Categorieën
Portugees kolonialisme

De Molukken in de jaren 1540-1558. De Molukken onder Portugees bestuur

Deel 12 Index

Hoofdstuk 6.

De Molukken onder Portugees bestuur

6.1. De Molukken in de jaren 1540-1558

Geschreven door Arnold van Wickeren

Koning Hairun (1540-1570), die van António Galvão zoveel speelruimte ontvangen heeft, dat het koningsschap van Ternate weer een reële inhoud heeft gekregen, blijkt een rechtschapen man te zijn, die zal uitgroeien tot een groot koning. In de Portugese annalen staat hij te boek als een wijs heerser en een dapper krijgsman. Voor alles worden zijn rechtvaardigheid en trouw geroemd; hij leeft gesloten verdragen strikt na en vervult gewetensvol zijn plichten tegenover de opeenvolgende Portugese gouverneurs; hij is even gewetensvol in de uitoefening van zijn koninklijke rechten en is zeer behoedzaam in het toepassen van geweld. Als edel mens en goed koning blijft hij zijn islamitische religie trouw en is, door de stipte nakoming van zijn religieuze plichten, zijn onderdanen een voorbeeld. Om dit laatste wordt Hairun gehaat door de priesters en de ijveraars voor het katholieke geloof.

Al snel na de aankomst van de nieuwe gouverneur, Dom Jorge de Castro, blijkt deze vooal op eigen voordeel uit te zijn en binnen korte tijd heeft hij zich net zo gehaat gemaakt als velen van zijn voorgangers. Koning Hairun weigert de Portugezen toestemming te geven een nieuwe hoofdvesting op Ternate te bouwen, wat sommigen willen, omdat dit al aan António de Brito is toegestaan. Zodra de Tidorezen deze weigering vernemen, bieden zij de Portugezen aan hun hoofdvesting op Tidore op te trekken. Koning Hairun verleent Dom Jorge wel alle medewerking bij het voltooien van fort Gamma Lamma. Ook ziet de vorst kans eindelijk vrede te sluiten met Gilolo en de ‘koning’ van dat islamitische rijkje zozeer aan zich te binden dat de volkeren van Ternate en Gilolo voortaan als een volk worden beschouwd.

Nadat Juan Sebastiaan del Cano in 1522 met slechts een schip en achttien overlevenden van de reis van Magalhães rond de wereld in Sevilla is teruggekeerd. Ondernemen de Castilianen in totaal negen pogingen om zich op de Molukken te vestigen. Deze expedities, onder leiding van Juan Sebastian del Cano, comendador Loaiasa, de Saoneses en de Gutierre de Vargas Carvajal, bisschop van Placensia, en anderen, leveren geen van alle1 het verwachte resultaat op. De moeilijkheden en risico’s van zo’n lange reis en de conflicten die uitbreken tussen de leden van de expedities verhinderen dat deze succes hebben. En als de expeditie – zoals in 1526 en 1529 – uiteindelijk de Molukken bereikt, beletten de daar aanwezige Portugezen hun Castiliaanse rivalen vaste voet op de Specerijen-eilanden te verkrijgen. Al deze mislukte pogingen hebben echter een ding duidelijk gemaakt: de Molukken zijn gemakkelijker te bereiken vanuit Nieuw-Spanje dan via een reis om Afrika. Ondanks het Verdrag van Zaragoza van 1529, waarbij Spanje zijn aanspraken op de Molukken aan Portugal voor 350.000 cruzados verkocht heeft, en ondanks dat de laatste Spanjaarden in 1533 van Camaso op Moro via Goa naar hun vaderland zijn teruggekeert, duiken er begin 1544 opnieuw twee Spaanse schepen in de Molukken op.

