Categorieën
Portugees kolonialisme

De Molukken en de Kleine Soenda-eilanden. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index

Hoofdstuk 7

Expansie van het Império Português (1515-1521)

7.4 De Molukken en de Kleine Soenda-eilanden

Geschreven door Arnold van Wickeren

De Portugezen hebben in 1512 voor het eerst de Molukken bereikt en Francisco Serrão is als zelfbenoemde eerste factor en adviseur van sultan Boleif op Ternate achtergebleven. Hij is niet teruggekeerd met de eerste expeditie van António de Miranda de Azevedo, die eind 1513 op Ternate een factorij heeft gesticht. Wel geeft hij Miranda enige enthousiaste brieven mee; één voor koning Manuel en een ander voor Fernão de Magalhães. Hierin vraagt hij zijn vriend ook naar de Molukken te komen. Als Serrão, die gehuwd is met een Tidorese prinses, ook de volgende jaren, ondanks bevel naar Malacca terug te keren, dit blijft weigeren, wordt hij als een deserteur beschouwd. Serrão is overigens niet de enige Portugees die een inheemse vrouw huwt en zich in de Molukken vestigt. Een van zijn medeschipbreukelingen uit 1512, Pero Afonso de Lorosa, vestigt zich op Tidore en zal zich in 1522 met de Spanjaarden inschepen. Een andere Portugees, Gaspar Rodrigues, is sedert begin 1519 factor voor diverse Portugezen in Malacca in de in 1513 gestichte factorij op Batjan. Hij zal zich in 1522 inschepen op de Trinidad en uiteindelijk als verrader in handen van zijn landgenoten vallen. Het is mogelijk dat Serrão’s `desertie’ een rol heeft gespeeld bij Manuels weigering in 1515 te voldoen aan Magalhães’ verzoek hem via een westelijke route naar de Molukken te laten zeilen (zie deel V, par. 4.2).

Eind 1515 zendt Jorge de Brito, capitão van Malacca, Francisco Pereira en Jorge Lancones ieder met een jonk naar Banda, terwijl Álvaro Diogo Coelho met een jonk naar Ternate wordt gestuurd. De expeditie slaagt gedeeltelijk; de jonken van Pereira en Lancones lijden schipbreuk; Coelho keert van Ternate terug met zijn eigen en enige gecharterde jonken, alle geladen met kruidnagelen, maar opnieuw zonder Francisco Serrão. Eind 1516 zendt Jorge de Brito een karveel, onder bevel van Manuel Falção en een jonk naar Banda. Van deze expeditie is niet meer bekend dan dat de schepen geladen terugkeren in Malacca. Eind 1517 vertrekt Simão Vaz op bevel van `capitão’ Nuno Vaz Pereira in een jonk naar Banda. Hij keert terug volgeladen met specerijen, die hij zeer voordelig heeft kunnen kopen. Dat in 1516 en 1517 volstaan wordt met een bezoek aan Banda en besloten wordt geen schepen naar de Molukken zenden, is gemakkelijk te ver-klaren. De Banda-eilanden zelf leveren muskaatnoten en foelie en de Bandanezen verkopen daarnaast kruidnagelen, die ze van de Molukken hebben aangevoerd. De Portugezen ruilen al deze specerijen vooral tegen textiel; van de expeditie van Abreu en Serrão is bekend dat zij veel scharlaken van een inferieure kwaliteit aan boord hadden. Dom Aleixo de Meneses zendt eind 1518 Dom Tristão de Meneses, aan boord van het schip Santiago, naar de Molukken. Hij heeft opdracht met de koningen van deze eilanden (opnieuw) officiële betrekkingen aan te gaan, met hen een vriendschaps- en vredesverdrag te sluiten en de Portugezen te verzekeren van een aandeel (niet het monopolie) in de handel in kruidnagelen. Bij de Santiago voegen zich twee jonken. Als de schepen van Ternate vertrekken, gaat Francisco Serrão ook aan boord. Op de terugreis worden de drie schepen door een storm uit elkaar geslagen. Dom Tristão en de kapitein van een van de jonken zijn genoodzaakt naar Ternate terug te keren. De andere jonk, onder bevel van Simão Correa, vaart door naar het grote eiland Batjan. De Portugezen gedragen zich daar zo aanmatigend dat de eilandbewoners hen aanvallen en gevangennemen. Dom Tristão wordt te hulp geroepen, maar zijn bemiddeling komt te laat. De verbitterde bewoners van Batjan doden alle gearresteerde Portugezen van de jonk van Correa, op één na, die naar het schip van Dom Tristão zwemt. Deze keert via Ambon naar Malacca terug, terwijl Francisco Serrão opnieuw op Ternate achterblijft. Eind december 1519 zendt Garcia de Sá, capitão van Malacca, verschillende jonken naar Banda. Ze staan onder bevel van Diogo Brandão. Zonder ook maar enige druk op de kooplieden ter plaatse uit te oefenen, worden de jonken volge-laden, want er zijn grote hoeveelheden kruidnagelen van de Molukken aangevoerd. Dom Tristão de Meneses begeeft zich via Banda opnieuw naar Ternate, waar zijn schip geladen wordt. Alle schepen keren behouden in Malacca terug.

