Categorieën
Portugees kolonialisme

De Madeira-archipel. Het begin van de maritieme expansie

Deel 1 Index

Hoofdstuk 5

Het begin van de maritieme expansie

5.7 De Madeira-archipel

Geschreven door Arnold van Wickeren

De Madeira-archipel is zonder twijfel vanaf het midden van de veertiende eeuw bekend bij zeelieden uit West-Europa, maar deze eilanden worden slechts incidenteel aangedaan door Castiliaanse en Normandische zeelieden die rugkeren van de Canarische eilanden. Het voornaamste doel van hun bezoek is het verkrijgen van een rode verfstof, drakenbloed genoemd, die gebruikt wordt in de kledingindustrie. De ontdekking, of beter de herontdekking van de archipel is onbetwistbaar te danken aan Portugese zeelieden. Dom Henrique keert eind 1418 of begin 1419 terug van zijn tweede verblijf in Ceuta en neemt het ambt van gouverneur van de Algarve op zich. In zijn huis wonen twee jonge landjonkers, die volgens Zurara tot grote dingen in staat zijn: João Gonçalves Zarco en Tristão Vaz Teixeira. Zarco is een edelman – vervolgt de kroniekschrijver – die al aan vele roemrijke onderne-mingen heeft deelgenomen en in het bijzonder aan het ontzet van Ceuta, dat door de moren werd opgeheven op de dag dat de christenen daar aankwamen. Tristão Vaz is eveneens een ridder die betrokken is geweest bij de gebeurtenissen rond Ceuta. Hij is ‘een zeer stoutmoedig man, maar niet zo nobel als João Gonçalves.’ Dom Henrique roept Zarco, afkomstig uit het vissersdorp Matosinhos en een ervaren zeeman, en Tristão Vaz bij zich en geeft hen opdracht een barca, een klein kustschip met één vierkant zeil. uit te rusten. Het enthousiaste tweetal kiest direct het ruime sop. Zij zeilen met wind mee naar het zuiden, maar worden na een paar dagen overweldigd door een verschrikkelijke oostenwind, de Levantijn die regelrecht uit de Middellandse Zee waait en hen hulpeloos van de Afrikaanse kust de lege en onbekende Atlantische Oceaan injaagt. ‘Voortgestuwd door tegenwind, komen zij aan op een onbekend eiland, gelegen op 33° 7’ NB en op 2° 10’ WL. Zij bekijken het eiland, dat een omtrek blijkt te hebben van zeven léguas, nauwkeurig en noemen het Porto Santo, ongetwijfeld uit dankbaarheid aan een groot gevaar te zijn ontsnapt. ‘Terug in Portugal vertellen zij dom Henrique: het is een goed land, dat waard is te worden bevolkt. Zij hebben daarin zelf ook zin. Dom Henrique geeft direct opdracht het ondernemende tweetal te voorzien van alles wat zij voor de terugkeer naar het eiland nodig hebben. Zij zullen vergezeld worden door Bartolomeu Perestrelo, een edelman uit het huis van prins João. Hij is de zoon van Filippo Palastrelli, die in 1385 uit Plaisance naar Portugal is gekomen en daar midden in de burgerlijke revolutie is beland.’

Het kleine eskader van drie vaartuigen vertrekt uit de Algarve naar Porto Santo. Als de schepen op 900 kilometer ten zuidwesten van Lissabon zijn, nemen Zarco en zijn mannen opnieuw Porto Santo waar en zij zetten er voet aan wal. Er gaan ook 100 geselecteerde kolonisten aan land. Zij hebben levend vee, zaden en landbouwgereedschappen meegebracht. De eerste kolonisatie van Porto Santo loopt evenwel uit op een ecologische ramp. Over de oorzaak daarvan zijn alle kroniekschrijvers en historici het eens. Bartolomeu Perestrelo heeft een drachtig konijn gekregen dat hij in een kooi heeft vervoerd. Als de kolonisten huizen aan het bouwen zijn laten zij het konijn met haar jonkies los rondlopen. In korte tijd vermenig-vuldigen de konijnen zich in een ras tempo; zij verspreiden zich over het hele eiland en vreten dat kaal. Opnieuw gewassen zaaien heeft geen zin, want de konijnen verwoesten de nieuwe aanplant. De kolonisten moeten Porto Santo te verlaten. Dankzij de snelle vermenigvuldiging van de konijnen worden twee groepen onbewoonde eilanden ontdekt: de Desertas en de Selvagens. Boven deze rotsen verheft zich soms een duistere wolk in de vorm van een kolom, die de kolonisten van Porto Santo ‘de Mond van de Hel’ noemen, maar die desondanks een grote aantrekkingskracht op hen uitoefent. Als zij naar de rookkolom zeilen, zien zij nog een nieuw eiland, waar zij ankeren. Hun sloepen glijden langs de romp van hun vaartuigen en zij stappen uit aan het strand. Zij worden verwelkomd door inheemsen die hun minder wreed lijken dan die geduchte Guanches van de Canarische eilanden