Het blijkt het restant te zijn van een Castiliaanse vloot van zes zeilen, die door de virrey van Nueva España, don Antonio de Mendoza, en door de adelantado van Guatemala, don Pedro de Alvarado is uitgerust, om in de Ponant2 nog niet door de Portugezen bezette (specerijen)eilanden te ontdekken en te koloniseren. De vloot bestaat uit het galjoen (galera) Sant Juan, dat het vlaggenschip is, een galjoot (galeota), een fusta en drie brigantijnen (vergantines), waarvan twee kleine, en 370 man. De expeditie die onder bevel staat van Ruy López de Villalobos, is 1 november 1542 uit de haven van Juan Gallego vertrokken. De vloot is op 29 januari 1543 bij Mindanao gearriveerd en ankert begin april bij het eiland Saragani (Sarragan) ten zuiden van Mindanao. Dit eiland is veel te klein om de bemanning van de vloot te voeden. Als de `inhumane barbaren’ weigeren hun voedsel aan de ongenode gasten te verkopen, nemen de kapiteins en de andere hidalgos wat zij met geweld kunnen bemachtigen. Veel is dat niet: een beetje rijst en sago, enige hanen en varkens en drie geiten. Gelukkig voor de gasten ‘ontdekken’ zij cocospalmen. Zij vullen hun gebrek aan proteïne aan met honden, katten, ratten en andere dieren. Desondanks sterven in de loop van zeven maanden Bernardino de Bargas en vele anderen van honger en ziekte, veroorzaakt doordat de uitgehongerde zeelieden kleine muurhagedissen en rivierkreeftjes opeten, zonder deze eerst schoon te maken. In augustus is de situatie zo uitzichtloos dat er van ver weg voedsel moet worden gehaald. Bernardo de la Torre wordt met het galjoen eropuit gestuurd om voedsel te kopen. Pedro Ortiz de Rueda zal hem met zijn galjoot vergezellen naar de plaats waar hij op de heenweg zoveel rijst kon kopen als hij wilde en waar hij met de aanbieders daarvan vriendschap heeft gesloten. De schepen vertrekken 26 augustus; eerste stuurman is de uit de Algarve afkomstige Portugees Gaspar Rico, terwijl Tarifeño als tweede stuurman optreedt. Fray Geronimo besteedt verder geen aandacht aan deze expeditie, maar hij vermeldt wel dat de Spanjaarden op Sarragan niet alleen voedsel roven, maar ook veel porselein, 18 klokken en beetje goud en opgegraven Chinees glaswerk in diverse kleuren. Een zekere Juan de Leon, een leerlooier uit Medina del Campo verzamelt een bepaald soort stenen die in de Molukken kostbaar blijken te zijn. Hij weigert deze af te staan, omdat hij Villalobos slecht gezind; hij betoogt dat hij de stenen niet in opdracht voor de expeditie heeft verzameld, maar dat hij ze bij wijze van tijdverdrijf heeft opgeraapt en dat zij daarom zijn persoonlijk eigendom zijn.

Hoewel de expeditie, gelet op het Verdrag van Zaragoza, heeft getracht de Molukken te vermijden, besluit Villalobos, door de nood daartoe gedwongen nadat zijn poging Saragani te koloniseren is mislukt, in de Molukken een eiland te zoeken waarvan de bewoners bereid zijn de expeditie voedsel te verkopen en waar aan de Sant Juan de noodzakelijke onderhouds- en reparatiewerken kunnen worden verricht. De schepen arriveren bij Camaso op het eiland Moro, een plaats die de Spanjaarden bekend is van hun expedities in 1526 en 1529, en zeilen vandaar naar het hen ook bekende Gilolo. De Castilianen worden door de koning van Gilolo goed ontvangen en zij krijgen toestemming daar een fort te bouwen. De koning van Tidore begeeft zich naar Gilolo, zodra hij vernomen heeft dat de vroegere bondgenoten van Tidore in Gilolo zijn aangekomen. Er wordt daar opnieuw een bondgenootschappelijk verdrag gesloten tussen Spanje, Tidore en Gilolo.

