Hoofdstuk 3.
De Atlantische eilanden en West-Afrika:
3.4. De Minakust in de jaren 1580-1595
Geschreven door Arnold van Wickeren
Vasco Fernandes Pimentel doet er alles aan om de goudhandel te bevorderen; hij heeft de wegen waarlangs goud naar São Jorge wordt aangevoerd doen heropenen en hij heeft de twee galeien waarmee al vele jaren langs de Minakust wordt gepatrouilleerd op zoek naar indringers, laten reviseren en opnieuw in de vaart gebracht. Zij zijn niet meer bemand door blanke degedrados, die niet bestand zijn tegen het klimaat, maar door zwarten. De galeien houden speciaal de dorpen Cormantin en Takoradi, de twee populairste handelsplaatsen voor indringers, in de gaten. Hoewel de hutten van de bewoners van beide dorpen al verschillende keren in brand zijn gestoken door de Portugezen, weigeren zij de exclusieve rechten van Portugal op de goudhandel te erkennen. Incidenteel bevindt de capitão-geral zich in eigen persoon aan boord van een van de galeien. Dit is het geval als een van de galeien op 25 april 1581 bij Cormantin een kleine Franse vloot van koopvaarders ontdekken. De aanval wordt ingezet op een groot schip van 80 tot 100 ton uit Dieppe. Het schip, de Cherubin, is op Paaszondag al door beide galeien aangevallen, maar het heeft toen de aanval afgeslagen. Bij de hernieuwde aanval ontstaat een gevecht dat de gehele namiddag van 25 april duurt, waarbij de Cherubin meer dan 100 treffers van de galei heeft moeten incasseren. In de verwarring van de aanval is de kapitein van de Cherubin, Louis de Mire, door een kanonschot dat zestien van zijn mannen heeft gedood, overboord geslagen. Hij wordt door de Portugezen opgevist, maar overlijdt enkele dagen later in São Jorge. Wanneer de Cherubin niet meer terugschiet gaan de aanvallers aan boord en doden of verwonden 22 bemanningsleden, terwijl de rest in alle haast een sloep strijkt, daarin wat levensmiddelen gooit en met de sloep ontkomt. De Cherubin wordt naar São Jorge gesleept, waar de rijke lading, bestaande uit kleding en metaalwaren ter waarde van 32.000 écus, wordt gelost en opgeslagen. In de volgende zes maanden maken de Portugezen meer prijzen. Hierbij maken zij voor 60.000 escudos aan handelswaar en goud buit en brengen zij een ander Frans schip, de Esperance, tot zinken. In april 1588 nemen twee Portugese galeien een Franse koopvaarder van 50 ton in de haven van Cardes. De buit bedraagt meer dan 30.000 cruzados. Voordat het schip in Portugese handen viel, is een dramatisch gevecht met de uit 36 koppen bestaande bemanning geleverd, waarbij de meeste Fransen zijn gesneuveld. Onder de bemanning bleken zich twee Portugezen die aan de Minakust wonen en een zeeman uit Biskaje te bevinden. De handel met zwarte handelaren die met hun goud naar São Jorge komen, neemt toe als zij bemerken dat de Portugezen successen boeken in het bestrijden van de illegale handel. Gedurende Pimentels ambtstermijn van 1579 tot 1582 ontvangt de factor in São Jorge goud ter waarde van 300.000 à 400.000 cruzados.
