Categorieën
Portugees kolonialisme

De ontwikkeling van Portugal tot maritieme en commerciële grootmacht

Deel 7 Index

Hoofdstuk 1

De ontwikkeling van Portugal tot maritieme en commerciële grootmacht

1.0 De ontwikkeling van Portugal tot maritieme en commerciële grootmacht

Geschreven door Arnold van Wickeren

In de 12e eeuw vecht Portugal zich onder zijn eerste koning, Afonso Henriques/Afonso I (1128-1185), voor een belangrijk deel vrij van moslimoverheersing en verwerft het land internationale erkenning als onafhankelijk koninkrijk. Onder zijn opvolgers: Sancho I (1185-1211), Afonso II (1211-1223), Sancho II (1223-1246) wordt de Reconquista voortgezet en Afonso III is de vorst die in 1249 de Reconquista voltooit met der verovering van Silves en Faro in de Algarve.

Onder Afonso Henriques, die vanuit het noorden heel het midden van het land tot aan de Taag op de Moren herovert, is Portugal nog een feodale landbouwstaat, waarin nauwelijks sprake is van industriële activiteiten en (Internationale) handel op beperkte schaal voorkomt. In die tijd werken in Minho, in het noorden van het land, op de van het koninkrijk Léon afhankelijke grote landgoederen van de oude aristocratie voornamelijk lijfeigenen of horigen. Naast horigen zijn er echter ook vrije boeren, bestaande uit pachtboeren (foreiros) en boeren die land in eigendom bezitten (herdadores). De laatsten zijn de notabelen van het dorp (concelho). Zijn de opbrengsten van het land voldoende om een paard en bijbehorende bewapening aan te schaffen, dan worden zij aangeduid als cavaleiros-vilãos. Is dat niet het geval dan vallen zij in de militaire categorie van peões (voetvolk). De Portugese maatschappij kent ook slaven: het zijn in de strijd gevangengenomen moslims. De sociale structuur van de bevolking is gebaseerd op de typische feodale vormen van eigendom en op wat het land oplevert. Geheel bovenaan staat de edelman. Hij woont en bestuurt zijn landgoed (honra), beslist over geschillen en legt straffen op. Het opleggen van de doodstraf en het bij wijze van straf ampute-ren van ledematen is echter aan de koning voorbehouden. De horigen, die het land van hun heer bewerken en diens vee hoeden, kunnen zich alleen door de vlucht aan hun lot onttrekken. Aan de andere kant kan een heer zich niet van horigen ontdoen door hen eenvoudig weg te zenden als hun werkkracht te wensen overlaat. Horigen dienen hun heer jaarlijks een deel van de opbrengst van het land af te staan en daarnaast enkele dagen per jaar herendiensten te verrichten. Onder malados, afgeleid van muwalladun (bekeerd), werden aanvankelijk verstaan christenen die onder de moslimover-heersing tot de islam waren overgegaan. Later worden met de term malados aangeduid lieden, die zich, in ruil voor het verrichten van herendiensten, hebben toevertrouwd aan een beschermheer. In de huishouding (paço) van de heer werken ook horigen. Zij ontvangen, in ruil voor hun diensten, voeding, kleding en onderdak. Naast vrije boeren zijn er ook ambachtslieden en personen werkzaam in de huishouding die niet de status van horige hebben. Hun banden met de heer berusten op een contract. Deze juniores kunnen eigendom-men bezitten. Zij mogen zich vestigen in een naburig conselho, maar zij genieten geen volledige bewegingsvrijheid. In de 11e en 12e eeuw ontstaat er een klasse van nieuwe adel. Deze bestaat uit immigranten uit Léon, Castilië, Frankrijk en Noord-Europa. Zij hebben zich in de strijd tegen de Moren onderscheiden. Tezamen met niet meer dan honderd boeren die zelf land bezitten, zijn dit de ricos-homens. De oude landadel bestaat uit drie geledingen: infanções (lage adel), cavaleiros (ridders) en excudeiros (landjonkers). Vele zonen van de lage adel dienen de ricos-homens als vazallen of dienaren. Geestelij-ken zijn afkomstig uit alle klassen van de maatschappij; bisschoppen, abten en grootmeesters van militaire orden zijn van adel; de lagere geestelijkheid is afkomstig uit de lagere standen, zelfs uit die van de horigen. Afgezien van Portugezen, wonen er ook veel vreemdelingen in Portugal; zij zijn afkomstig uit landen rond de Middellandse Zee.

