Hoofdstuk 1
Moçambique ten noorden van de Zambezi tot aan het midden van de 17e eeuw
1.2 De invallen van de Maravi
Geschreven door Arnold van Wickeren
Ergens in de jaren vijftig van de 16e eeuw heeft een Portugese avonturier, wiens naam niet bewaard is gebleven, de hulp ingeroepen van enige lieden behorend tot het volk van de Mongas ‘om zich te wreken op zekere mensen aan de overkant van de rivier.’ Deze Mongas huurlingen hebben zich gevestigd in een door hen veroverd gebied dat zich uitstrekt van de Lupata heuvels tot aan Tete. Zij verwerven zich een reputatie dat zij leven van overvallen en aan het einde van de jaren zestig van de 16e eeuw voeren zij een gewaagde en succesrijke aanval uit op Tete gedurende de afwezigheid van de Portugese handelaren. De Mongas hebben bewezen formidabele tegenstanders te zijn voor Barreto’s leger in 1572 en zij hebben de Portugezen door hun tegenstand zozeer verzwakt dat de verovering van de goudmijnen moest worden opgegeven. In de diplomatieke onderhandelingen die volgen, maakt de Monomotapa duidelijk dat hij blij is dat de Mongas gekastijd zijn omdat zij rebelse vazallen zijn. Daarna worden de Mongas aangevallen door de Karanga en wordt hun macht vernietigd. De naam Monga is in feite die van een chef wiens volk de voorhoede is geweest van de Maravi uit Centraal-Afrika.
Na de terugtrekking van de Barreto expeditie in 1576 krijgen de Portugezen te maken met andere benden die de gevestigde bevolking ten noorden van de rivier lastigvallen en die al spoedig in gevecht raken met de handelaren van Sena en Tete. Volgens de kroniekschrijver Diogo do Couto verschijnt het volk met de naam Ambios of Macabires het eerst aan de Zambezi in 1570. Zij worden geleid door een chef genaamd Sonzo, de ‘zachtharige’’ en zij raken in gevecht met de Portugezen uit Tete en hun Afrikaanse bond-genoten.
Na een zware nederlaag te hebben geleden tegen de Portugezen wijken de invallers uit en marcheren naar het land van de Makua, waar zij zich vestigen. Hun invasie, of waarschijnlijker de aanval van de grote hongersnood, verdringt kennelijk een Makua chef genaamd Marussa, die zich met zijn volgelingen direct tegenover Moçambique-eiland vestigt. De Portugezen, die tuinen en plantages op het vasteland hebben, trachten de indringer te verdrijven. Maar zij lijden in 1585 een vernederende militaire nederlaag en moeten wel vrede sluiten met een veel machtiger politieke autoriteit van de Makua dan zij tot dan toe hebben ontmoet. Wellicht is deze autoriteit aan de macht gekomen bij de eerste Maravi invasie in de regio. Het schokkende verhaal over kannibalisme dat Dos Santos vertelt gaat over de Makua volgelingen van Marussa zijn .
In 1585, ten tijde van de Portugese botsing met Marussa, allen gewapende manschappen, die door de Portugezen Zimba worden genoemd, de kust tegenover de Querimba eilanden aan, plunderen Kilwa en verschijnen voor Mombaça en Malindi. Bij Mombaça spelen de Zimba een beslissende rol bij het verslaan van de Turkse vloot van Mir Ali Bey; zij steken over naar het eiland en eten de Turken zogezegd op en slagen erin het eiland te veroveren. De aanvallers worden uiteindelijk in 1587 verdreven naar Malindi. Wie deze aanvallers ook mogen zijn geweest, de Portugezen denken dat zij dezelfde horde Zimba-krijgers zijn die aanvankelijk Zambezië zijn binnengevallen. De verwoestingen van deze gewapende benden worden duidelijk in verband gebracht met de hongersnood van de jaren tachtig, maar de botsingen met de Portugezen in Zambezië worden voortgezet tot in het volgende decennium. In 1592 steekt een Portugese strijdmacht uit Tete de rivier over om een bondgenoot te helpen tegen aanvallende ‘Mumbo’. De Mumbo-chef Quizura wordt verslagen en zijn dorp wordt in brand gestoken. Twee jaren later wordt een soortgelijk hulpverzoek ontvangen van een chef verder stroomafwaarts die worden aangevallen door de Zimba chef Tondo. Er worden twee Portugese expedities uitgezonden tegen Tondo, maar zij eindigen in rampzalige nederlagen voor de Portugezen, met verlies aan mensenlevens. Ofschoon deze gebeurtenissen, op basis van latere historische ontwikkelingen in de regio, louter kunnen worden verklaard als het gevolg van de hongersnood die de sociale orde ontwricht, wat ertoe leidt dat er in alle richtingen kleine benden worden uitgestuurd, is het de Portugese waarnemers duidelijk dat zij getuige zijn van een grote invasie van indringers uit veraf gelegen streken. Overigens wordt het kannibalisme in de Portugese verslaglegging beschreven op een zodanig vreselijke manier, dat het meer weg heeft van de oorlogsrituelen van een binnenvallend leger dan dat er sprake is van de gevolgen van hongersnood en armoede. Portugese schrijvers verhalen met gruwelijke fascinatie dat zelfs als de Maravi-strijders zijn opgenomen als hulptroepen in Portugese dienst zij een generatie later doorgaan met het eten van mensenvlees. Wie zijn deze invallers?