In december 1581 tekent Don António, bijgenaamd de Prior van Crato, de man die Philips II de troon van Portugal betwist, een overeenkomst met het Franse consortium van kooplieden dat de Cherubin kort daarvoor aan de Minakust verloren heeft. Tot de contractanten behoren Eustache Trevache, de voormalige eigenaar van de Cherubin, Pierre Lubin en Guillaume le Blanc. De Franse koning Henri III (1574-1585) heeft hen al voorzien van een lettre de marque, op basis waarvan zij tot een bedrag van 600.000 écus schade mogen verhalen op de Portugese koopvaart. Dom António, die heeft vernomen dat de afgezanten van Philips II in São Jorge niet bepaald enthousiast ontvangen zijn, heeft Vasco Gonçalves Pimentel, wiens broer António de Brito Pimentel hem op zijn reis naar Frankrijk heeft vergezeld, opdracht gegeven maatregelen te nemen om te voorkomen dat de vesting in Spaanse handen valt. Dom António sanctioneert de Franse expeditie naar de Minakust. De kooplieden zullen ver schepen uitrusten in Havre de Grace. De Esperance, een groot vaartuig van 120 ton met 55 bemanningsleden, zal het vlaggenschip van admiraal Jan Croix zijn. De andere schepen zijn de Aventureuse (100 ton), met kapitein Jean Scot, en twee kleine barken, la Petite Esperance (35 ton), onder kapitein Guillaume Malherbe, en la Petite Aventureuse (25 ton), over welk vaartuig Guillaume Grandcamp de Sainte-Adresse het bevel voert. Aan boord van de vloot bevinden zich koopmansgoederen ter waarde van 180.000 écus en zes of zeven Portugezen, geleid door Sebastião de Abreu, een van Dom António’s schildknapen. De meeste Portugezen dienen in São Jorge te blijven, een paar moeten met het antwoord van Pimentel op de boodschap van Dom António terugkeren naar Frankrijk.
De Franse vloot vertrekt op 22 maart 1582. Onderweg gaat de kleinste bark verloren in een storm en de overige schepen bereiken São Jorge pas op 16 juni. Admiraal Croix gaat voorzichtigheidhalve buiten het bereik van de kanonnen voor anker. De Franse factors, Richard Senecal en Romain Lezart roeien vergezeld van Abreu en zijn landgenoten de haven in, terwijl zij een witte vlag voeren. Zij hebben geen idee hoe het garnizoen op de komst van de Franse schepen zal reageren. Maar hun onrust verdwijnt subiet als zij de gouverneur en zijn factor op zich toe zien lopen om hen te verwelkomen. De Fransen arriveren op een kritiek moment. Het fort is na de komst van Pimentel in 1579 niet meer bevoorraad en heeft gebrek aan alles, vooral aan kruit, kogels en manschappen. Door de gebruikelijke grote sterfte van Europeanen aan de Minakust, is het garnizoen zwaar onderbemand. Nog kunnen São Jorge en Axim met de beschikbare middelen een eventuele aanval doorstaan, maar als bevoorrading nog lang uitblijft zal de toestand snel verslechteren. De Fransen die midden 1582 arriveren, hebben geen notie van de tekorten aan kruit, slaven, voedsel en personeel en zij beseffen evenmin dat de galeien die zij op het strand zien liggen niet meer bruikbaar zijn. Capitão-geral Pimentel voert overleg met zijn gasten op het strand en laat hen geen kijkje in het fort nemen.
Na vijf weken van onderhandelingen in de schaduw van het fort wordt een akkoord bereikt tussen de gouverneur en zijn Franse en Portugese gasten. De Fransen mogen hun handelswaar uitladen en de goederen zullen in de pakhuizen van het fort worden opgeslagen. De twee Franse factors, Lezart en Senecal kunnen blijven, om de goederen te ruilen. Ook Sebastião mag blijven als vertegenwoordiger van Dom António, wiens claim op de troon van Portugal door Pimentel wordt erkend. Pimentel staat erop dat de bark la Petite Esperance aan het fort wordt overgedragen, omdat het schip nodig is om ermee langs de kust handel te drijven en om Axim te bevoorraden. De twee grote Franse schepen blijven tot 21 augustus 1582 in São Jorge; tot die tijd is de handel met de zwarten levendig. De Fransen incasseren goud ten bedrage van 20.000 cruzados, dat zij aan boord van de Esperance naar Frankrijk brengen. Pimentel schrijft Pierre Lubin niet dat hij la Petite Esperance onder protest van admiraal Croix heeft genomen, maar laat wel weten dat hij het vaartuig zeer dringend nodig heeft en hij veronderstelt dat Lubin de kosten van het schip van Dom António zal terugkrijgen. De gouverneur vraagt tenslotte vergiffenis voor de schade die Lubin in 1581 geleden heeft door het verlies van de Cherubin en hij laat weten dat de proviand die de Franse recent hebben aangevoerd zeer welkom is. In zijn brief aan Dom António schrijft de capitão-geral hij de goudvoorraad en het fort zal overdragen aan de volgende vloot die de vorst zal zenden. Hij voegt hier echter aan toe dat hij niet in staat is weerstand te bieden aan een eventueel door Philips II naar de Minakust te zenden Spaanse vloot. De brief wordt gezien als een list van Pimentel koning Philips ertoe te bewegen São Jorge te bevoorraden. Voor overdracht van het fort aan Dom António voelt Pimentel niets, want daarmee zou hij zijn vrouw en kinderen in Portugal in gevaar brengen. Pimentel schat de krachtsverhoudingen in Portugal goed in; hij heeft van de bemanning van schepen die vanuit São Tomé slaven aanvoeren, vernomen dat admiraal Alvaro de Bazán, marquês da Santa Cruz, in de Azoren met een Spaans-Portugese vloot een grote overwinning heeft behaald op de Franse vloot, die Dom António steunde.