Als capitão Dom Jorge de Castro over de aankomst van de Spanjaarden op de hoogte is gebracht, verzoekt hij eerbiediging van het Verdrag van 1529. Villalobos antwoordt op dit verzoek, dat het niet de bedoeling was binnen te dringen in gebied van Portugal; maar dat zijn opdracht luidt `ontdekkingen te doen in de Ponant.’ Hij is noodgedwongen uitgeweken naar de Molukken. Desondanks vestigt zich weldra een deel van de Spanjaarden in Gilolo en op Morotai. Een groep van 60 Spaanse soldaten, onder bevel van don Alonso Manrique wordt uitgenodigd zich te vestigen in Tidore, dat opnieuw met Ternate en de Portugezen in oorlog is geraakt. Daarna installeert capitán-general Villalobos zelf zich ook op Tidore en In maart 1544 worden ook zijn overige manschappen daar gelegerd.

In oktober 1544 arriveert Jordão de Freitas, die benoemd is tot opvolger van Dom Jorge de Castro, op Ternate. Hij sluit, in naam van de koning van Portugal, vrede met Villalobos. De bedoeling van de vrede is dat Freitas en Villalobos gelegenheid hebben hun respectieve regeringen in Lissabon en Madrid te consulteren over de legitimiteit van de aanwezigheid van de Spanjaarden op Morotai. Ruy Lopez de Villalobos, die kapitein-generaal is van de Westerse eilanden van Nieuw Spanje, ondertekent het vredesverdrag, gedateerd 8 januari 1545, in naam van don Antonio de Mendoza, onderkoning van Nieuw Spanje, terwijl Jordão de Freitas het verdrag ondertekent in naam van de koning van Portugal. Het verdrag zal van kracht blijven totdat een van de partijen het opzegt. Bepaald wordt: `Geen Castiliaan heeft zonder speciale toestemming toegang tot Ternate, noch tot enig ander gebied behorend aan de koning van Portugal of de koning van Ternate; evenzo zal geen Portugees Tidore of onderhorigheden betreden zonder dat daartegen opgetreden zal worden. Maar ofschoon het de Portugezen hierbij verboden wordt zonder toestemming het grondgebied van Tidore te betreden en zij zelfs (moeten) accepteren dat de Spanjaarden zich tijdelijk fortificeren, wil dit niet zeggen dat de koning van Portugal hierbij zijn rechten opgeeft die hij heeft op Tidore en onderhorigheden.’

Terwijl wij op Tidore zijn, schrijft fray Geronimo de Santisteban, begint de San Juan3 op 16 mei 1545 aan de terugreis naar Nieuw Spanje. Kapitein is Iñigo Ortiz de Retes, een moedig, plichtsgetrouw en ijverig officier en een eerlijk edelman, trouw aan de Kroon. De San Juan zwerft maanden rond, waarbij verschillende onbekende eilanden worden aangedaan, en keert na vijf maanden in de Molukken terug. Het mislukken van de tweede poging de terugweg over de Grote Oceaan naar Mexico te vinden, doet veel Spanjaarden eraan wanhopen nog ooit naar huis te kunnen terugkeren; steeds meer manschappen deserteren en vragen toegang tot het Portugese fort. Het ontbreekt de expeditie bovendien aan ruilmiddelen. Er is niet alleen sprake van het geschil met Juan de Leon over de eigendom van de door hem verzamelde stenen, maar Godinho wijst er bovendien op dat Villalobos bij zijn aankomst in de Molukken alleen maar valse Javaanse caixas bij zich heeft en dat deze slechts met korting in betaling worden aangenomen. De Spanjaarden die, onder bescherming van de koning, op Tidore verblijven, helpen hem bij verschillende gelegenheden in zijn strijd tegen zijn vijanden, maar zij vermijden tegen de Portugezen te strijden. De Spanjaarden onderhouden met hen vriendschappelijke betrekkingen en er worden over en weer bezoeken afgelegd. Dit wekt de argwaan van de koning van Tidore die, om zich te kunnen beschermen en verdedigen in augustus 1545 op de top van een heuvel een fort van bakstenen laat bouwen. `….hizo fortalezer un peñol ençima del hizo una fortaleza de piedra seca, para se recojer alli si neçessario fuese….