De belangrijkste economische activiteit is de veeteelt. In de vrucht-bare gebieden worden vooral runderen en paarden gehouden, in de minder vruchtbare streken bestaat het vee uit schapen en geiten. Daarnaast wordt graan verbouwd (tarwe en gierst in de kuststreken en rogge en gerst meer landinwaarts). Er vindt wijnbouw plaats; er zijn boomgaarden (vooral appels) en er wordt vlas aangeplant voor de vervaardiging van linnen. Tenslotte is de visvangst van belang. De Portugese economie heeft een plaatselijk karakter. Iedere villa of groep van villae is zelfvoorzienend. Op lokaal niveau is vooral sprake van ruilhandel, maar daarnaast circuleert er ook geld, naast gouden morabitinos, een verbastering van al-Murbitn (het geld van de Almoraviden) ook zilveren Portugese munten (dinheiros). Door deze dubbele standaard is er handel mogelijk niet alleen met de christelijke nabuurstaat Léon, maar ook met het aangrenzende moslimstaatje (taifa) Batalyws (Badajoz). Het is goed mogelijk dat christelijke Portugezen handeldrijven in de moslimhavens van Noord-Afrika zoals zij ook in Portugal zelf met moslims en joden zaken doen. Dit blijkt bijvoorbeeld in 1166 als Afonso Henriques islamitische, joodse en christelijke inwoners van het pas op de moslims veroverde Évora toestemming tot handeldrijven geeft. In 1180 ontvangen moslims in Lissabon, Palmela en Alcácer do Sal het recht vrij handel te drijven in het gehele koninkrijk. Er zijn talrijke andere bewijzen van handel tussen christenen en moslims, waaronder een gemeentelijke prijslijst waaruit blijkt dat het christelijke Portugal peper ontvangt via moslimgebied. De Griekse schrijver Timarion maakt melding van Portugezen die al in de eerste helft van de 12e eeuw handeldrijven op de jaarmarkt van San Demetrius in Thessalonica. In Portugal zijn nog geen markten, met uitzondering van de jaarmarkt in Ponte di Lima, die reeds vóór 1125 bestaat. In de steden en bij kastelen wonen kleine groepen handelaren, maar overigens kent Portugal geen middenklasse in de vorm van een burgerij.