Voordat hij deze zege vernomen had, heeft Pimentel het bezoek in juli van de Franse schepen en Dom António’s aanhangers aan koning Philips gemeld. Hij heeft zijn rapport meegegeven aan António Monteiro Maciel, de koninklijke factor op São Tomé, die aan boord van een slavenschip São Jorge heeft bezocht. Pimentel rapporteert dat hij een pakketje brieven heeft ontvangen van de Prior van Crato. Hij zou de brieven aan koning Philips willen geven, als hij manschappen zou kunnen missen om een karveel naar Lissabon te bemannen. Pimentel vraagt de koning het garnizoen direct te versterken met vijftig man, naast meel, kruit voor het geschut en twee nieuwe galeien, om de Minakust tegen indringers te beschermen. Hij laat de vorst ook weten dat het drie jaren geleden is dat er in Elmina een schip uit Portugal is aangekomen. De tijd waarin Vasco da Gama tegenover de gezanten van Cochin en Cannanore kon opscheppen over de geweldige rijkdom van zijn koning, die elk kwartaal een met Minagoud geladen karveel mocht verwelkomen, lijkt in 1582 eeuwen geleden. Maar nu vraagt Pimentel koning Philips een schip te zenden om het in de loop van drie jaren opgehoopte goud, ter waarde van 400.000 cruzados, op te halen
De autoriteiten op São Tomé laten twee kopieën maken van de brieven van Pimentel en zenden deze met verschillende schepen naar Lissabon. Een schip komt veilig aan, maar het andere valt in de Azoren in handen van aanhanger van de Prior van Crato. De kapitein heeft geen kans gezien de stukken tijdig overboord te gooien zodat deze ook in handen komen van de Fransen en van Dom António. Deze heeft al in oktober of november 1582 berichten van Pimentel aan admiraal Croix in handen gekregen en een maand later leest hij Pimentels brieven aan koning Philips. Nu zowel koning Philips, als Dom António weten hoeveel goud er in Elmina kan worden afgehaald, treffen zij beiden voorbereidingen deze schat op te halen.
