Hoofdstuk 7
De maritieme expansie in de jaren vijftig van de 15e eeuw
7.0 De maritieme expansie in de jaren vijftig van de 15e eeuw
Geschreven door Arnold van Wickeren
Na het sneuvelen van regent Pedro (24 mei 1449) komt Portugal, na twee jaar burgeroorlog (zie deel II, pag. 83/84), weer tot rust en zouden de ontdekkings- en handelsreizen op Afrika hervat kunnen worden. Afonso V, die in 1449 nog slechts 17 jaar is, lijkt aanvankelijk een rol in de overzeese expansie voor zich op te eisen. Daarnaast verleent hij buitenlandse handelaren in toenemende mate geprivilegeerde posities in de (slaven)handel met Afrika** Een en ander tast de positie van Henrique aan. Zoals hierna zal blijken, zal ‘s konings belangstelling, al na enkele jaren, voor lange tijd bijna uitsluitend gericht zijn op zijn militaire campagnes in Marokko en geeft hij het roer over de ontdekkingstochten naar en handelsreizen op Afrika weer over aan Henrique. In de eerste helft van de jaren vijftig is er alleen sprake van reizen met een louter commercieel karakter. Pas nadat de Portugese maritieme expansie, in 1455 en 1456 met de bullen Romanus Pontifex en Inter caetera pauselijke legitimatie heeft verworven, zullen de echte ontdekkingsreizen met kracht kunnen worden hervat.
*) Nadat Afonso in juli 1450 bevolen heeft de capitania over Ceuta, nog steeds de enige Portugese stad in Marokko, aan Henrique te geven, die al vanaf 1416 de titel gouverneur draagt, komt hij daarop terug, nog voor zijn bevel is uitgevoerd, en gaat in 1451 de stad zelf regeren. Andere aanwijzingen dat Afonso zijn rol in de expansie wil spelen zijn: in weerwil van Henriques monopolie op de Afrikaanse handel, stuurt Afonso V ook zelf karvelen uit. In 1452 zendt hij de gebroeders Luis en João Fernandes in een urca uit om handel te drijven met Marokko en Guinée, waarmee in die tijd al het gebied ten zuiden van de Senegal wordt aangeduid. In 1453 vertrekt op last van de koning zelf Cid de Souza, `een edelman van zijn huishouding en kapitein van de schepen die naar Guinée worden gezonden,’ tezamen met Nuno António de Goís, een edelman van Henriques huishouding, als `koopman’ van `alle handelswaren die in genoemde schepen worden gezonden ……om te ruilen met de Moren.’ Hun opdracht luidt verder te zeilen dan Cabo Blanco. In 1454 stelt Afonso V `een financieel toezichthouder op alles wat betrekking heeft op de Oceaanzee’ aan. Hij treedt ook op als `ontvanger van alle moslims en van alle andere zaken die iets te maken hebben met de handel op Guinée.’ **) Engelse kooplieden mogen in Faro een eigen factorij opzetten en zij krijgen zowel in 1450 als in 1451 garanties tegen piraterij in de Portugese wateren. De Genuees Luca Cassano vestigt zich op Terceira in de Azoren en financiert verscheidene ontdekkingsreizen op de Atlantische Oceaan. Afonso V geeft de Fransen in 1452 het recht een consul in Lissabon te benoemen. Ook Duitsers en Venetianen ontvangen voorrechten voor de handel met Afrika. |
Naarmate de Portugezen verder langs de kust van West-Afrika naar het zuiden doordringen en hun kennis van nieuw ontdekte gebieden vermeerdert, neemt het belang van de handel met Afrika verder toe, al overtreft dit belang nog niet de in die tijd zeer belangrijke politieke en economische betrekkingen van het land met Frankrijk, Engeland, Vlaanderen en andere noordelijk gelegen streken. De handel met Afrika gaat overigens gepaard met voortdurende zeegevechten met de Moren. Aan de andere kant komt de Portugese handel langs de kust van Guinée goed op gang dankzij het aanbod van in Marokko verworven textiel en kleding.