Van handelsvaart is aan het begin van de 12e eeuw nog in het geheel geen sprake, maar in de loop van deze eeuw ontstaan, door de komst van de kruisvaarders, de eerste contacten met Frankrijk, maar ook met Vlaanderen en Engeland. Afonso Henriques streeft niet alleen naar volledige onafhankelijkheid van Portugal van het koninkrijk Léon en van de erkenning daarvan door de Heilige Stoel, maar hij knoopt ook banden aan met andere Europese naties, niet alleen via kruisvaarders, maar ook door het (doen) aangaan van huwelijken met telgen van buitenlandse vorstenhuizen. Afonso Henriques hernieuwt de relaties met Bourgondië in 1146 en hij verhoogt zijn aanzien door in het huwelijk te treden met Mafalda (Matilde), een Bourgondische prinses, dochter van Amador III, graaf van Savoie. Zij schenkt hem in 1154 een zoon en troonopvolger Sancho. Andere huwelijksverbintenissen laten zien dat Portugal contacten heeft met zowel het gebied van de Middellandse Zee, als met gebieden in Noord-Europa. In 1160 huwlijkt Afonso Henriques zijn oudste dochter Mafalda, die dan elf jaar is, uit aan graaf Ramón Berenguer de Provence, zoon van Berenguer Ramón III, graaf van Barcelona. De beoogde echtgenoot overlijdt voordat de huwelijks-sluiting voltrokken wordt en Mafalda trouwt nog hetzelfde jaar met Alfonso II van Aragón. Een andere dochter van Afonso Henriques, Uracca, treedt in 1165 in het huwelijk met koning Fernando II van Léon en de derde dochter, Teresa (Matilde), trouwt in 1184 met Philip, graaf van Vlaanderen en Artois en daarna (1194) met Eudes III, hertog van Bourgondië. Zijn zoon en opvolger Sancho zet de huwelijkspolitiek van zijn vader voort; hij trouwt in 1174 met Dulcia, dochter van Ramón Berenguer IV en Petronilla Ramirez, koningin van Aragón. Een uit dit huwelijk geboren dochter, Berengaria, zal in 1213 trouwen met Valdemar II, koning van Denemarken. In 1199 zendt de Engelse koning John (1199-1216), die de geschiedenis zal ingaan als Jan zonder Land, een gezant om over zijn huwelijk met een van de dochters van Sancho te onderhandelen, terwijl Sancho’s zoon Fernando rond 1211 in het huwelijk treedt met gravin Jeanne van Vlaanderen. Het internationale aspect van deze verbintenissen blijkt uit de steun die Henry II van Engeland geeft aan het huwelijk van Teresa en Philip van Vlaanderen en Artois, als onderdeel van zijn strijd tegen Philip II van Frankrijk. Portugal zoekt met deze huwelijken bondgenoten die het land kunnen helpen in zijn strijd met Castilië. De Portugese betrekkingen met Noord-Europa nemen toe. Veel Vlamingen vestigen zich in Portugal en veel Portugezen gaan in Vlaanderen wonen.

Onder Afonso III (1248-1279), die vele jaren in Frankrijk heeft gewoond, nemen de contacten met het buitenland toe. De koning heeft veel belangstelling voor de betrekkingen met het buitenland en is een goed zakenman. Hij koopt of bouwt huizen, pakhuizen, werkplaatsen en herbergen, om daarvan de huuropbrengst te genieten. Portugese koningen treden op als zakenlieden en als bevorderaars van de economie. Dit zal kenmerkend zijn voor de volgende eeuwen en beslissend voor de Portugese maritieme expansie in de 15e eeuw. Portugals koning bezit tenminste vanaf 1237 zijn eigen scheepstimmerwerf. De handel bloeit; Portugese kooplieden doen veel zaken in Spanje en soms vestigen zij zich in dat land. Nadat de christenen in 1248 Sevilla veroverd hebben, wordt een straat in die stad de `Calle de los Portugueses’ genoemd. Ook nadat de moslims in 1249 geheel uit Portugal zijn verdreven, bereiken producten uit de Algarve, evenals voorheen, de markt-plaatsen in moslimgebied. De havenstad Viana in Noord-Portugal drijft tussen 1258 en 1262 handel met de moslims in Afrika en in het koninkrijk Granada.

Afonso III, wiens bewind wordt gekenmerkt door een grote mate van stabiliteit, staat voor de taak christenen, gearabiseerde joden en de niet uitgeweken moslims te vereniging tot één natie. Naast dit probleem doen zich andere sociale problemen voor. De na de herovering van het zuiden gestichte concelhos trekken veel horigen uit het noorden, die daarmee hun vrijheid verwerven. Het gevolg van deze ontwikkeling is dat er op de bestaande landgoederen in het noorden gebrek aan arbeidskrachten ontstaat. Grondbezitters moeten met elkaar concurreren om aan voldoende landarbeiders te komen. Dit versterkt de sociale positie van niet-horige landarbei-ders, die van werkgever kunnen veranderen. Zij nemen geen genoegen meer met uitbetaling in natura, maar verlangen hun loon in geld te ontvangen.