De Prior van Crato kan slechts met de grootste moeite een vaartuig met voorraden en versterkingen voor de Minaforten uitrusten. Het vertrekt midden maart 1583 uit Rouen en Edward Prim laat de secretaris van koningin Elizabeth, Sir Francis Walsingham, weten dat er een kleine bark van koning António met bestemming São Jorge is uitgevaren. Hij vermeldt dat zich aan boord veertig Portugezen bevinden. De prominenten noemt hij bij naam. De kapitein van de bark dient een koffer met goud voor de koning in ontvangst te nemen van de Castilliaan in het fort. Zijn naam is Vasco Fernandes Pimentel. De waarde van de schat bedraagt 300.000 dukaten, afgezien van een som van 115.000 dukaten die is bestemd voor de verzorging van wezen. De bark bereikt de Minakust niet. De versterkingen voor São Jorge worden op Terceira van boord gehaald, om Dom António’s verdediging van het eiland te versterken. Deze beweegt daarop Franse kooplieden in Dieppe opnieuw een schip naar São Jorge te zenden. Dom António maakt met Bellenger Parmentier, kapitein van de 100 ton metende La Levriere, de afspraak dat deze een nieuwe Franse factor en vertegenwoordigers van de troonpretendent naar de Minakust brengt. Het schip licht op 25 april 1583 het anker, om via de Azoren naar Afrika te zeilen. Na een reis van 64 dagen ankert kapitein Parmentier bij Axim. Nadat hij een schot heeft afgevuurd komen zes negers in een kano naar het Franse schip. Zij vertellen de kapitein dat São Jorge inmiddels in Spaanse handen is. Een sterk Spaans eskader van vier schepen, waaronder twee grote galjoenen, is een week voor half juni gearriveerd en twee dagen geleden is een van de schepen alweer vertrokken. De andere liggen in de haven van São Jorge.
Philips II, die als koning Philips I over Portugal regeert, heeft al in februari 1581 een nieuwe gouverneur aan de Minakust benoemd. Het vertrek van João Rodriguez Paçanha naar zijn nieuwe standplaats wordt echter achttien maanden uitgesteld. Eerst vergt de opstand in de Lage Landen alle tijd en aandacht van de koning en vervolgens moet met Dom António worden afgerekend. Als de Portugese schepen die in de vloot van admiraal Alvaro de Bazán hebben deelgenomen aan de zege op de Franse vloot in de Azoren in 1582 zijn teruggekeerd worden acht Portugese schepen onmiddellijk hersteld en uitgerust voor missies overzee. Voor schepen gaan naar Goa om Portugese posten in de Oriënt te bevoorraden en de andere vier schepen krijgen opdracht gouverneur Paçanha en versterkingen naar São Jorge te brengen. Aan boord van het eskader bevinden zich enige honderden soldaten, om São Jorge zo nodig te heroveren en om op te treden tegen eventuele aanvallen van Franse corsairs. Twee van de vier schepen, waaruit het eskader bestaat, zijn de galjoenen San Mateus en San Miguel. Beide behoren tot de grootste en machtigste schepen van de Luso-Spaanse vloot.
Toen koning Philips de brieven van gouverneur Pimentel aan Dom António onder ogen had gekregen, kreeg Paçanha niet alleen opdracht Pimentel af te lossen, maar hij moest hem ook voor verraad arresteren en naar Lissabon zenden om terecht te staan.
De Luso-Spaanse vloot vertrekt ongeveer tezelfdertijd als Parmentier Frankrijk verlaat, maar arriveert eerder aan de Minakust, omdat Parmentier enige tijd in de Azoren verblijft om de aanhangers van Dom António te bevoorraden. Als Parmentier voor Axim verneemt dat er drie door koning Philips gezonden schepen in de haven van São Jorge liggen, wil hij zich daarvan zelf overtuigen. Hij arriveert eind juni voor São Jorge en er komt een kano met negers op zijn schip af. De zich aan boord van de kano bevindende Enrique Ribeiro overhandigt Parmentier een brief van de capitão-geral, waarin deze hem schrijft dat het fort zich veilig in handen van Dom António en zijn aanhangers bevindt en dat hij dus zonder bezwaar de goederen kan ontschepen die hij bij zich heeft om de post te bevoorraden. Parmentier geeft bevel Ribeiro te arresteren, hem vast te binden en te martelen totdat hij de waarheid zal speken. Uit angst te worden gemarteld, bekent Ribeiro dat het fort in Spaanse handen is. Hij voegt hieraan toe dat de San Mateus twee dagen geleden naar Lissabon is vertrokken met zeven kisten gevuld met goud en met Pimentel in kettingen geslagen aan boord.