Op 7 juni 1454 draagt Afonso V `het bestuur en de jurisdictie in geestelijke zaken over Guinée, Nubië en Ethiopië of welke andere namen deze landen ook mogen worden gegeven’ over aan de Orde van Christus. Hij zegt Henrique toe zich tot de paus te zullen wen-den voor bevestiging van deze overdracht. Gunstig voor Portugal is dat zijn aanspraken op Guinée in die tijd niet worden betwist door Castlië. Enrique IV, die zijn vader Juan II in 1454 is opgevolgd, heeft geen belangstelling voor Guinée en laat dit gebied over aan de Portugezen. Zelfs de Castiliaanse visserij langs de kust van Marokko, waarmee de Andalusiërs zich bezighouden is niet veilig voor hun schepen. Volgens de Spaanse kroniekschrijver Alfonso de Palencia, wordt Enrique IV gedwongen zich te vernederen voor de koning van Portugal. Hij moet hem vragen zijn Castiliaanse onder-danen die zich naar Guinée begeven om daar handel te drijven, niet lastig te vallen, op voorwaarde dat zij een vijfde deel van de waarde van hun lading als belasting aan Afonso V afdragen.
Op verzoek van Afonso V draagt paus Nicolaas V in zijn bul Romanus Pontifex van 8 januari 1455 de kust van Afrika vanaf Kaap Bojador naar het zuiden over aan Portugal. Dit geschiedt op basis van de eerder genoemde overdracht aan de Orde van Christus en van de ontdekkingen die Portugal in die tijd doet. Het exclusieve recht van Portugal op de Afrikaanse bezittingen wordt nog verder versterkt door de bul Inter Caetera van paus Calixtus III, gedateerd 13 maart 1456. In deze bul wordt de Orde van Christus `alle volmacht, heerschappij en geestelijke jurisdictie’ gegeven over de gebieden die zijn voorbehouden aan Portugal. Het wordt alle christenen echter verboden handel te drijven met de `Saracenen’ in deze streken, noch mogen zij varen, handeldrijven of vissen, zonder toestemming van de koning van Portugal. In een petitie, gedateerd 26 december 1457, vraagt Henrique koning Afonso V de Orde van Christus, conform de bul van paus Calixtus III van 13 maart 1456, te belasten met de bescherming van de geestelijke waarden vanaf Kaap Non naar het zuiden. Hij doet ook het verzoek ten bate van de Orde belasting te mogen heffen, ten bedrage van een twintigste deel van de waarde van alle `slaven, mannelijke en vrouwelijke, goud en vis, zowel als van alle andere goederen en koopwaar.’ Bij koninklijke brief van 4 januari 1458 komt de koning aan deze verzoeken tegemoet.
Antoniotto Usodimare, een in Portugal wonende Genuees, die op de vlucht is voor zijn schuldeisers, wil zijn geluk beproeven in de vaart op Guinée. Hij zeilt in 1454 met een karveel naar de Gambia en wordt daar verwelkomt door een regen van giftige pijlen, afge-schoten door vissende negers. Hij druipt af en zeilt 70 léguas terug. Daar koopt hij van de plaatselijke `koning’ 40 slaven, slagtanden, papegaaien en een civetkat, waarvan het civet gebruikt wordt in de parfumindustrie. Bovendien heeft Usodimare het geluk dat de zwarte `koning’ zijn secretaris met hem mee wil zenden als gezant naar de koning van Portugal. De gezant, die als geschenk voor koning Afonso V een aantal slaven bij zich heeft, dringt aan op een snel vertrek, opdat hij een verdrag kan afsluiten tussen koning Afonso en zijn eigen `vorst.’ De gezant aan boord geeft de reis van Usodimare een officiële status, die Afonso niet kan negeren. Terug in Portugal en vol hoop op fortuin schrijft Usodimare zijn schuld-eisers een curieuze brief, gedateerd 12 december 1455. Hierin onthult hij enige details over het land waarheen hij de gezant zal terugbrengen. Hij schrijft: `Het land van Preste Joam begint – naar verluidt – op 300 léguas van daar. Op zes dagen van de kust heb ik christenen van dezelfde Preste Joam gezien, die werden aange-voerd door een kapitein van de `regis Meli’ (koning van Mali). Hij vervolgt zijn brief met de mededeling: `Ik heb bij de secretaris van de negerkoning een landgenoot aangetroffen. U herinnert zich de galeien van de gebroeders Vivaldi, die naar ik meen 170 jaar gele-den zijn vergaan. Hij heeft mij bevestigd de laatste afstammeling van de bemanning te zijn; hij heeft met mij gesproken over olifanten, neushoorns, civetkatten en andere zeer vreemde dieren; evenals over kannibalen die een staart hebben.’ Na nog enige mededelin-gen over het uit het zicht raken van de Poolster; het voedel van de negers, waaraan de blanken niet kunnen wennen, en de prachtige nachten van midden juli, besluit hij zijn brief met de vraag hem nog zes maanden krediet te geven en met de toevoeging dat hij zich nimmer meer met één karveel aan een dergelijk avontuur zou wagen, als hij niet de gerechtvaardigde hoop zou hebben daardoor zijn schulden te kunnen aflossen.