Als tegen het einde van 1253 bekend wordt dat Afonso de Portugese munt wil verzwakken om zijn geldtekort op te heffen, beginnen de prijzen snel te stijgen. De koning vaardigt in december 1253 een wet uit, waarbij de prijzen van 400 inheemse en buitenlandse producten uit Engeland, Vlaanderen, Frankrijk, Castilië en Andalusië worden bevroren, in een poging de inflatie tot staan te brengen. Dit lukt natuurlijk niet. Er ontstaat grote onrust in het land. Dit is voor Afonso aanleiding in 1254 in Leiria de Cortes bijeen te roepen. Bij deze gelegenheid doen burgers, die de concelhos vertegenwoordigen, hun intrede in dit lichaam. Zij verwerven daarmee een stijgend aandeel in de politiek, want de Cortes wordt vooral bijeengeroepen om de heffing van nieuwe belastingen goed te keuren.

Ofschoon de gilden nog van weinig betekenis zijn, hebben zij in de 13e eeuw invloed op de besteding van de opbrengsten van plaatselij-ke belastingen. Onder Afonso’s zoon en opvolger Dinis (1279-1325) ontwikkelen de gilden zich traag, ofschoon er vele soorten ambachts-lieden zijn. Dinis is een krachtig stimulator van de economie. Hij heeft grote belangstelling voor de landbouw. Dit levert hem de eretitel Rei Lavradór (`Koning-Boer’) op. Ten tijde van Dinis zijn er nog maar weinig industriële activiteiten. Er worden goedkope stoffen en zeep gefabriceerd en er is scheepsbouw. Om deze te stimuleren laat Dinis bij Leiria naaldbossen aanplanten. Deze Pinhal d’el Rei houden het zand van de duinen ter plaatse vast, zodat zij tevens de landbouw bescherming bieden. Er ontstaan onder Dinis’ regering bijna vijftig van de uiteindelijk bijna honderd jaarmarkten, waaronder feiras francas (vrijmarkten). De opbloei van het marktwezen gaat gepaard met de toename van het gebruik van gemunt geld. Met het toenemen van de handel en het gebruik van geld ontwikkelt Portugal zich tot een markteconomie.

Onder Dinis komt Portugal meer dan voorheen in aanraking met West-Europa. Aan het einde van de 13e eeuw hebben zich overal in West-Europa Portugese handelaren gevestigd, vooral in Vlaanderen. Dinis treft verschillende maatregelen om de buitenlandse handel te stimuleren. In 1293 sluit hij een overeenkomst met handelaren die varen op Vlaanderen, Engeland en Frankrijk, waarbij een verzeke-ringssysteem wordt opgezet. Nadat koning Dinis in 1309 de Venetiaanse kolonie verbannen heeft, omdat de Venetianen bond-genoten zouden zijn van zijn vijanden, gaat de vorst in zee met de Genuese koopman en zeevaarder Emmanuele Pessagno, waarmee de Venetiaans-Ligurische rivaliteit haar weerslag in het Portugese openbare leven krijgt. De vorst sluit in 1317 een contract met Pessagno. Hij verleent hem een subsidie en handelsvoorrechten tussen zijn geboortestad en Lissabon, in ruil voor 20 bemande oorlogsschepen. Pessagno heeft voor de bouw de hulp van 20 Genuese sabedores do mar. Hij wordt voor zijn diensten beloond met een erfelijk leengoed, terwijl hij in februari 1322 wordt aangesteld als almirante-mór van de Portugese oorlogsvloot. Later verschijnen de namen van andere Genuese families in de commer-ciële en maritieme geschiedenis van Portugal. De vier prominenste daarvan zijn: Doria, Lomellini, Grimaldi en Catanei.