João Gonçalves Zarco en zijn mannen (Antoine Gago, Gonçalo Aires, Rui Pais en anderen) beginnen direct met de exploratie van het eiland. De vorm daarvan is ovaal; de lengte bedraagt 58 en de breedte 22 kilometer. Geboren uit een lange periode van vulcanische activiteit, bestaat het eiland uit een plateau waar de lava grote basaltbrokken heeft gevormd. Op het hoogste punt bereiken deze een hoogte van 1.861 meter en zij vormen daar ‘een soort kasteel’, maar naar de buitenkant worden zij lager. De kust, vooral in het noorden wordt gekenmerkt door diepe ravijnen en steile rotspartijen. Zarco en de zijnen vinden ‘dit tweede eiland heel goed, vooral door zijn vele waterstromen, die over het gehele eiland water brengen. Het eiland heeft goede en gezonde lucht en vele vogels, die zich met de hand door de Portugezen laten pakken, en veel andere goede zaken.’ Op de feestdag van de Heilige Elisabeth (17 november) besluit Zarco het eiland officieel voor de koning in bezit te nemen. Omdat het overdekt is met jenever-besstruiken en er daardoor uitziet als een echt bos, besluiten de Portugezen het eiland Madeira (bos) te noemen. Deze naam ligt dicht aan tegen de naam Legname (hout) waaronder het eiland op Italiaanse kaarten uit die tijd staat aangegeven. Er zijn mannen die voorstander zijn van de naam Machico, de oorspronkelijke naam van het eiland, die verband houdt met de eerste legendarische ontdekking door een Engelsman, Robert Mac Kean, welke familienaam wellicht verbasterd is tot Mac Chico. Hij zou op deze plaats gestorven zijn aan de zijde van zijn geliefde, Anne Dorset. Het paar zou zich in Bristol met enkele matrozen hebben ingescheept met het oogmerk hun verboden liefde te beschermen. Zij zouden, onder de regering van Edward III, door een enorme windvlaag op de kust van Madeira zijn gesmeten. Na korte tijd in een hut van armzalige takken weerstand te hebben geboden aan weer en wind, zijn zij gestorven van liefde en uitputting en zij zijn door hun bemanning begraven onder twee houten kruisen. Hun compagnons in het ongeluk zouden zijn vertrokken naar verre horizonten, maar zij zijn op zee in handen gevallen van Barbarijse zeerovers en hun ongelukkige leven hebben gesleten in de baden van Marokko. Een slaaf, Juan de Moralès, een voormalige stuurman uit Sevilla, zou hun belevenissen en de locatie van het ontdekte eiland hebben vernomen, voortdat hij werd vrijgekocht door zijn rijke familie. Volgens de legende zou dezelfde Juan de Moralès stuurman bij Zarco zijn geweest. Volgens een andere legende zou de naam Machico aan het eiland gegeven zijn door de bootsman van een boot met die naam, die in Portugal leeft en wiens naam daadwerkelijk wordt genoemd in een acte van april 1379.

Verschillende tekenen op het eiland lijken de legende van Mac Kean te ondersteunen. Een van de metgezellen van Zarco, Rui Pais, ontdekt op het eiland daadwerkelijk de curieuze graven die blijkens de daarop geplaatste houten kruisen, van christelijke origine lijken te zijn. Zouden dit werkelijk de graven van Mac Kean en zijn verloofde zijn? Of hebben we te maken met de laatste rustplaats van de schipper van een barca uitgezonden door koning Fernando. Gaat het om een Engels of een Portugees graf? Men weet het niet.

Nadat Zarco het eiland summier heeft bekeken, installeert hij zich aan de zuidkust daarvan. Hij vindt de plaats uitnodigend, er stromen drie riviertjes en er groeien vruchten van uitstekende kwaliteit in overvloed. Hij vestigt zich op een plaats waar een overvloed aan venkel groeit. Hij geeft de plek de naam funcho (venkel), wat Funchal, de eerste Portugese vestiging op Madeira is geworden. Volgens een telkens doorvertelde overlevering zou daar een vuur aangestoken zijn om de bodem van begroeiïng te ontdoen, maar dat grijpt zozeer om zich heen dat de Portugezen genoopt zijn een rivier in te vluchten om aan de vlammen te ontsnappen. De reddende stroom heeft daarom nog lange tijd de naam Rio dos Soccoridos gedragen. Bepaalde tijdgenoten, zoals Diogo Gomes, bevestigen dat het vuur onder het struikgewas nog negen jaar heeft doorgesmeuld.