In het voorjaar van 1455 belast Henrique de Venetiaanse schip-breukeling en koopman Alvise de Cadamosto, die het vertrouwen van de prins heeft weten te winnen, met een inspectiereis naar West-Afrika. Diffie geeft over deze in deel II (pag. 89 e.v.) beschre-ven reis een aantal aanvullende bijzonderheden, ontleend aan Cadamosto’s verslag, getiteld: Paesi nuovamente ritrovati. Hij schrijft: Cadamosto wordt getroffen door het uiterlijk van de bevol-king van `Neder-Ethiopië, dat is voorbij de Senegal. `Het lijkt mij (Cadamosto) wonderbaarlijk dat de mensen voorbij de rivier diep zwart en groot zijn en dat zij krachtige welgevormde lichamen hebben en dat het land groen, vruchtbaar en zeer bebost is, terwijl naar het noorden de bevolking mulatto-kleurig, mager, verschrom-peld en klein en het land woestijnachtig en arm is.’ Cadamosto beschouwt, evenals Zurara en anderen, de Senegal als `een zijarm van de Gion (Nijl)….Hij stroomt door geheel Ethiopië….(en) op zijn weg naar Caïro irrigeert hij…….Egypte. Deze rivier heeft veel heel brede zijarmen…grote rivieren naar de kust van Ethiopië.’ Deze onjuiste geografische voorstelling is nog niet geheel verworpen als Ramusio een eeuw later Cadamosto’s manuscript publiceert en een gebied waardoor vier rivieren stromen ten onrechte aanduidt als het Aardse Paradijs. Maar in dit groene en rijke land dat Cadamosto `Neder-Ethiopië’ noemt, leeft zijn bevolking, de Jaloff (Wolof) in `armoede en in armzalige omstandigheden’ in `hutten van stro.’ De koning van deze streek `handhaaft zich door zijn volk aan te zetten tot roof, zowel onder zijn eigen volk als onder zijn buurvolken….. want de slaven die hij verkoopt aan….…Arabieren die hen ruilen voor paarden……..en aan christenen sedert zij begonnen zijn hier handel te drijven.’
Voorbij de Senegal naar het zuiden zeilend in de richting van Cabo Verde, komt Cadamosto in het territorium van een opperhoofd die hij Budomel (Damel) noemt. Hier gaat hij van boord, `omdat bepaal-de Portugezen hem ingelicht hebben’ over de vriendelijkheid van en de mogelijkheid tot handeldrijven met Budomel, `een persoon in wie men geloof en vertrouwen kan hebben.’ Cadamosto geeft hem de paarden die hij heeft meegebracht om te verhandelen en wordt uit-genodigd zich naar het huis van de koning, 25 mijl landinwaarts, te begeven. Hem worden voor `zeven paarden….die 300 ducaten kosten’ 100 slaven en andere goederen beloofd. De gangbare ruil-verhouding is 9 tot 14 slaven voor een paard. De koning bedenkt Cadamosto met een gift waarmee deze zeer is ingenomen, een meisje van 12 of 13 jaar, `heel knap, omdat zij zo zwart is.’ Hij reist met Budomel een paar mijl het binnenland in, waar de koning zich installeert, in een dorp met hutten van gras, waar hij woont. Hij beschikt niet over grote rijkdommen, maar het ceremonieel is er niet minder om. Hij wordt omringd door zijn vrouwen, slaven en onder-danen, die zeer uit de hoogte door hem worden behandeld. Zij mogen hem slechts naakt, kruipend op ellenbogen en knieën en hun hoofd en rug overdekt met vuil, naderen. Zij en hun familieleden worden voor de geringste belediging als slaven verkocht. Zijn gast praat met de moslim Budomel over het christendom. Budomel is van mening dat beide godsdiensten goed zijn. Hij vraagt raad aan Cadamosto die, `een christen zijnde,’ zoveel dingen weet en zo wijs is `als christenen zijn’ hoe hij zijn vele vrouwen voldoende kan be-vredigen. Cadamosto vermeldt niet wat hij Budomel heeft aangera-den, zodat wij dat helaas ook niet aan de weet komen. Op de plaatselijke markt valt Cadamosto de algemene armoede op; het ontbreekt aan zaken om ermee handel te drijven, in het bijzonder aan goud. Mannen en vrouwen verdringen zich om hem heen, zich afvragend of zijn blankheid het gevolg is van beschildering; zij raken hem aan en wrijven met spuug over zijn huid om te zien of de verf kan worden afgeveegd. Als zij ervaren dat dit niet het geval is, `zijn zij zeer verbaasd.’ De bekwaamheid van Europeanen om op het water te zeilen komt de zwarten voor als duivelswerk, omdat zij niets begrijpen van `zeemanskunst, kompas of een zeekaart.’ Deze zin heeft veel discussie uitgelokt over de vraag of in die tijd het astrolabium en het kwadrant al bekend waren, omdat deze naviga-tieinstrumenten niet door Cadamosto worden genoemd. Dit kan be-schouwd worden als een aanwijzing dat deze instrumenten in 1455 nog niet door Portugese zeelieden gebruikt werden.