Voor Dinis’ tijd is kenmerkend dat de heersende welvaart het onnodig maakt naar het middel van muntverzwakking te grijpen, zoals Dinis’ voorganger heeft gedaan en zijn opvolger telkenmale zal doen. Dinis roept ook zelden de Cortes bijeen, omdat hij in de benijdenswaardige positie verkeert geen nieuwe belastingen te hoeven heffen. Onder Dinis zoon Afonso IV (1325-1357) geraakt Portugal in een crisis. De sociale en economische structuur van het land is in 1340 aan het veranderen. De adel leeft op grote voet en geeft veel meer geld uit dan de honras opbrengen. Het inkomen van de adel zou kunnen worden vergroot, als deze zijn geld zou investeren in de handel en in andere winstgevende activiteiten. De adel doet dat echter niet; men schijnt onvoldoende te begrijpen dat de tijden waarin op een gemak-kelijke manier rijkdom verworven kon worden met de voltooiing van de Reconquista definitief voorbij zijn. Naast de adel ontstaat de bourgeoisie die welvarend is geworden in handel en nijverheid. Zij wil haar nieuw verworven rijkdom tonen en verlangt haar aandeel in de politiek. Het verlangen van de bourgoisie haar rijkdom te tonen, leidt naast de bestedingen van de adel tot een situatie die economen aanduiden met de term `overbesteding.’ Deze veroorzaakt prijsstij-gingen vooral van industriële produkten. Afonso, maatschappelijke onrust vrezend, vaardigt in 1340 een wet uit, waarbij de buitensporige uitgaven van de adel aan banden worden gelegd. De wet veroorzaakt een zekere rusteloosheid onder de lagere klassen; de feodale stabiliteit stort in elkaar en er ontstaat de mobiele arbeidersklasse.

In 1348 wordt Portugal, evenals zo vele andere landen, getroffen door de `Zwarte Dood’. Tussen eind september en kerstmis raast de pest over het land, waarbij wellicht eenderde van de bevolking sterft. Niet alleen steden, zoals Lissabon, Coimbra, Santarém, Silves en Bragança, worden zwaar getroffen; de ziekte maakt ook vele slacht-offers in dorpen en op het platteland, terwijl kloostergemeenschappen overal gedecimeerd worden. Het bezit van de kerk stijgt, omdat edelen en vrije boeren, in het zicht van een naderende dood en in een wanhopige poging hun ziel te redden, hun bezittingen aan de kerk schenken. Dit is weliswaar bij de wet verboden, maar er is geen autoriteit die tijdens de pestepidemie de wet handhaaft. De daling van de bevolking in de steden door sterfte wordt spoedig meer dan teniet-gedaan door de trek van het platteland naar de steden. Veel arbei-ders zijn niet langer bereid tegen de gebruikelijke karige beloningen het land te bewerken; zij hopen op een minder zwaar leven in de stad. Terwijl er een stadsproletariaat ontstaat van ongeschoolden, is er op het platteland een schreeuwend gebrek aan arbeidskrachten. Het aantal verlaten landgoederen (fogos-mortos) is aanzienlijk. Adel-lijke landeigenaren, kloosters en rijke boeren zoeken vergeefs naar werkkrachten. Zij doen een beroep op de koning, die als grootgrond-bezitter met dezelfde problemen kampt. Afonso vaardigt in 1349 een wet uit die landarbeiders verplicht genoegen te nemen met dezelfde beloning als voorheen. Deze wet stopt de trek naar de steden uiter-aard niet. Die zal aanhouden tot diep in de jaren zeventig. De proble-men nemen toe door een nieuwe pestplaag in 1356.

Tot de bourgoisie behoren ook de in Lissabon en elders in het land gevestigde buitenlandse kooplieden, aanvankelijk vooral Genuezen, die weldra gevolgd worden door de Florentijnen, die in Portugal als actieve kooplieden en bankiers optreden. De Portugese kroon vaardigt in 1338 zijn eerste beschikking uit ten behoeve van de beroemde bankiersfamilie Bardi. Hierbij ontvangen de Bardi’s louter commerciële privileges. Daarna neemt de Florentijnse kolonie de tweede plaats in achter de Genuezen. In de loop der tijd zullen Vlamingen, Fransen en de beroemde Duitse handelshuizen en bankiers Welser, Fugger en Höchstetter bij benadering dezelfde privileges ontvangen als de Genuezen en Florentijnen. Het gaat In het algemeen om het recht handel te drijven tussen hun vaderland en Portugal en zijn bezittingen, het recht bezit te verwerven, wa-pens te dragen en herstelbetalingen te ontvangen. Vreemdelingen behorend tot dezelfde naties ontvangen ook vaak het recht onder-linge geschillen te beslechten met behulp van hun eigen regels.