De omstandigheid dat de Spanjaarden zich al weer een paar jaar in de Molukken genesteld hebben, zit de autoriteiten in Goa niet lekker. Capitão Martin Afonso de Sousa of diens opvolger Dom João de Castro belast daarom in 1545 Fernão de Sousa de Távora met een expeditie tegen de Spanjaarden onder Ruy López de Villalobos. Hun positie is zo uitzichtloos, dat zij zich overgeven, mits zij op eervolle en discrete wijze de Molukken kunnen verlaten. Op 4 november 1545 stemt Villalobos erin toe met zijn mannen naar Ternate te worden overgebracht. Hijzelf wordt gegijzeld totdat zijn landgenoten al hun artillerie en munitie, alsmede enige gijzelaars aan Fernão de Sousa de Távora hebben overgedragen. De artillerie wordt naar Portugal gezonden om uiteindelijk te worden overgedragen aan Villalobos zelf of aan een door hem aan te wijzen persoon. Ruy López de Villalobos en enige van zijn mannen wordt aangeboden op kosten van de koning van Portugal naar Lissabon te worden gebracht. Via Goa kunnen zij in 1547 doorreizen naar Europa. Iedere soldaat van Villalobos die in dienst van de koning van Portugal in Indië wil blijven, staat vrij dat te doen. Zij worden op kosten van Portugal naar Indië gebracht zodra zij daarom vragen. De Spaanse soldaten die het na een jarenlang verblijf op onder meer Moro aan alles ontbreekt, worden voorzien van voedsel, kleding en geld. Omdat in 1542 enige soldaten zijn achtergebleven in de Filippijnen en daar wellicht onder kommervolle omstandigheden nog steeds verblijven, onderneemt Fernão de Sousa een zoektocht naar hen, om ook hen naar Ternate te brengen. Door de bijzonder goede behandeling die de Castilianen van de Portugezen ondervinden, besluiten deze gemene zaak met hen te maken. Zij doen met hen mee bij een aanval op Gilolo, waar de rechtmatige koning door een overweldiger van de troon is gestoten. Aan de aanval nemen 400 Spanjaarden en Portugezen en 1.500 Ternatanen deel. Bij hun aankomst bij Gilolo vinden de aanvallers de stad goed gefortificeerd en bij een daarop volgend treffen lijden zij aanzienlijke verliezen. Daarop wordt het fort bestormd, maar de vijand is zo goed op een aanval voorbereid, dat na twee dagen van hevige strijd de aanvallers de strijd staken en terugkeren naar Ternate. De Sousa zeilt in februari 1546 terug naar Indië, nadat zich 117 Spanjaarden, die van maart 1544 tot november 1545 op Tidore of nog langer op Moro zijn geweest, op zijn vloot hebben ingescheept; ten minste 30 kiezen ervoor in Portugese dienst in de Molukken te blijven. Ruy López de Villalobos ziet zijn vaderland niet terug; hij sterft onderweg op Ambon.