Terug aan de monding van de Senegal ziet Cadamosto twee andere karvelen, een onder bevel van Antoniotto Usodimare en de ander met een onbekende Portugese kapitein. Beiden sluiten zich bij Cadamosto aan en gedrieën exploreren zij de omgeving van de Gambia (zie deel II, pag. 94 e.v.). Als de schepen in Portugal zijn teruggekeerd, moet Henrique blij verrast zijn geweest van Usodimare te vernemen dat het rijk van Preste Joam, waarna de Portugezen al zo lang op zoek zijn (zie deel II, par. 1.6), zich zo ver naar het westen uitstrekt. Curieus is dat uit Henriques laatste wils-beschikking geenszins blijkt dat hij zijn zeevaarders heeft laten zoeken naar (het rijk van) Preste Joam, zoals zijn biograaf Zurara ons heeft laten weten. Evenmin blijkt uit het testament dat Henrique streefde naar verdergaande ontdekkingen.
Henrique geeft Usodimare en Cadamosto toestemming hun explo-raties voort te zetten. Nog geen jaar na hun terugkeer in Portugal varen zij begin mei 1456 met drie karvelen uit naar het estuarium van de Gambia (zie deel II, pag 96/97). Diffie geeft bijzonderheden over het bezoek dat Cadamosto brengt aan de Batti-Mansa (koning van de Bati). Hij laat weten: Zeilend voorbij Cabo Verde bereikt Cadamosto weer de Gambia. Hij zeilt de rivier `60 of meer mijl op’ en gaat handelsrelaties aan met de plaatselijke vorst Batimança. Cadamosto ontvangt van hem enige slaven, maar slechts een kleine hoeveelheid goud, `in vergelijking met wat hij gehoopt had te vinden.’ Terwijl zij daar een paar dagen blijven, handelen zij met de negers en verwerven `katoenen garen en kleding ….heel mooi ge-maakt,…schelpen, papegaaien, civetkatten, huiden en vruchten… voor een zeer lage prijs.’ De inheemsen doden een olifant en geven het dier aan Cadamosto. Hij tracht het (vlees) te `bakken en te stoven’, om `in staat te zijn te zeggen dat we een dier gegeten hebben dat niemand in mijn land geproefd heeft.’ Hij vindt de `lekkernij’ niet erg smakelijk. Hij neemt een van de poten, de slurf, een hoeveelheid haar en wat vlees, `dat hij gezouten heeft,’ mee voor Henrique, `die het allemaal ontvangt als een groot geschenk, omdat dit het eerste is dat hij ontvangen heeft uit het land dat op zijn initiatief is ontdekt.’ Cadamosto beschrijft gedetailleerd de vogels, vissen, slangen en andere Afrikaanse dieren.
Korte tijd nadat Cadamosto aan zijn tweede tocht begonnen is, zeilt Diogo Gomes uit. Hij vertrekt in 1456 of 1457, als kapitein van de Picanso, met twee andere karvelen van Dom Henrique, naar de Rio de San Domingo in Guinée en vandaar naar de Rio de Fancaso, waar het springtij hem bijna noodlottig wordt. Hij reist in dezelfde streken rond als Cadamosto en ontmoet dezelfde Afrikaanse heer-sers. Diogo Gomes verwerft zich grote geografische kennis van het binnenland van West-Afrika en knoopt met verschillende vorsten handelsrelaties aan (zie deel II, pag. 98 e.v.). Na een geslaagde reis keert hij naar Portugal terug. Deze reis is goed gedocumen-teerd. Als officiële kroniekschrijver heeft Diogo Gomes zijn ervarin-gen rond 1484 op Faial (Azoren) gedicteerd aan Martin Behaim. Diens in het Duits geschreven kroniek is door Valemtin Fernandes vertaald in het Latijn en gepubliceerd onder de titel: De prima inventione Guineae. De belevenissen van Diogo Gomes tijdens zijn eerste reis en die van Cadamosto (en Usodimare) tijdens hun twee-de reis komen zozeer overeen dat Damião Peres het niet uitgeslo-ten acht dat het om één en dezelfde expeditie gaat, temeer daar zowel Cadamosto als Gomes met drie karvelen is uitgezeild..