Ribeiro vertelt Parmentier ook dat Pimentel São Jorge zonder verzet aan de troepen van koning Philips heeft overgegeven. Hij heeft gezegd dat hij altijd een aanhanger van Philips is geweest, maar dat hij geaccepteerd heeft dat Dom António São Jorge heeft bevoorraad. Nadat Paçanha het fort vast in handen had, is de San Miguel naar het zuiden gezeild, terwijl de San Mateus, welk schip twee nieuwe galeien aan boord had, bij São Jorge is achtergebleven tot het twee dagen geleden naar Lissabon is vertrokken. Parmentier treft dus eind juni helemaal geen grote galjoenen bij São Jorge. Dat deze schepen zijn aangekomen, verneemt hij alleen uit de mond van Ribeiro. Die Parmentier adviseert zo snel mogelijk het anker te lichten, want de nieuwe gouverneur is doende de galeien tegen indringers in de vaart te brengen. Parmentier verneemt ook het lot van zijn twee landgenoten, de factors Senecal en Lezart, die vorig jaar in São Jorge zijn achtergebleven. Zij zijn, evenals Sebastião de Abreu, het slachtoffer geworden van een epidemie die is uitgebroken kort nadat de Franse schepen de Esperance en de Aventureuse de thuisreis hadden aanvaard. De epidemie heeft veel slachtoffers gemaakt en het garnizoen erg uitgedund. De San Mateus heeft ter vervanging van het grote aantal gestorvenen, naast soldaten, zoveel zeelieden moeten achterlaten, dat het onderbemand aan de thuisreis is begonnen. Parmentier neemt de waarschuwing van Ribeiro ter harte en vertrekt direct; hij zeilt naar São Tomé en vandaar naar Princípe, dat nog steeds in handen is van aanhangers van Dom António. Deze verneemt eerst dat hij de Minakust is kwijtgeraakt, als Parmentier eind 1583 is teruggekeerd in Frankrijk.
De aankomst van gouverneur Paçanha met voorraden, galeien en een goedbewapende aanvulling van het garnizoen brengt nieuw leven in het kwijnende bestaan van São Jorge. Paçanha’s aankomst markeert het einde van de hapsnap bevoorrading van het fort vanuit Lissabon. Voorafgaande capitães-geral hebben zelf naar oplossingen moeten zoeken als bevoorradingsschepen te lang op zich lieten wachten. In geval van nood kon São Jorge altijd een beroep doen op de landgenoten van São Tomé, die het fort ook voorzien van kleine aantallen zwarte slaven. Niettemin wordt het hoe langer hoe meer duidelijk dat zonder een regelmatige aanvoer van levensmiddelen, kruit, kogels en handelsgoederen de dag zal komen dat de Portugezen uit hun forten aan de Minakust zullen worden verdreven door een agressieve macht als Engeland, Frankrijk of misschien Holland. De aankomst van Paçanha met zijn versterkingen betekent een welkom uitstel. Belangrijker is dat de nieuwe gouverneur te verstaan geeft dat er in Lissabon afspraken zijn gemaakt dat er een einde is gekomen aan de onvoldoende bevoorrading van de laatste decennia. Dit wordt onderstreept als Paçanha het merendeel van de voorraad handelsgoederen met de San Mateus terugzendt naar Lissabon en alleen eersteklas goederen met een totale waarde van 25.000 cruzados in opslag houdt. De gouverneur verwacht dat São Jorge opnieuw bevoorraad zal worden, voordat deze geringe hoeveelheid handelswaar zal zijn geruild. Door gebrek aan schepen heeft Portugal een einde moeten maken aan de in Manuels tijd heersende gewoonte iedere maand de vlag van het zich uitbreidende Portugese imperium aan de Minakust te vertonen door een caravela naar São Jorge te zenden. Maar het garnizoen zou er wel op moeten kunnen vertrouwen dat het ten minste eenmaal per jaar bevoorraad wordt. Vanaf 1583 tot 1598, wanneer de Minakust opnieuw een financiële reorganisatie ondergaat, ontvangt São Jorge inderdaad ieder jaar nieuwe voorraden handelswaar, militaire uitrusting en voedsel. Dit is overigens minder te danken aan koning Philips zelf, maar meer aan kardinaal-aartshertog Albrecht VII de Austria, gouverneur van Portugal en neef van de koning. Hij geeft vooral aandacht aan twee aspecten. De defensie van de Minakust en de pogingen de handel daar te bevorderen en de winsten te verhogen.