Rond het midden van de 14e eeuw wonen niet alleen veel buiten-landse kooplieden in Portugal, maar hebben zich ook veel Portugese handelaren in het buitenland gevestigd. Er leven zoveel Portugese handelaren in Vlaanderen en het belang van de handel met dat land is zozeer toegenomen dat in Brugge een officiële Portugese handels-post (feitoria) wordt gesticht. De handel met en de vaart op Engeland worden bevorderd door een verdrag dat Portugese kooplieden sluiten met koning Edward III. Dit verdrag, dat later door Afonso IV officieel zal worden erkend, garandeert de veiligheid van Portugese koop-lieden in Engeland en van Engelse kooplieden in Portugal. In de handel met Noord-Europa en vooral met Engeland nemen hande-laren uit Porto een belangrijke plaats in, hetgeen Porto tot een welva-rende stad maakt. In de 13e en 14e eeuw zijn de inwoners van de stad een aantal malen in opstand gekomen tegen hun feodale heer, de bisschop van Porto. In 1354 komt de stad onder rechtstreeks bestuur van de kroon, waarbij de inwoners van Porto een zekere mate van feodale autonomie verwerven.

De Portugese export naar de verschillende Westeuropese landen bestaat in die tijd uit: vijgen, rozijnen, zout, wijn, olijfolie, honing, talk, was, kurk, kermes, leder, huiden en Spaans gras voor de vervaar-diging van bezems. Uit Vlaanderen, Engeland en Frankrijk worden textiel en kleding ingevoerd, waarbij de Franse en Vlaamse expor-teurs lijden onder de Engelse concurrentie. Andere geïmporteerde goederen zijn: hout, verfstoffen en paarden. De Portugese export naar landen aan de Middellandse Zee, met inbegrip van islamitische landen, bestaat uit: gedroogde vis, honing, was, leder, huiden, wol en enig zout. In ruil hiervoor ontvangt Portugal: specerijen, suiker, stoffen van zijde en wol, wapens, graan en allerlei huishoudelijke en luxe goederen. Portugal vormt een intermediair tussen de Noord- en Zuid-Europa, met inbegrip van Noord-Afrika. De tussenhandel ondervindt veel profijt van het voorhanden zijn van een overvloed aan gouden en zilveren Moorse munten. De kustvaart met Galicië en de noordkust van het Schiereiland is ook van belang, evenals de handel met Castilië langs de lange gemeenschappelijke grens. De intensivering van de handelsbetrekkingen met andere delen van het Iberisch schiereiland brengt met zich mee dat de kolonies van Catalaanse, Aragonese en Castiliaanse kooplieden in Portugal die van Genuezen en Florentijnen getalsmatig veruit gaan overtreffen.

De Portugese scheepvaart in de Middellandse Zee, maar ook de handel op Engeland en Vlaanderen ondervindt veel concurrentie van Italiaanse kooplieden uit vooral Genua, Florence, Piacenza Milaan en Venetië. Met hun technische voorsprong, rijkdom en handelscontacten weten zij de Portugezen geleidelijk te verdringen. Zij wedijveren met de joden in het uitlenen van geld en het verwerven van politieke invloed. Aan de andere kant profiteert de Portugese scheepvaart van de geavanceerde scheepvaarttechnie-ken van de Italianen, wat een voorwaarde is voor de Portugese maritieme expansie in de 15e eeuw. Dat Portugal weet te profiteren van de technische voorsprong van de Italianen, blijkt als Fernando I (1367-1383), zoon van Pedro I (1357-1367) en kleinzoon van Afonso IV, die de bouw van schepen op allerlei manieren bevordert om van Portugal een maritieme macht te maken, in zee gaat met admiraal Lanzarote Pessanha. De admiraal is een telg uit de uit Genua afkomstige familie Pessagno. Met Genuese hulp is Portugal in staat 32 galeien en 30 kraken (naus) te bouwen om, in het kader van de oorlog met Castilië, in 1369 een aanval uit te voeren op Sevilla.

