Hoofdstuk 2.
De relaties met het koninkrijk Benin
2.1. De officiële handel met Benin
Geschreven door Arnold van Wickeren
De bijdrage van Benin aan de goudhandel van de Portugezen aan de Minakust bestaat niet uitsluitend uit het leveren van slaven. Bepaalde soorten tot kralen te slijpen stenen, die in Benin en in de Rio dos Forcados gevonden worden, blijken aan de Costa da Mina geruild te kunnen worden voor goud. Het gaat om roodgeaderde blauwe stenen, die de Portugezen coris dos rios of kortweg coris noemen, en om nog waardevoller gele en groengrijze stenen. Bastiam Fernandez koopt in de 20 maanden dat hij factor in Ughoton is niet minder dan 33.382 coris, als-mede 900 gele en 162 groengrijze stenen. Deze coris en de andere stenen worden door de dorpelingen van het bij het Fortaleza de São Jorge gelegen Aldeia das Duas Partes (Edina) geslepen en doorboord. De aldus verkregen kralen worden tot snoeren geregen, die worden verkocht. Naast stenen kopen de Portugezen in Benin katoen om hun slaven te kleden en om te gebruiken als (dek)zeilen op hun schepen. Fernandez koopt 1.816 stukken stof die hij beschrijft als neteldoek. Het in Europa zeer kostbare ivoor speelt in die jaren in de handel met Benin geen rol van betekenis. Fernandez koopt niet meer dan 128 slagtanden, hoewel er volgens Duarte Pacheco veel ivoor in Benin te koop is. Nog raadselachtiger is dat de Casa da Mina in het boekjaar dat eindigt in september 1505 niet meer dan zes slagtanden uit Benin ontvangt. Ofschoon particuliere handelaren mogelijk veel meer ivoor hebben gekocht dan de dienaren des konings, kan niettemin geconcludeerd worden dat ivoor in de handel met Benin van ondergeschikt belang is.
De economische levensvatbaarheid van de factorij in Ughoton (Gwato) is afhankelijk van een bevredigende ontwikkeling van de peperhandel, die is voorbehouden aan de feitor van de koning. Aan de zijde van Benin is evenzeer sprake van een koninklijk pepermonopolie. Agenten van de oba reizen grote gebieden in Benin, Urhoho en ‘Opuu’ af om peper op te kopen, die in Ughoton in Portugese schepen geladen wordt. De omvang van de peperhandel met Benin kan worden afgeleid uit de hoeveel-heden peper die de Portugese factor in Antwerpen ontvangt. Tussen 1498 en 1505 zijn dit jaarlijks ongeveer 75 quintais (4.500 kg.). Het aanbod in Antwerpen van Indische peper stijgt in 1504 tot 2.000 quintais. Hierbij vergeleken is de aanvoer uit Benin van weinig belang, hetgeen bijdraagt aan het besluit de factorij in Ughoton in 1506 0f 1507 op te heffen. De sluiting van de factorij betekent allerminst het einde van de handel met Benin. Weliswaar beperkt de Casa da Mina haar activiteiten tot het zenden van twee of drie karvelen per jaar van São Jorge naar Benin, om er slaven te halen, maar het eiland São Tomé, waar de suikerexport in die tijd zijn hoogtepunt bereikt, heeft een stijgende behoefte aan slaven. In de twee decennia na de sluiting van de factorij zal – zoals uit de volgende paragraaf zal blijken – er sprake zijn van een opleving van de handel van São Tomé en Príncipe met Benin en in de Slavenrivieren.
De contacten met de Portugezen zijn van weinig invloed op Benin. Enkele Edo-tolken of handelsagenten van de oba hebben bij een bezoek aan São Jorge of São Tomé iets gezien van de levenswijze van de Portugezen en een paar zijn tot het christen-dom bekeerd. Slechts de oba en de hoge ambtenaren die de handel met de Portugezen controleren maken kennis met Europese consumptiegoederen. Uit de bewaardgebleven boek-houding van Bastiam Fernandez blijkt welke soorten handels-goederen hij in 20 maanden ontvangen heeft. Dit zijn 12.750 manilhas, stoffen, kralensnoeren en hoofddeksels. Manilhas worden geruild tegen slaven. In de tijd dat Duarte Pacheco Benin bezoekt kost een slaaf 12 à 15 bronzen manilhas, tegen 8 à 10 koperen manilhas aan de Rio Real en in Kameroen, maar in 1517 is de prijs al opgelopen tot 57 grote of 80 kleine manilhas. In 1505 ontvangt Fernandez nog 9.991 koperen manilhas, maar later worden, evenals aan de Minakust (zie deel VI, pag. 65) nog uitsluitend bronzen manilhas verhandeld. Als ten tijde van oba Esigie, Ozolues zoon, voldoende brons beschikbaar is, neemt de bronsverwerking in Benin een hoge vlucht. De feitor ontvangt niet veel stoffen: 117 meter gekleurde stof, 48 meter lijnwaad, 15 meter bombazijn, 28 meter stof bekend als studilha en 20 meter stof uit Cambay. De stoffen zijn giften aan stamhoofden, tolken en andere ambtenaren die bij de handel met de Portugezen betrokken zijn. Koraal en snoeren met glazen kralen worden daarentegen in grote hoeveelheden naar Benin verscheept. Factor Fernandez ontvangt in 20 maanden: 1258 gram koraalsnoeren met cylindervormige kralen (de kostbaarste soort), 33.844 kleine stukjes koraal, 97 snoeren met kralen van glas, 28.969 lossen glazen kralen, 2 snoeren rode benen kralen en 84 grote geëmailleerde kralen. De eveneens naar Benin geëxporteerde hoeden bestaan uit: 37 zandkleurig geverfde hoofddeksels en twaalf gekleurde hoeden. De gekleurde hoeden dienen, evenals 32 paardenstaarten, die het symbool zijn van autoriteit en die de Casa da Mina speciaal voor Benin heeft gekocht, als opsmuk voor stamhoofden. Los van genoemde ruilwaren voeren de Portugezen ook luxe artikelen uit naar Benin. Het gaat vooral om geschenken. Zo ontvangt de oba in 1505 van koning Manuel een paard met een schitterende sjabrak, een halsketting met kralen uit Indië, een stuk bedrukte chintz uit Cambay, een marlota van oranje tafzijde en satijn, zes hemden van lijnwaad en een van blauw Indische zijde. Met de laatste gift geeft Manuel aan dat het dragen van zijde alleen aan de oba is voorbehouden. Zijn opperraadsheer, of veador, die het toezicht heeft op de handel met de Portugezen en de bestuurder van Ughoton ontvangen slechts hemden van lijnwaad. Opvallend is dat de Portugezen de oba geen echt nuttige zaken, zoals vuurwapens, geven. Zij houden zich strikt aan het pauselijke verbod vuurwapenen aan niet-christenen te verkopen. Benin kan daarom de handel met de Portugezen beschouwen als een zaak van weinig belang.