Toen capitão-geral Paçanha in 1583 naar São Jorge vertrok, had hij niet alleen opdracht ontvangen de Portugese post in naam van koning Philips in bezit te nemen, maar ook om maatregelen te treffen het fort te kunnen verdedigen tegen mogelijke aanvallen van indringers. Als Paçanha in Afrika aankomt gaat het Fortaleza São Jorge de tweede eeuw van zijn bestaan in. Ofschoon er voortdurend verbeteringen aan het fort zijn aangebracht om het verblijf van het garnizoen te veraangenamen en zijn verdediging te versterken, is São Jorge als militaire sterkte inmiddels hopeloos verouderd geraakt. Het fort is kwetsbaar voor aanvallen met moderne wapens. De muur die de buitenhof van het fort omringd is niet langer bestand tegen treffers uit zwaar modern scheepsgeschut. De twee torens die het fort tegen nadering van schepen moeten beschermen, beschikken over de zwaarste kanonnen van de vesting, maar aan het metselwerk van deze torens is in de loop van de voorbije decennia te weinig onderhouden. De buitenmuren van de beide platforms waarop de kanonnen zijn geplaatst zijn kwetsbaar voor kanonvuur. Het omheinde terrein aan de rivierkant van het fort met zijn werkplaatsen en kade waar de aangevoerde handelswaar en andere voorraden worden opgestapeld, voordat zij in het fort worden opgeslagen, is slechts omgeven door een lage muur ten dele van aarde en ten dele bestaande uit metselwerk nog daterend uit de periode 1500-1510. Oorspronkelijk moest deze omheining de voorraden beschermen tegen diefstal door zwarten.
Paçanha neemt niet alleen nieuwe metselaars en handwerkers mee, maar ook plannen om het fort te moderniseren. In 1580 heeft koning Philips een Italiaanse militaire architect, Filippo Terzi aangetrokken, om de koninklijke fortificaties op het Iberisch schiereiland en de presidios in Noord-Afrika te moderniseren. Toen Philips ook koning van Portugal was geworden, kregen Terzi en andere Italiaanse ingenieurs ook opdracht de Portugese overzeese posten te moderniseren. Nadat Paçanha’s vloot in 1583 São Jorge in bezit had genomen, is de andere helft van de vloot met voorraden en versterkingen aan boord doorgevaren naar Indië. Aan boord van een van de schepen bevindt zich Giovanni Battista Cairati die als chefarchitect zich tot 1596 zal bezighouden met het moderniseren van de forten in de Oriënt. Het is overigens niet zeker of Terzi wat São Jorge aangaat, zijn eigen plannen gaat uitvoeren, dan wel die van een onbekende Portugese ingenieur. In de aard van de veranderingen die São Jorge gedurende twee decennia ondergaat, zijn ook de denkbeelden van Cairati te herkennen. De werkzaamheden zijn gericht op versterking van de muur die de buitenhof van het fort omgeeft. Deze wordt tweemaal zo dik en zowel aan de binnen- als aan de buitenkant wordt nieuw metselwerk aangebracht. De hoektorens met hun kleine schietgaten worden volledig herschapen in moderne bastions. Twee daarvan staan aan de rivier en beschermen de haven en de andere twee kijken uit over zee. Alle vier de torens worden uitgerust met zwaardere kanonnen, met een groter bereik. Vanuit de bastions kan geschoten worden langs alle zijden van de verzwaarde buitenmuur, waardoor deze beschermd wordt tegen pogingen deze te ondermijnen of te bestormen.