In Fernando’s tijd groeit Lissabon uit tot een haven waar jaarlijks 400 tot 500 schepen geladen worden. De Portugezen zijn kennelijk een handel- en zeeminnend volk, maar ook veel in Lissabon wonende vreemdelingen dragen bij aan de groei en bloei van de haven. De historicus Fernão Lopes geeft een opsomming van de talrijke vreemdelingen die zich in Lissabon gevestigd hebben. Onder hen bevinden zich lieden afkomstig uit Genua, Venetië, Florence, Milaan, Piacenza, Catalonië, Biskaje, Mallorca, Aragón, Vlaanderen, Engeland en Frankrijk. Speciaal vermeldt worden lieden uit Cahors. Koning Fernando drijft handel met eigen schepen en hij aanvaardt geen lading van anderen voordat hij zijn eigen goederen heeft geladen. De Cortes, in 1371 bijeen in Lissabon, klaagt dat de koning tarwe, die hij verkregen heeft voor vijf soles, verkoopt voor vijf libras, zijnde het twintigvoudige. Dezelfde Cortes in Lissabon klaagt er in 1371 over dat de koning, de geestelijkheid en de adel hun privileges misbruiken, om te vermijden dat zij, evenals gewone kooplieden, belasting betalen. Deze klachten worden een jaar later, als de Cortes in Leiria bijeen is, herhaald. De kritiek richt zich niet slechts op de koning, maar ook op de koningin, op bisschoppen, grootmeesters van religieuze orden, andere geestelijken, ridders en dragers van openbare ambten, zoals boek-houders, schrijvers, belastinggaarders, en rechters. Zij allen worden mercadores e regatões (kooplieden en marskramers) genoemd.

De koning mag dan wel in een bepaald opzicht een rivaal zijn van zijn eigen kooplieden, in vele andere opzichten is hij hun bescher-mer. Een wet uit 1377 regelt zaken, waarover inheemse en buiten-landse kooplieden steggelen. De wet somt in honderd pagina’s de belasting op, die geheven wordt op goederen van buiten- en binnenlandse herkomst. Bij wet van 6 juni 1377 wordt subsidie verleend aan scheepsbouwers. Inwoners van Lissabon die een schip willen laten bouwen van honderd ton of meer, ontvangen belastingvrij hout uit de koninklijke bossen. Ook zijn ingevoerd hout, ijzer, zeildoek en andere scheepsbouwmaterialen vrij van belasting. De wet bevat nog veel andere bepalingen om de scheepsbouw te stimuleren. In december 1380 worden dezelfde privileges verleend aan allen die een schip van vijftig ton laten bouwen of invoeren. In maart 1381 ontvangen de inwoners van Porto dezelfde voorrechten. De Companhia das Naus van 1380 voorziet in een vorm van zeeassurantie voor schepen van vijftig ton en meer, met inbegrip van de twaalf schepen van de koning. De premie bedraagt 2% van de waarde van de lading bij iedere reis. De verzekering dekt zowel verliezen in oorlogs- als in vredestijd en biedt ook bescherming tegen onverwachte heffingen in buitenlandse havens. Deze gede-tailleerde en afgeronde bepalingen van Fernando hebben zeer veel invloed op het zeerecht in de landen rond de Middellandse Zee. Dat het Fernando ondanks zijn oorlogen goed gaat, kan worden afgeleid uit de opmerking over zijn inkomsten van de kroniekschrijver Fernão Lopes: `Zij waren zo groot dat het nu moeilijk te geloven is.’ Door Fernando’s steun aan de handel met het buitenland ontstaat een nieuwe klasse van koopvaarders. Een probleem is echter dat er niet voldoende ervaren zeelieden zijn. Het gebrek aan goede zeelui zal voor Portugal een probleem zijn gedurende de gehele periode van zijn maritieme expansie.