Het schijnt dat gedurende de 16e eeuw een aantal Maravi-chefs van de Phiri clan met hun volgelingen de Katanga-regio heeft verlaten. Op hun migratie naar het zuiden sluiten zich meer volgelingen bij de benden aan, mogelijk door de honger daartoe gedreven, de volkeren die zij op hun tocht naar het zuiden tegenkomen dienen hen als voedsel – in de woorden van Dos Santos: ‘zij eten ieder levend wezen op.’ Als zij naderen, bouwen de Maravi een gefortificeerd kamp, waarvan de constructie en de defensieve mogelijkheden door de Portugezen worden bewonderd. Deze kampen worden gebouwd ‘met veel verhogingen van hout, aarde en bomen en deze verhogingen zijn voldoende sterk om de beschieting met een kanon te kunnen weerstaan’. Als de Maravi- oorlogsbenden naar het zuiden trekken, komen zij voor de geweldige barrière van de Zambezi te staan, waarachter zich de rijke hoofdmanschappen van Karanga en het vruchtbare land van de hoogvlakte bevinden. De Mongas trekken de Zambezi over en zij komen uiteindelijk terecht tussen de Portugezen en de Karanga. Anderen die in hun kielzog volgen worden geconfronteerd met de Portugezen uit Sena en Tete die zich sedert de Barreto expeditie talrijker in de vallei hebben gevestigd en die het bevel voeren over een grote strijdmacht van Tonga. De Portugezen komen de chef te hulp die bedreigd wordt door de invallers en hoewel zij en hun bondgenoten geconfronteerd worden met een ramp in een poging de Maravi van de noordoever te verdrijven, zijn de Maravi evenmin succesrijk in hun opeenvolgende pogingen de Zambezi over te steken en hun veroveringen in zuidelijke richting voort te zetten.
De meest vastbesloten poging van de Maravi om land te veroveren ten zuiden van de rivier wordt ondernomen in 1597, korte tijd nadat de Portugezen uit Sena en Tete hun rampzalige nederlagen tegen de Maravi hebben geleden. Twee gewapende benden steken de Zambezi over, een onder bevel van Capampo en de ander onder Chicanda – die beiden gezonden zijn door chef Chunzo. Capampo’s leger trekt terug in het zicht van een gecombineerde Portugese en Karanga oppositie, nadat zij het land waar zij doorheen getrokken zijn hebben geplunderd. Chicanda, aan de andere kant, dringt door tot vlak bij de zimbabwe van de Monomotapa, waar hij diplomatiek vrede sluit en van wie hij toestemming krijgt zich met zijn mannen te vestigen. Twee jaren later, in 1599, komt hij in opstand en weerstaat een beleg door een gecombineerd Karanga-Portugees leger. Zijn kamp wordt omschreven als gebouwd van ‘erg hoog en dik stevig hout; het wordt omgeven door een loopgraaf die 25 palmen diep is en even breed, en het fort heeft een wal van aarde afkomstig uit de loopgraaf, die hoog is opgegooid tegen het hout, met loopgraven voor pijlen waarmee zij de Mokarangas bestoken. Dit is duidelijk een Maravi fort van de soort die de Portugezen heeft getart gedurende hun campagnes op de noordoever, waarbij de Portugezen ervaring hebben opgedaan met de moeilijkheden die een aanval op het fort met zich brengt.
Chicanda wordt ten slotte verdreven. Er doen zich vroeg in de 17e eeuw ten minste twee andere Maravi-invallen in Karangaland voor. Beide worden tegengehouden door de natuurlijke barrière van de Zambezi en door de tegenstand van de Portugezen en de Karanga, en de Maravi slagen er niet in een permanente aanwezigheid ten zuiden van de rivier te vestigen. Als nieuwe migranten voortgaan druk uit te oefenen op de achterhoede, zijn de meest vooruit-geschoven groepen van de Maravi niet in staat door te stoten naar het zuiden; zij zijn gedwongen oostwaarts naar de zee te trekken, waarbij zij de kleine hoofdmanschappen van de Bororo overweldigen en het gebied tussen de Shire en Moçambique-eiland bezetten. Daar stichten zij nieuwe hoofdmanschappen te midden van Makua, terwijl de cultus van de rain shrine van Mbona zich verspreidt van de vallei van de Shire naar de laaglanden van Moçambique.