Op bevel van Garcia de Sá zeilen eind 1520 twee vloten jonken uit met de bestemmingen de Molukken en Banda. Een vloot staat onder leiding van António de Pina en over de andere voert Gonçalo Correia het bevel. De Portugezen blijken specerijen te kunnen laden tegen de prijzen die de koninklijke factors het jaar daarvoor hebben vastgesteld. Drie jonken missen de moesson en zijn gedwongen hun lading uit te laden op het vijandige Batjan. Daar blijken Spanjaarden te zijn. Het zijn overlevenden van de beroemde expeditie van Fernão de Magalhães. Deze is op 10 augustus 1519 met vijf schepen uit Sevilla vertrokken en heeft op weg naar de Molukken eind april 1521 op het Filippijnse eiland Mactan het leven verloren. De overlevenden van de expeditie zwerven een halfjaar doelloos door Oost-Azië. In Brunei stichten zij de eerste Spaanse facto-rij in Azië. Vandaar zeilen zij, onder leiding van João Lopes Carvalho en Juan Sebastián del Cano, in de twee hun nog res-terende schepen, de Vitória en de Trinidad, naar de Molukken. Op 8 november 1521 ontwaren zij de kegel van Tidore. Zij zijn gelukkig daar geen Portugezen aan te treffen. Sultan Almansor (El Mansur) van Tidore is ingenomen met hun komst. De vorst heeft met lede ogen moeten aanzien dat het prestige van sultan Boleif van de eeuwige rivaal Ternate in de ogen van de andere Molukse vorsten aanzienlijk gestegen is, door de han-delsrelatie die hij met de Portugezen heeft aangeknoopt. Door nu met de Spanjaarden in zee te gaan zal de sultan van Tidore op zijn beurt zijn prestige bij de andere vorsten opvijzelen en zijn rivaal naar de kroon steken. De sultan sluit met de kapiteins Carvalho en Del Cano, alsmede met de bekwame Genuees Juan Bautista Poncero, schipper op de Trinidad, een verdrag van vrede en vriendschap, waarbij hij de koning van Spanje als zijn soeverein erkent. De verdragspartners komen ook overeen alles in het werk te stellen om de Portugezen uit de Molukken te verdrijven. De vorsten van Gilolo, Makian en Batjan en de gugugu (rijksbestuurder) van Ternate sluiten zich bij het verdrag aan. Dat Ternate ook met de Spanjaarden in zee gaat ligt voor de hand. Sultan Boleif, die de Portugezen warm heeft verwelkomd, is enkele maanden geleden door tegenstanders van die politiek vergiftigd en de gugugu, die tot de anti-Portugese partij behoort, sluit zich gaarne aan bij de Molukse vorsten, die met Spaanse hulp de Portugezen willen verdrijven. In het voorjaar van 1521 is Francisco Serrão ook vergiftigd. Aangenomen wordt dat de sultan van Tidore hierin de hand heeft gehad. Almansor staat de Spanjaarden toe zich op Tidore te vestigen. Zij richten, na eerst in Brunei een factorij te hebben gesticht, op Tidore hun tweede factorij in. Hun factor, Juan del Campo, slaat daarin onder meer koperwerk op. Voor hun verdediging beschikken de Spanjaarden over 40 kleine kanonnen en een aantal kruisbogen en vuurroeren. In oktober 1521 arriveren twee jonken (met zeven Portugezen aan boord) en een karveel in Ternate. Zij komen uit Malacca, maar hebben een nieuwe route, via Borneo genomen en zeilen meteen door naar Batjan om kruidnagelen in te nemen. De zeven Portugezen van de jonk laten zich teveel in met de vrouwen van de koning en met de hofdames. Zij moeten dit met de dood bekopen, waarna het karveel hals over kop vertrekt, zonder confrontatie met de Spanjaarden op Tidore. In december 1521 vertrekken beide Spaanse schepen, geladen met kruidnagelen, die voor een deel afkomstig zijn van de Portugezen, die op Batjan de moesson moesten afwachten en daar de kruidnagelen gelost hebben. De Vitória, onder bevel van Juan Sebastián del Cano, zal in september 1522 in Andalusië terugkeren; De Trinidad, die via de Grote Oceaan naar Europa terug zou zeilen, wordt door de stromingen naar het noorden verzet en keert van Japan terug naar Tidore. Als het schip daar midden 1522 aankomt, is de gehele bemanning, op 19 zeelieden na, van de honger bezweken. Tot overmaat van ramp slaat hun schip, door een krabbend anker, stuk op een rif, zodat de zeelieden wel op Tidore moeten blijven.