Terwijl de reparaties aan het fort voortgaan, geven Paçanha en zijn opvolger João Roiz Coutinho (1586-1594) zich alle moeite vreemde indringers van de gehele Minakust te verdrijven. Hierbij worden de gouverneurs geholpen doordat ieder jaar, in de maanden waarin de meeste indringers naar de Golf van Guinée komen, een kustbewakingseskader langs de kust patrouilleert. En in de overige maanden van het jaar wordt de surveillance overgelaten aan de galeien. In de eerste maanden van 1584 arriveert het eerste eskader dat gaat patrouilleren. Het is vorig jaar december uit Lissabon uitgevaren en doet achtereenvolgens aan Santiago op Cabo Verde en São Jorge en zal dan doorzeilen naar São Tomé en tenslotte naar Angola, om elk van deze kolonies re bevoorraden. Het is niet de bedoeling dat het eskader langs de Minakust zal patrouilleren, want koning Philips is reeds doende met voorbereidingen te treffen voor een speciaal voor de Minakust in te zetten kustbewakingseskader. Eind november 1584 vertrekt een vloot van zes schepen naar São Jorge. Het zijn de galjoenen São Felipe en São Luís, die twee schepen met bevoorrading en twee nieuwe galeien voor São Jorge begeleiden. Deze vloot blijkt verscheidene jaren buitengewoon effectief in de strijd tegen indringers. Er is sprake van genomen schepen in de jaren 1586, 1588 en 1590. Boekaniers die hun schepen hebben moeten prijsgeven hebben ons daarover hun verhalen nagelaten. Zo vallen in 1590 de galeien São Vicente en Santo António en Franse koopvaarder aan dat langs de Minakust handeldrijft. Het genomen schip wordt in brand gestoken en de bemanning wordt gearresteerd en opgesloten in de slavenverblijven van São Jorge. Als ontdekt is dat de gevangenen een poging tot ontvluchten voorbereiden, laat capitão João Rioz Coutinho een van de Fransen met kettingen voor de loop van een kanon binden. Vervolgens wordt het kanon geladen en de ongelukkige wordt, ten aanschouwen van de leden van het garnizoen en hun zwarte bondgenoten, in stukken geschoten. Door dit onbarmhartige optreden slagen de Portugezen erin de activiteiten van indringers aanzienlijk terug te dringen, maar een afdoende controle van de gehele Minakust is niet mogelijk. Daarvoor zijn er langs de kust te veel baaien en inhammen. En er zijn te veel kustdorpen, waarvan de bewoners belangstelling hebben voor de goedkope handelswaar van de vreemdelingen.
De hernieuwde belangstelling van de Portugese Kroon na 1583 om de bezittingen aan de Minakust te beschermen, leidt tot herbezinning op de mogelijkheden de goudhandel weer winstgevend te maken. Toen gouverneur Paçanha dat jaar bij São Jorge aankwam, werd hij vergezeld door de Genuees Giacomo de la Bardi, aan wie in 1576 de goudhandel voor tien jaren verpacht is en die nu zelf naar de Minakust komt om er als factor op te treden. Toen de São Mateus aan het einde van het jaar 1583 van zijn reis naar de Minakust teruggekeerd was, met goud ter waarde van 300.000 cruzados, laaiden de discussies over de goudhandel weer op, waarbij wel eens uit het oog werd verloren dat het niet minder dan drie jaren heeft gevergd om de rijke lading van de São Mateus te vergaren. Niettemin worden er uit het pas aangevoerde goud, voor het eerst na vele jaren, weer een gouden cruzados geslagen. Het gaat er om een beperkte muntslag en het aantal stukken van twee cruzados is maar heel gering en van stukken van vier cruzados worden er maar enkele aangemunt
Ondanks de stof die het goudtransport van eind 1583 heeft doen opwaaien, is het voordeel dat Gaicomo de la Bardi en zijn compagnons bij de pachtovereenkomst hebben, maar gering. De apostolisch nuntius in Lissabon schijnt dit goed te beseffen, want hij schrijft de Heilige Stoel dat niet vergeten dient te worden dat het ging om de eerste ontvangst van goud na een lange periode. Als van het ontvangen goud ter waarde van 300.000 cruzados het aan de Kroon toekomende deel en de salarissen worden afgetrokken resteren niet meer dan 200.000 cruzados. Het bedrag dat Bardi jaarlijks verdient, is hiervan een derde deel, wat niet zeer veel meer is dan de jaarlijkse pachtsom van 50.000 cruzados. Bardi heeft weinig meer dan zijn uitgaven terugverdiend. De hoeveelheden goud die in de jaren 1584 en 1585 Lissabon bereiken, dragen ertoe bij dat Bardi en zijn compagnons hun investeringen nog enigszins terugverdienen. Maar als hun contract in 1586 afloopt, willen zij dit niet verlengen en dient een andere oplossing voor de Minakust te worden bedacht.