In de jaren 1419 tot 1425 hebben de Portugezen contact met de Madeira-archipel. Het lijkt ons – schrijft Michel Vergé-Franceschi – dat het gaat om louter particulier initiatief. Hebben Zarco, Vaz en Perestrelo vanaf 1419 steun van dom Henrique ontvangen? Zurara zegt van wel, maar men kan daaraan blijkens weergevonden archiefstukken terecht twijfelen. Volgens Zurara zou de prins direct mensen naar de archipel hebben gezonden. De kolonisatie van Madeira zou derhalve in 1420 zijn begonnen. Maar een document van dom Henrique zelf, gedateerd 18 september 1460, maakt duidelijk dat de kolonisatie van Madeira, Porto Santo en de Desartas 35 jaar eerder, dat is pas in 1425, vijf à zes jaar na de ontdekking, is begonnen. Van 1425 tot 1433 is er overigens van praktische steun van dom Henrique niet of nauwelijks sprake. Gedurende deze eerste periode schijnen de bevelen gegeven om Madeira productief te maken inderdaad te zijn uitgegaan van de oude koning zelf. Eerst na het onverwachte overlijden van dom João I op 14 augustus 1433, zal dom Henrique de Madeira-archipel ontvangen van de nieuwe koning dom Duarte. Het desbe-treffende koninklijke decreet is gedateerd 26 september 1433. Eerst vijftien jaren na de ontdekking begint dom Henrique de particuliere initiatieven van Zarco en zijn kompanen te steunen. De prins bewerkstelligt de werkelijke kolonisatie van de eilanden, waarnaar hij ook ambtenaren en kerkversier- selen zendt en voor het eerst een vorm van koloniaal bestuur opzet. Het eiland wordt verdeeld in twee capitanias. Het oostelijke deel van Madeira zal door dom Henrique eerst pas twintig jaren na de ontdekking worden toevertrouwd aan de autoriteit van Tristão Vaz Teixeira. De Portugese zeevaarder wordt op 8 mei 1440 capitão-donatário. Wat het westelijke deel (Funchal) betreft, daarvan zal Zarco niet eerder dan 1 november 1450 capitão-donatáo worden. Hij neemt op een laat tijdstip in zijn leven de naam Zarco de Câmara de Lobos aan, omdat hij een grot vol zeeleeuwen zou hebben gevonden. Deze nieuwe naam en het bijbehorende wapenschild zullen eerst worden erkend door koning Afonso V op 4 juli 1460, dus in het jaar waarin dom Henrique overlijdt.

Vanaf de jaren 1419-1420 tot aan het decennium 1440-1450, is de gerealiseerde ontginning, bebouwing, bevolking en kolonisatie van Madeira het werk van twee mannen, Zarco en Vaz, veel meer nog dan van dom Henrique. Dit blijkt zonneklaar uit de hervonden documenten. Zarco heeft zonder twijfel besloten Madeira te bevolken, zoals Jean de Béthencourt voor de Canarische eilanden kolonisten heeft aangetrokken. Zoals hij Normandiërs en mensen uit de Poitou heeft aangeworven zonder enige steun van de Franse koning, zo werft Zarco kolonisten op eigen kosten. Bartolomeu Perestrelo die pas – zoals gezegd – bij brief van 1 november 1446 door dom Henrique is benoemd tot capitão-donatário van Porto Santo, gaat op dezelfde wijze te werk. Het ambt van capitão wordt vervuld voor het leven en is bovendien erfelijk. Van de revenuen van hun capitania ontvangen de capitães een tiende deel van de aan de kroon toevallende tien procent. Zarco woont meer dan twintig jaar als heer-eigenaar en conquistador in Funchal. Daar verwelkomt hij met zijn vrouw dona Constança, zijn twaalfjarige zoon en zijn twee dochters, een cliëntele van familieleden en vrienden die in zijn sporen willen treden, met medebrenging van gereedschappen, planten, zaden, huisdieren, waaronder de onvermijdelijke zich snel vermeerderende konijnen. Zarco gedraagt zich twee of drie decennia als een geisoleerd levende kolonist en als een onafhankelijk planter. Hij geeft bevel een stuk land te ontdoen van de natuurlijke begroeiing en hij brengt het vervolgens in cultuur. De eerste wijnranken worden uit Kreta ingevoerd en zij leiden weldra tot een vermaarde wijngaard. De eerste stengels suikerriet, die van Sicilië komen, vormen het begin van de eerste mooi gelegen en bewaterde plantages. In het begin beslaan de suikerrietplantages drie kwadraat léguas, maar al spoedig bedekken zij een groot deel van het eiland. Wat de konijnen betreft, deze vermenigvuldigen zich gevaarlijk in de heidevelden en dreigen een werkelijke plaag te worden voor de landerijen, maar volgens Zurara verhinderen zij niet dat Porto Santo een graanproducent wordt, wat de Venetiaan Ca’ da Mosto later zal vaststellen. Deze laatste heeft opgemerkt dat Porto Santo, afgezien van granen, honing voortbrengt, die de beste ter wereld zou zijn. Het oordeel van Zurara is bepaald minder positief, hij schrijft: ‘De overvloed aan konijnen belet dat de cultures tot bloei komen. Men legt zich toe op de veeteelt en men verzamelt drakenbloed dat wordt verkocht in het koninkrijk en dat naar veel andere plaatsen wordt uitgevoerd.’