De bekeringsijver van de Portugezen neemt onder de regering van koning Hairun voortdurend toe. Een belangrijke rol hierbij spelen de jezuïeten. Onder hen is Francisco Xavier, die eind mei 1546 van Ambon naar Ternate is gekomen, bijzonder succesrijk. Xavier sluit vriendschap met koning Hairun. Ofschoon hij over Hairun opmerkt: `Als hij geen christen wordt, is dat niet vanwege enige liefde van zijn kant voor Mohammed, maar omdat hij verslaafd is aan vleselijke zonden.’ Hairun ziet door de vingers dat Xavier aan zijn hof bekeerlingen maakt. Een van zijn halfzusters Dona Catarina huwt een Portugese koopman en een ander trouwt met de christelijke koning van Batjen; hij bekeert Njai Tsjili, de weduwe van koning Bajang Ullah. Zij neemt bij haar doop de naam Isabella aan. Xavier heeft op Ternate de reputatie een wonderdoener te zijn,Tijdens de zondagse preek in een kerk op Ternate zegt hij ineens: `Laat ons een Pater Noster bidden voor de ziel van de verdronken João Galvano.’ Na drie dagen spoelde het wrak van zijn coracora aan. In een latere mis deelt hij aan de gelovigen mee: `João Araujo is op dit moment gestorven op Amboina; ik verzoek u hem in uw gebeden aan God aan te bevelen.’ Later bleek Xavier het bij het rechte eind te hebben. Van Ternate gaat Xavier per coracora naar Morotai, waar gifmengers en koppensnellende kannibalen wonen en ook missonarissen hun leven niet zeker zijn. Xavier wil doorreizen naar de kust van Moro, waar (voormalige) christenen onder zware islamitische druk leven. Aanvankelijk wordt hem een schip geweigerd, omdat men vreest voor zijn leven op Moro, maar hij zet door en zou de inwoners van de stad Tolo en van dertig dorpen, bij elkaar 35.000 mensen (oppervlakkig) bekeerd hebben. Xavier zendt de priester Fernão Vinaigre naar Moro, maar die blijft er maar kort en er is geen andere priester bereid naar dit levensgevaarlijkeeiland te gaan, maar nadat Xavier in juli in Malacca is teruggekeerd, vertrekken van daar drie jezuïeten naar de eilanden van Moro, om de rest van hun leven daar door te brengen en er uiteindelijk de martelaarsdood te sterven. Een van hen, Juan Beira, verblijft bijna tien jaar op de dodelijke eilanden. Tijdens een periode van vervolging door de moslims is deze Spaanse priester negen maanden op de vlucht, zich verbergend in de wildernis van Halmaheira, levend van wortels en gras, en alle christenen troostend die niet waren afgeslacht. Hij werd tweemaal verraden en als slaaf verkocht. Hij werd gemarteld wegens zijn geloof en werd beschouwd als iemand die gebroken moest worden. Zijn overweldigers dwongen hem toe te kijken terwijl ze pas gedoopte baby’s weggristen en hun hoofdjes tegen de rotsen sloegen. Beira slaagde er elke keer in te ontsnappen aan de slavernij en zijn leven als vluchteling voort te zetten en voor zijn verspreide kudde te zorgen. Hij bracht in een zeewaardige kano bezoeken aan Morotai en aan het nabijgelegen kleinere eiland Rau, leed hierbij talloze keren schipbreuk en wist keer op keer te overleven door zich twee dagen en nachten vast te klemmen aan een plank, waarna hij aanspoelde op een onherbergzaam, rotsachtig strand in het gebied van de slechte Taburu-stam. Hier verloor hij zijn brevier en zijn laatste beetje rijst, waarna hij overleefde op een dieet van zeewier. Hij keert als een levende martelaar naar Indië terug. Daar verliest hij langzamerhand zijn verstand, maar als hij helder is, draagt hij de mis op en in het uur van zijn dood is hij goed bij zinnen.

Op Ternate neemt de macht van de missionarissen en dan vooral die van de jezuïeten voortdurend toe. Terwijl koning Hairun in geloofszaken terughoudend is en de katholieken geen stroobreed in de weg legt, gaan de missionarissen hem steeds meer haten. Juist zijn onberispelijke houding bemoeilijkt het bekeringswerk. Terwijl de missionarissen grotere ijver aan de dag leggen het christendom te verbreiden en daarbij bepaald niet kieskeurig zijn in de middelen die zij gebruiken, des te meer weerstand roept dit bij de moslims op; een verschijnsel dat zich in de gehele Indische archipel voordoet. Ook koning Hairun veroordeelt, in een poging zijn onderdanen te beschermen, de agressieve bekeringsijver van de priesters. Hij heeft daarbij het recht aan zijn zijde, temeer daar hij tevens de geestelijk leider van de islamieten in zijn land is. De religieuze tegenstelling leidt onafwendbaar tot verslechtering van de verhouding tussen de Portugezen en de koning. Veel Portugezen azen op een gelegenheid zich van de ongemakkelige koning te ontdoen. Door voorzichtig optreden zorgt Hairun er echter voor de Portugezen hiertoe geen aanleiding te geven. Over het verdere verloop van de gebeurtenissen bestaan verschillende lezingen.