Onder koning João I (1385-1433), die gehuwd is met Philippa van Lancaster, worden in 1389 de privileges van de Engelse kooplieden in Portugal opnieuw bevestigd. Portugals handel met andere stre-ken in het noorden wordt voortgezet. Tot de koopwaren die de Portugezen in die tijd naar noordelijke havens brengen behoren: juwelen, parels, specerijen (uit het Oosten en uit Afrika), wijnen, olijfolie, dadels, pompelmoezen, sinaasappelen, vijgen, amandelen en wellicht wol. Portugese kooplieden worden door hun handel met het buitenland steeds rijker en machtiger. Koning João bevordert de handel; hij wijst Caminha in het noorden van Portugal aan als vrijhaven, waar ieder schip, afkomstig uit welk land dan ook kan ankeren, terwijl slechts de goederen belast worden die ter plaatse zijn verkocht. De Companhia das Naus wordt in 1397 vernieuwd. Uit gedetailleerde gegevens uit die tijd blijkt dat Portugal zich ontwikkelt tot een krachtige handelsnatie, ondanks dat zijn kooplieden veel problemen te overwinnen hebben. Gedurende deze periode worden tarwe en andere granen, die voorheen gewoonlijk door Portugal geëxporteerd werden, in toenemende mate ingevoerd. Een van de oorzaken daarvan is dat de wijnbouw en de fruitteelt (pompelmoe-zen) toeneemt, ten koste van de teelt van tarwe, omdat Spaanse invallers dikwijls de tarweoogst vernietigen. In 1399 en in andere jaren gelast João kooplieden ook granen in hun retourvracht uit Brittannië en Vlaanderen op te nemen, in plaats van lichtere produc-ten van hogere waarde. De koning zelf is, evenals zijn voorgangers, een deelnemer in de handel met het buitenland. Zijn schepen zeilen bijvoorbeeld in 1405 naar Noorwegen, Vlaanderen en Genua. Uit een prijslijst, uitgegeven in 1410, blijkt dat in Lissabon en Porto een grote verscheidenheid aan koopmansgoederen uit alle delen van Europa wordt aangevoerd. Portugese schepen bezoeken in het begin van de 15e eeuw de Balearen en andere havens in het gebied van de Middellandse Zee. Zij brengen daar soms tarwe uit Noord-Europa. Deze schepen vormen, evenals die van de Venetianen en Genuezen, een link tussen de noordelijke zeeën en de Middelland-se Zee. De feitoria in Brugge wordt gehandhaafd ter bescherming van de handel. Het aantal Portugezen in Vlaanderen is zo groot dat er in 1410 een speciale begraafplaats voor hen in Brugge is. Vóór 1414 geldt hetzelfde voor Vlamingen in Lissabon.

Naast handelsvaart, is er sprake van kaapvaart. Hierbij kapen mos-lims schepen van de christenen en christenen die van de moslims (en van elkaar). Bij de kaapvaart zijn zelfs schepen van koning João betrokken. Zeer profijtelijk is het innen van losgelden tegen vrijlating van gevangengenomen vijanden. Een verordening van 1388 regelt de verdeling van zowel ter zee als te land gemaakte gevangenen tussen de koning, de admiraal en de zeelieden van de koninklijke vloot. Een gevangene komt in beginsel toe aan degene die hem overmeesterd heeft, met uitzondering van een gevangene die meer waard is dan 20 dobras. Deze is voor de koning, die de kaper een vast bedrag voor hem betaalt. De betaling van losgelden voor gevangenen is tussen moslims en christenen goed geregeld en is toevertrouwd aan makelaars in gevangenen (alfaqueque), die de ruil afwikkelen. Aangewezen Portugezen, meestal franciscanen, wordt toegestaan vrij door Noord-Afrika te reizen, om met hun islamitische tegenspelers te onderhandelen. Er wordt een speciaal klooster gesticht, waarin franciscanen op deze taak worden voorbe-reid. Van oudsher is er ook reguliere handel tussen Europa en Afrika. West-Afrika levert granen, bepaalde soorten textiel, leer, suiker en goud aan Europese kooplieden, in ruil voor koper, hout wapens, lak en andere producten. Overigens tekent de kerk voort-durend protest aan tegen handel met de `ongelovigen’.

2.0. Besluit en voorbereiding