De kolonisatie van de Madeira-archipel verloopt traag en moeizaam. In Portugal wordt de kolonisatie van Madeira als een probleem ervaren; men vraagt zich af of het verstandig is kolonisten uit te zenden naar overzee, omdat Portugal, dat slechts 700.000 zielen telt, tobt met een groot tekort aan arbeidskrachten in de landbouw. Zurara spreekt over ongerustheid onder de bevolking en over kritiek die het verwen van kolonisten door Zarco losmaakt. ‘Wanneer de bevolking van de eilanden een vraagstuk wordt, ontstaat er zo’n gemopper dat het erop lijkt dat de mensen een deel van hun bezittingen moeten afstaan; zij gaan in hun gesprekken zover te verklaren dat het erop lijkt dat er nooit een einde komt aan de onmogelijke zaak.’ Men kan zich afvragen of ook niet dom Henrique zelf wordt aangestoken door het algemeen heersende scepticisme, want vóór 1433-1434, lijken de veroveraars van Madeira geheel op zichzelf te zijn aangewezen Maar Zarco volhardt met de hardnekkigheid van een man die hoe dan ook wil slagen en hij laat zich door niets daarvan afbrengen. Hij zendt boomtakken die getuigen van zijn ontdekking naar Portugal, evenals brokken steen, zakken met aarde om de vruchtbaarheid daarvan te bewijzen en tenslotte vruchten en lokale producten. Hij tracht op enkele wijzen de aandacht en belangstelling voor zijn ontdekking te trekken van lokale autoriteiten. En na het overlijden van koning João I op 14 augustus 1433 begint zijn situatie te veranderen. Op 26 september daarop erkent de nieuwe koning van Portugal, dom Duarte, de inspanningen van Zarco. De vorst brengt de Madeira-archipel onder toezicht van de staat en geeft de eilanden hun eerste juridische statuut. Dezelfde dag legt de koning bij brief, geschreven in Sintra, het spirituele belang van de eilanden Madeira, Porto Santo en Desertas (Deserta Grande, Bugio en Chão) in handen van de Orde van Christus, maar, op verzoek van dom Henrique, geniet hij de opbrengsten van de archipel. De bedoeling hiervan is dat dom Henrique, die de administrador e governador van deze rijke militaire orde is, extra inkomsten uit de export van Madeira en Porto Santo verwerft. Daarnaast is hij ook verantwoordelijk voor het geestelijk heil van de bewoners van Madeira en Porto Santo. Kort voor zijn overlijden zal hij de atchipel over-dragen aan de Orde van Christus, middels een acte, die gedateerd is, 18 september 1460.