Magalhães-Godinho schrijft, onder verwijzing naar G. Rebelo (zie pag. 813) dat capitão Jordão de Freitas eind 1544 de koning van Ternate en hoge functionarissen – wier woningen ongestraft door de Portugezen geplunderd werden – liet arresteren en hen naar Malacca (Sic!) zond; nadat de koning later als christen gestorven is, na bij testament zijn koninkrijk aan de Portugese Kroon te hebben vermaakt, nam Freitas daarvan in naam van de Kroon bezit. Hij ontving van Lissabon de opdracht – overgebracht door de nieuwe capitão Barnaldim de Sousa – dat het tyrannieke optreden dient te worden gestaakt en dat de inheemse erfgenaam, cachil Aeyro, tot koning van Ternate dient te worden uitgeroepen (eind 1548).

Volgens Danvers doet de per 1 september 1545 in Goa aangekomen nieuwe capitão-geral Dom João de Castro Hairun met de nieuwe capitão Barnaldim de Sousa naar Ternate terugkeren om in zijn koninklijke waardigheid te worden hersteld. Valentijn schrijft dat Dom João de Castro koning Hairun, na zijn aankomst in Goa, aanstonds van zijn boeien ontslaat, zijn zaak onderzoekt, hem koninklijk kleedt en in een aanzienlijke woning huisvest. Hij spreekt de vorst niet alleen vrij, maar overlaat hem met eerbewijzen. Freitas wordt gestraft voor zijn optreden tegen de vorst en moet alle aangerichte schade herstellen. Hij blijft evenwel nog een tijd in functie, maar als zijn optreden niet wezenlijk verbetert, zendt zijn opvolger Barnaldim de Sousa, die in 1547 op Ternate arriveert, hem geboeid naar Goa.

De historici die de arrestatie van koning Hairun in 1544 aanvaarden, zoeken een verband tussen het overlijden van diens voorganger Taberidji in Malacca in 1545 en het herstel van Hairun op de troon van Ternate. Er zijn ook velen die de mening aanhangen dat koning Hairun, anders dan zijn voorganger, in het geheel niet naar Goa is gezonden en al helemaal niet in 1545. Zij zijn van mening dat koning Hairun ononderbroken heeft geregeerd van 1540 tot 1570.