Pedro de Sintra vaart op last van Henrique in 1460 uit op zoek naar de `Rio Verde’ aan de kust van West-Afrika. Hij zeilt naar de Rio Grande en verkent de daar liggende Bissagos eilanden, waar de negers houten afgodsbeelden vereren en rijst verbouwen. Daarna bezeilt hij niet minder dan 900 kilometer nieuwe kust. Na zijn reis verschijnen op de kaarten de namen van nieuw ontdekte kapen: Kaap Verga, reeds aan de kust van het latere Frans Guinée, Kaap Sagres, bij het huidige Conakry, met het daarbij gelegen Îles de Los, en Kaap Ledo (Vreugde), bij het huidige Freetown. Sintra is zeer gecharmeerd van de kust in deze streken. `La costa è montuosa, non peró molto alto’ en verder: `e le montagne sono piene di bellissimi arbori, multo grandi e alti, e che verdeggiano molto di lontano; e pare una bellissima cosa a verderli.’ Vijftig mijl na Kaap Ledo neemt hij een met immense wouden bedekte bergketen waar. Hij noemt het de Serra Leoa, `omdat het land er zo wild is,’ vertelt hij later aan Duarte Pacheco Pereira.
Diffie schrijft hierover het volgende: De Portugese ontdekkingen gedurende het laatste jaar van Henriques leven, of onmiddellijk vol-gend op zijn overlijden, reiken tot Sierra Leone. Cadamosto meldt: `Na mij vertrekken anderen, vooral twee karvelen uitgerust door de koning, die hij uitzendt na de dood van Dom Henrique om nieuwe landen te ontdekken en waarvan Pedro de Sintra, edelman van Henrique een van de kapiteins is.’ Diffie vervolgt dat niet iedereen het ermee eens is dat Sintra voor de eerste maal uitzeilt na het overlijden van Henrique. Hij schrijft: Sintra heeft twee reizen gemaakt en wordt op een daarvan vergezeld door Soeiro da Costa. De eerste reis, zou, volgens modern onderzoek, kunnen zijn begon-nen in januari 1460, voor Henrique op 13 november van dat jaar sterft, en de tweede in juli of augustus 1461. Het verste punt dat Sintra bereikt, ligt ergens aan de kust van Sierra Leone, of iets verder naar het zuiden (zie deel II, pag. 115). Diffie vervolgt: de beschikbare inlichtingen schieten tekort om het exacte punt te bepalen. De op een ingewikkelde redenering berustende bewering dat Henriques karvelen een punt in Zuid-Angola of in Namibië hebben bereikt, zoals vooral Jaime Cortesão volhoudt, heeft geen steun gekregen van andere leidende Portugese historici. De best verdedigbare opvatting is die van Damião Peres, die schrijft: `We kunnen geen andere conclusie aanvaarden dan dat Sierra Leone de uiterste grens is van de Afrikaanse ontdekkingen in Henriques tijd.’
Na het overlijden van Henrique komt er voorlopig een einde aan de ontdekkingsreizen, omdat Afonso V zich vastbijt in Marokko. In 1460 wordt een expeditie naar dat land voorbereid, maar de koning moet de voorbereidingen staken wegens ziekte. Zo spoedig mogelijk pakt hij de draad weer op en hij begeeft zich 7 november 1463 tezamen met zijn broer Fernando aan boord (van de invasievloot). Een storm doet enige schepen zinken en noodzaakt hem uit te wijken naar Ceuta, in plaats van dat hij naar zijn eigenlijke doel Tanger kan zeilen. De campagne blijft met tegenslag kampen; twee aanvallen in de herfst van 1463 mislukken. Een derde aanval op Tanger op 10 januari 1464 eindigt ook in een rampzalige mislukking. Afonso V, die zich door zijn militaire avonturen in Marokko het epitheton `de Afrikaan’ zal verwerven, zal pas in 1471 succes boeken. Op 24 augustus worden bij de verovering van Arzila, waaraan Afonso’s zoon João; de latere koning João II deelneemt, niet minder dan 2000 `ongelovigen’ gedood en raken 5000 in gevangenschap. Nadat ook Tanger in Portugese handen gevallen is (zie deel II, pag. 108 e.v), betitelt Afonso V zichzelf als `Koning van Portugal en de Algarve aan deze en aan de andere kant van de zee in Afrika.’
8.0 Castiliaanse penetratie in de Golf van Guinée; de Verdragen van Alcáçovas (1479) en Toledo (1480)