meer dan duizend personen. Verspreid over het gehele land, vormen de familiares een politieke groepering, die de inquisitie steunt in haar streven naar macht en naar het doordringen in alle politieke, bestuurlijke en economische organen, op elk niveau. Familiares hebben bijvoorbeeld zitting in de Cortes en in gemeenteraden en zij beïnvloeden de beslissingen die in deze lichamen worden genomen.
De macht die de inquisitie is verleend is enorm en abnormaal. In werkelijkheid is de inquisiteur-generaal afhankelijk van de koning die hem heeft benoemd, maar daarmee is de bemoeienis van de koning afgelopen, omdat slechts de paus de Inquisitor-General kan ontslaan Binnenslands heeft de inquisiteur-generaal dezelfde macht als pauselijk gedelegeerde, met inbegrip van het recht van excommunicatie. Hij benoemt alle andere inquisiteurs en andere personeelsleden van het Heilig Officie, die alleen aan hem verantwoording schuldig zijn. Reglementeringen en procedures van de inquisitie zijn voor de meeste mensen geheim. De eerste Reglementering uit 1552, had nog ’s konings instemming. De tweede, van 1613, en de derde, van 1640, zijn vastgesteld door de inquisiteur-generaal alleen. Vele regels die de inquisitie heeft aangenomen, verschillen niet of nauwelijks van de regels die voor andere rechtbanken gelden, maar er zijn genoeg verschillen om de inquisitie meer gevreesd te maken dan reguliere rechtbanken en gevangenissen. Zo aanvaardt het Heilig Officie beschuldigingen, waarbij de reputatie van de verklikker er niet toe doet. Dus slaven, lieden die geëxcommuniceerd zijn, dieven, moordenaars, allen zijn aanvaardbaar als verklikkers. Voorts wordt gevangenen niet verteld waarom zij gearresteerd zijn, noch krijgen zij te horen wie hen beschuldigt en waarvan en al evenmin waar en wanneer de misdaad zou zijn gepleegd. Zij dienen hun misdaden ‘op te biechten’, ook al is er geen sprake van misdaden. Niet alleen feiten, maar ook vermoedens en vernomen praatjes worden als bewijs geaccepteerd. De gevangene mag niet zelf een verdediger of advocaat kiezen uit de staf van de inquisitie. De advocaat krijgt geen inzage in de stukken van de beschuldigde. Beroep anders dan bij de inquisitie zelf is niet mogelijk. De procedures bevatten nog andere eigenaardigheden, die tezamen met de hiervoor genoemde, een arrestatie en een proces tot een tragische absurditeit maken.
Bestraffingen, met inbegrip van geestelijke straffen, zijn: boeten, tijdelijke of levenslange gevangenisstraf, confiscatie van bezittingen en verbanning. Veroordelingen worden uitgesproken en voltrokken in meer of minder publieke plechtigheden, bekend als autodafe. Enige autodafe’s vinden plaats in het paleis van de inquisitie of in een klooster. De beroemdste worden gehouden op openbare pleinen, waarbij niet alleen de autoriteiten, met inbegrip van de koning en leden van de koninklijke familie, maar ook veel nieuwsgierig volk, aanwezig is. Dit zijn zorgvuldig in elkaar gezette vertoningen, die massa’s volk trekken en beroeren. De doodstraf kan niet door de inquisitie worden uitgesproken of voltrokken, maar als gewone rechtbanken misdaden van ketterij (en andere) tot de brandstapel veroordeelt, worden veroordeelde gevangenen simpelweg door de inquisitie overgedragen aan de justitie van de Kroon. Na een schijnproces worden zij onmiddellijk geëxecuteerd. Van 1543 tot 1684 worden ten minste 1.379 mensen bij autodafe’s geëxecuteerd, dus gemiddeld tien per jaar. Het totale aantal veroordeelden loopt in dezelfde periode op tot minimaal 19.247, een gemiddelde van meer dan 136 per jaar. Honderden mensen sterven natuurlijk, zonder te zijn veroordeeld, in de gevangenis.
i pauselijk schrijven op wit perkament in gewoon schrift, met de vissersring rood gezegeld, meestal door de kardinaal-staatssecretaris ondertekend en behelsende de mededelingen van gunsten, benoemingen enz.