Als in januari 1586 de ambtstermijn van capitão-geral Paçanha en van andere functionarissen in São Jorge da Mina is verstreken, benoemt Philips, op voorstel van aartshertog Albrecht, nieuwe functionarissen. De nieuwe capitão-geral is – zoals we al zagen – João Rodriguez (Roiz) Coutinho, zoon van Lopo de Sousa Coutinho, die in de jaren 1548-1550 capitão-mór aan de Minakust is geweest. João Rodriguez heeft zijn benoeming echter aan zijn eigen verdiensten te danken; hij heeft zich onderscheiden bij het dienen van koning Filipe I. Als gevolg van herhaalde discussies over de Minakust in de Conselho de Portugal, laat Aartshertog Albrecht nauwkeurig nagaan of sedert het aan de macht komen van koning Philips de Genuees Giacomo de la Bardi uiteindelijk wel of geen netto voordeel van zijn contract met de Kroon heeft gehad. De gouverneur die van plan is koning Filipe I te adviseren de handel op de Minakust vrij te geven, als verpachting niet mogelijk zou blijken te zijn, krijgt van de financiële autoriteiten te horen dat zij niet in staat zijn antwoord te geven op zijn vraag, omdat inmiddels de betreffende financiële stukken niet meer aanwezig zijn. Op basis van feiten die zich hebben voorgedaan in 1587 en 1588 laten de heren later weten dat verpachting van de goudhandel voor de Kroon voordelig is. De gouverneur bericht zijn bevindingen aan de koning in een brief gedateerd 25 september 1586 De Conselho de Portugal, buigt zich 6 december over de zaak. Er dient een knoop te worden doorgehakt, omdat de expiratiedatum van het met Bardi gesloten contract, inmiddels is verstreken. Behoudens de instemming van de koning, wordt sloten de goudhandel te verpachten aan de hoogste bieder, al is de Raad zich ervan bewust dat Bardi’s pachtsom van 50.000 cruzados wellicht niet meer haalbaar is. Begin 1587 blijkt Pero Borges de Sousa bereid de handel met de Minakust te pachten voor 40.000 cruzados per jaar. De van Madeira afkomstige contractant, die gewend is met de Kroon te onderhandelen en die jarenlang voor de koning op de Atlantische eilanden belasting heeft geïnd, neemt op zich São Jorge van handelswaren te voorzien, de salarissen van het garnizoen te betalen en de kosten van de inzet van de galeien te betalen. Hij vraagt echter om verlaging van de pachtsom, tenzij hij en niet de Kroon de capitão-mór van de galeien benoemt. Dit is een zeer lucratieve post, omdat de capitão-mór van de galeien de helft van de waarde van de veroverde schepen en hun lading toevalt. Koning Philips geeft toe en gaat er ook mee akkoord dat Pero Borges de benoeming van andere functionarissen in São Jorge en Axim aan zich trekt. De Kroon behoudt echter het recht de capitão-geral en de feitor aan te stellen.
De overeengekomen bepalingen worden overgenomen in het regimento, waarmee de gouverneur in de zomer van 1587 naar de Minakust vertrekt. De zaken ontwikkelen zich voor de nieuwe contractant niet gunstig. De tweede en tevens laatste vloot die onder zijn contract uitzeilt, vertrekt in april 1588, tezamen met schepen met bestemming Indië, Brazilië. Cabo Verde en São Tomé. In de eerste maanden van 1589 zegt Pero Borges het contract op en spoedig daarna wordt een andere overeenkomst gesloten met een in Lissabon wonende koopman, Giovanni Baptista Rovelasco, die het lot van de Minakust gedurende negen jaar in handen heeft.
3.5. De bedreiging van de Minakust door de Hollanders (1595-1615)