Het jaar 1433 schijnt het eerste jaar te zijn waarin dom Henrique o Navegador zich werkelijk voor Madeira begint te interesseren. Zurara wekt de indruk dat hij zich tussen 1433 en 1440 over de situatie ter plaatse laat informeren. Hij merkt op: ‘Er bevinden zich (op Madeira) 150 burgers die er wonen, zonder mee te rekenen andere personen die zich daar bevinden, zoals kooplieden, ongehuwde mannen en vrouwen, jonge mensen, kleine jongens en meisjes die op het eiland zijn geboren en ook priesters en religeuzen en nog anderen die komen en gaan voor het drijven van handel en voor zaken waarvoor men het eiland niet voorbij kan varen.’ Gelet op de jaren waarin de capitães Zarco, Vaz en Perestrelo officieel belast zijn met het bestuur over hun capitania (1443, 1446 en 1450) moet worden geconcludeerd, dat het tijdvak waarin dom Henrique werkt aan de overzeese expansie niet begint in de jaren 1413-1415, zoals zo vaak wordt geloofd, en zelfs niet in 1419, in het verlengde van de tweede expeditie naar Ceuta, maar eerst in het decenium 1433-1443. Uit dom Henriques testament van 13 oktober 1460 blijkt dat hij de belangrijkste kerk van Madeira en die van Porto Santo en Desertas in dat jaar gesticht heeft, terwijl de belangrijkste beschikking van dom Duarte te zijnen gunste al is getroffen in 1433 en dat deze is aangevuld door pauselijke bullen van 8 januari 1445 en 8 januari 1454. Ondanks dat Madeira tot economische bloei is gekomen, onderkennen dom Duarte en dom Henrique eerst in 1433 de betekenis die het eiland heeft voor de maritieme expansie en de ontwikkeling van de nationale kracht en kunnen christenen uit andere landen zich niet meer zonder verlof van de Portugese autoriteiten op eilanden vestigen. Het heeft er – volgens Vergé-Franceschi – alle schijn van dat de kolonisatie en ontwikke-ling van de Madeira-archipel het gevolg is geweest van particulier initiatief, zoals dat ook het geval is met de Canarische eilanden. Het zal tot 1452 duren vooraleer dom Henrique een suikerraffinadeur naar Madeira zendt.

Regent Pedro steunt de ondernemingen van Henrique eveneens. Op 1 juni 1439 stelt hij hem, in naam van koning Afonso V (1438-1481), voor een periode van vijf jaar, vrij van het betalen van belasting over de export van de Madeira-archipel. Op 8 mei 1440 geeft dom Henrique het oostelijke deel van het eiland Madeira in leen aan Tristão Vaz Teixeira. Daarbij ontvangt deze uitgebreide economische voorrechten en politieke macht. Slechts het opleggen van de doodstraf en het als strafmaatregel amputeren van ledematen blijft een bevoegdheid van dom Henrique zelf. Nadat deze op 3 februari 1446 ook het monopolie op de handel met de Madeira-archipel en de politieke macht over deze eilanden verworven heeft, draagt hij bij beschikking van 1 november 1446 bevoegdheden over aan Bartolomeu Perestrelo, capitão-donatário van Porto Santo. Deze beschikking staat model voor beschikkingen die bij voortgaande kolonisatie zullen worden uitgevaardigd voor andere eilanden en in de zestiende eeuw ook voor Brazilië.

Na Henriques overlijden in 1460 geeft koning Afonso V de `Arquipélago da Madeira’ in leen aan zijn jongere broer Fernando en diens erfgenamen. In 1451 worden Funchal en Machico, de bestuurscentra van de capitanias van Madeira, verheven tot vila (kleine stad), terwijl de rechten en plichten van hun burgers worden vastgelegd in een koninklijke richtlijn (foral). In het begin leveren de eilanden, behalve hout, ook drakenbloed, wedeblauw en andere verfstoffen, die vanaf 1439 belastingvrij in Portugal mogen worden ingevoerd. Nadat er veel bos gekapt is en door middel van sluizen (levadas) en molens de waterhuishouding op orde is gebracht, bloeit de landbouw op. Vanaf 1450 exporteert Madeira jaarlijks minstens 3000 ton tarwe naar Portugal. Er is vee in overvloed en ook de wijnbouw komt tot ontwikkeling. In 1452 sluit Henrique een overeenkomst met een zekere Diogo Gomes de Teive voor het opzetten van suikerrietplantages en suiker- molens. Vier jaar later wordt voor het eerst suiker geëxporteerd naar Engeland. Er vestigen zich steeds meer Portugese handelaren op Madeira, het eiland trekt ook joodse en Genuese kolonisten. In de jaren zestig groeit Madeira uit tot een belangrijke suikerproducent voor de West-Europese markten en worden de eerste slaven, afkomstig van de Canarische eilanden, uit Marokko en uit West-Afrika op de suikerplantages ingezet. De bevolking neemt toe tot meer dan 2000 zielen. Er ontstaat een klasse van rijke grootgrondbezitters, die in Funchal en Machico wonen en het beheer van hun plantages overlaten aan beheerders.

5.8. De Azoren