Eind 1521 vertrekt een Portugese vloot, onder António de Brito, met 300 soldaten, via Java naar de Molukken. Brito’s verrichtingen, waarmee een nieuw hoofdstuk in Portugese betrekkingen met de Molukken wordt geopend, vallen buiten het bestek van deel VI. Hier zij slechts vermeld dat als Brito, die eind mei 1522 bij Tidore aankomt, van sultan Almansor uitlevering van de op Tidore verblijvende Spanjaarden (naast zeelieden wellicht ook enkele kooplieden) eist, deze uit angst aan Brito’s eis voldoet. De zeelieden moeten de rondhouten van de stukgeslagen Trinidad bergen en aanwenden voor de bouw van een fort, dat hun gevangenis zal worden. Later wor-den ze gevankelijk van het ene naar het andere eiland overge-bracht en uiteindelijk bereiken zij Indië. Na verloop van tijd zijn de meeste Spanjaarden aan de slechte behandeling bezwe-ken; slechts Gonzalo Gomez de Espinosa en vijf andere zee-lieden zijn dan nog in leven. Een van hen komt bij een vlucht-poging om het leven en de vijf anderen belanden in een kerker in Lissabon. Daar sterft nog een van de mannen. Na korte tijd worden Espinosa en zijn drie lotgenoten, tot op het bot verma-gerd, naar Spanje uitgewezen, waarmee hun reis om de wereld voltooid is. Zij ontvangen een karig pensioen. Als Espinosa zijn achterstallige gage wil innen, blijkt de tijd doorgebracht in Portugese gevangenschap niet mee te tellen, omdat hij gedu-rende die tijd niet in Spaanse dienst heeft gestaan.

In 1520 gaan de Portugezen voor de eerste maal op het eiland Timor aan land. Dit eiland wordt bij tijd en wijle bezocht door Chinese jonken uit Fukien en Kwantung, die van het eiland het geurige sandelhout betrekken. Sandelhout dient in grote delen van Azië als geurstof in tempels en wordt ook gebruikt bij het verbranden van lijken van welgestelden en voor het vervaardigen van zalven. In Europa wordt sandelhout vooral gebruikt door apothekers, die het in medicijnen verwerken. Portugese schepen die vanuit Malacca en later ook vanuit Macau op Timor sandel-hout gaan halen, nemen gewoonlijk levensmiddelen in op Oost Java, in het aan voedsel zeer rijke Império de Panalucar. De heidense bevolking van Panalucar wijst de islam af en staat op zeer goede voet met de Portugezen. Het centrum van Portugese activiteit is aanvankelijk niet Timor, maar het nabijgelegen eiland Solor (Celar), waar de Portugezen zich het eerst zullen vestigen.

7.5 Sumatra