Gouverneur Barnaldim de Sousa wordt in 1550 opgevolgd door Cristóvão de Sá. Hij is benoemd door gouverneur-generaal Jorge Cabral vlak voor diens terugkeer naar Portugal. Barnaldim de Sousa keert korte tijd later op Ternate terug; hij heeft opdracht daar nog een tijdje te blijven, omdat men vreest dat de Spanjaarden opnieuw de Molukken zullen binnendringen. Cristóvão de Sá weigert zijn voorganger op Ternate toe te laten, omdat hij niet verwacht dat de Spanjaarden op dat moment agressieve bedoelingen hebben. Hij gaat ervan uit dat Barnaldim de Sousa slechts dan opdracht heeft terug te keren als de Spanjaarden de Molukken zouden zijn binnengedrongen. Sousa houdt voet bij stuk en Sá geeft tenslotte toe. Sousa ontketent een oorlog tegen Gilolo door represailles zonder waarschuwing vooraf te ondernemen tegen kooplieden uit Gilolo die Ternate bezoeken. Hij zendt daarop een legermacht van 180 Portugese soldaten naar Gilolo, met het doel het daar nieuw gebouwde fort te verwoesten. Koning Hairun en de vorst van Batjen volgen met een leger van 5.000 man. De koning van Gilolo, die de beschikking heeft over een legermacht van 1.200 man en een grote hoeveelheid kanonnen, wacht de aanval met vertrouwen af. Balthasar Velloso, die de voorhoede leidt, wordt onverwacht aangevallen door een strijdmacht onder bevel van de kroonprins van Gilolo, die in hinderlaag lag. Ofschoon Velloso, een man van meer dan zeventig jaar, een ogenblik verrast is, verdedigt hij zich met zo’n heldenmoed dat hij stand houdt en zelfs de overhand verkrijgt. Uiteindelijk drijven zijn troepen de vijand in grote wanorde terug. Barnaldim de Sousa en zijn mannen krijgen ook een serieuze aanval te verduren. Hij verslaat zijn aanvallers en drijft hen terug in het fort, slaat het beleg en snijdt de toevoer van water af. Na drie maanden, vier dagen nadat hun voorraden volledig zijn uitgeput, moeten de verdedigers zich overgeven en een vredesverdrag aangaan dat harde voorwaarden bevat. De vorst van Gilolo moet zijn koningstitel opgeven; hij mag aanblijven als schatplichtig bestuurder. De Portugezen betreden met hem het fort, waarbij zij menig barbaarse wreedheid begaan. Daarna wordt de vesting tot de grond toe afgebroken. Het aantal omgekomenen voor en tijdens het beleg bedraagt 300, van wie 18 Portugezen. Het aantal gewonden is nog veel groter. De koning van Gilolo sterft van verdriet en wordt opgevolgd door zijn zoon, cachil Guzarate. Barnaldim de Sousa is evenmin erg gelukkig met het fort waarover Tidore beschikt. Hij laat dit de koning van Tidore weten en deze is bereid het fort af te breken, om grote verwoestingen en verliezen te voorkomen. Valentijn vermeldt dat onderkoning Dom Afonso de Noronha zo tevreden is over het optreden van Barnaldim de Sousa in de Molukken dat hij hem in 1553 herbenoemt tot gouverneur en zijn bevoegdheden uitbreidt, maar Danvers laat weten (zie pag. 500) dat hij wordt ingesloten voor zijn optreden in de Molukken.

De Portugese heerschappij over de Molukken bereikt een dieptepunt onder capitão Dom Duarte de Eça, een hartvochtig en wreed man. Hij raakt in conflict met koning Hairun en neemt hem gevangen, evenals zijn moeder en broer en cachil Guzarate van Gilolo. Hij onderwerpt zijn gevangenen aan een zeer vernederende behandeling en zou ze het liefst vermoord hebben. Hij is laag genoeg om het water te vergiftigen, maar dat wordt tijdig door Hairun ontdekt. Als het volk van Ternate de poging tot vergiftiging van de koninklijke familie verneemt, neemt het de wapens op en roept ook de hulp van de Tidorezen in. Dom Duarte, die versterkingen heeft ontvangen, besluit het gevecht aan te gaan, maar de Portugese soldaten, niet langer bereid het wrede gedrag van Dom Duarte te verdragen, arresteren hem en laten de vorstelijke gevangen vrij. Hiermee komt een einde aan het geschil tussen de bevolking en de Portugezen. António Pereira Brandão wordt door het volk gedwongen het commando over de vesting Gamme Lamme op zich te nemen, totdat gouverneur-generaal Francisco Barreto hem in zijn ambt bevestigt, danwel een andere gouverneur benoemt.

1 Morgan schrijft (pag. 54) dat Retana negen Spaanse expedities naar de Specerijen-eilanden opsomt.

2 Het Westen

3 Het kleinste van de twee Spaanse schepen in de Molukken, door Magalhães-Godinho aangeduid als het kleine galjoen San Juanillo. Hij schrijft dat schip eind 1544 vertrekt met de uit de Algarve afkomstige Portugese loods Gaspar Rico, nadat met dit schip in augustus 1543 al een mislukte poging ondernomen is de terugweg naar Nieuw Spanje te vinden.

6.2 De eilanden Banda, Ambon en Saragani