De ontwikkelingen in Kongo. Angola en Kongo

Deel 14 Index

Hoofdstuk 1.

Angola en Kongo:

1.1. De ontwikkelingen in Kongo

Geschreven door Arnold van Wickeren

De zeer vriendschappelijk relatie die de Portugese koning Manuel (1495-1521) met de katholieke koning Afonso I van Kongo (1506-1543) heeft opgebouwd en gekoesterd, is onder zijn opvolger João III (1521-1557) geheel verwaterd. De Portugezen in de Kongolese hoofdstad M’banza-Kongo gaan desondanks voort met het verfraaien van de stad, die door zijn brede, door palmen omzoomde lanen, zijn schitterende stenen gebouwen en zijn vele kerken, steeds meer op een Portugese stad gaat lijken. Als in 1534 de kathedraal gereed is, wordt de stad herdoopt in São Salvador (do Congo). Van oudsher zijn het vooral dominicanen en franciscanen die als missionarissen in Kongo werkzaam zijn, maar in 1505 en 1521 krijgen zij versterking van kanunniken van Sint Jan de Evangelist.

Met het overlijden van Afonso I in 1543 komt er een einde aan een periode van rust en voorspoed in Kongo die vijftig jaar heeft geduurd. Omdat het koningschap in Kongo niet erfelijk is, ontstaat al direct een strijd om de troon tussen de verschillende rivalen. De onrust die daarvan het gevolg is, speelt de Portugese slavenhandelaren in de kaart. De factor van São Tomé laat koning João III weten dat de slavenhandel met Kongo levendiger is dan hij ooit onder de regering van Afonso I is geweest. De strijd om de troon wordt aanvankelijk beslist in het voordeel van Nkanga Mvemba, een zoon van Afonso, die zich laat kronen als Pedro I, maar hij wordt in 1545 verdreven en opgevolgd door Mpudi a Nzinga Mvemba, alias Francisco I. Maar ook deze Mani-Kongo kan zich niet op de troon handhaven; hij moet waarschijnlijk al in 1546 de troon afstaan aan Nkubi Mpudi a Nzinga, een kleinzoon van Afonso I en een neef van Pedro I, die als Diogo I de troon bestijgt. Zijn voormalige rivaal vindt een toevluchtsoord in een kerk, waar hij tot zijn overlijden, twintig jaar later, verblijft. Tijdens het bewind van Diogo begint Kongo meer en meer af te glijden. Het land wordt in Europa vrijwel vergeten, behalve als een plaats waar slaven kunnen worden verkregen. De Kerk zal, evenwel, krachtige pogingen ondernemen om de zielen van de Kongolezen te redden.

Koning Diogo zendt in 1546 de priester Diogo Gomes, een in Kongo geboren blanke, naar Portugal. Hij keert in 1548 terug met de eerste jezuïeten; drie priesters en een lekenbroeder, die hun provinciaal-overste Simão Rodrigues, op verzoek van João III naar Kongo heeft gezonden. Zij dopen in vier maanden 2.100 Bakongo en bouwen drie kerken, waaronder een nieuwe kathedraal, gewijd aan de Verlosser, waaraan de Kongolese hoofdstad haar nieuwe naam, São Salvador do Congo, ontleent. De lekenbroeder, Diogo de Soveral, sticht scholen voor 600 kinderen. Ondanks het veelbelovende nieuwe begin van de missie, ontstaan er al spoedig problemen. De jezuïeten begaan de fout samen te spannen tegen Mani-Kongo Diogo (1546-1561). Zij ondervinden veel tegenwerking bij de uitvoering van hun hervormingsplan en kunnen bovendien de verleidingen van de alom aanwezige corruptie niet weerstaan. Spoedig houden ook zij zich bezig met de koop en verkoop van slaven. Een van de priesters, Frei Jorge Vaz, verwerft in drie jaar 60 slaven. Vijf jaar na hun aankomst in Kongo verlaten de vier jezuïeten Kongo alweer. Dauril Alden wijdt het falen van de jezuïeten daaraan dat hun missiepost verwikkeld raakt bij politieke en economische conflicten.

Tezelfdertijd wordt vanuit São Tomé druk op koning João III uitgeoefend Kongo te boycotten, omdat koning Diogo de jezuïeten het leven zuur maakt en slavenkaravanen op weg naar de kust overvalt. Diogo antwoordt dat de missionarissen zich misdragen en hem een ‘onwetende hond’ noemen. In 1553 komen er voor de tweede maal jezuïeten in Kongo aan. Diogo heeft dan al zijn christelijk geloof vaarwel gezegd en zich voorzien van een groot aantal concubines, terwijl hij zich overgeeft aan heidense riten en gebruiken. Hij verbiedt zijn onderdanen de scholen van de jezuïeten te bezoeken. Omdat zij niets meer in Kongo kunnen uitrichten, verlaat de Societas Jesu Kongo in 1555, waarbij de zorg voor het voortbestaan van de Kerk in Kongo aan de franciscanen en aan de bisschop van São Tomé wordt overgelaten. In 1556 wordt koning Diogo er door de Portugezen toe aangezet de oorlog te beginnen tegen zijn vazal, de Ngola van het naburige koninkrijk Ndongo. De Ngola behaalt met steun van de Portugezen in 1556 een grote overwinning op Diogo, die door in Kongo wonende Portugezen werd gesteund. Het gevolg is dat het niet meer aan de Mani-Kongo schatplichtige Ndongo, zich gaat uitstrekken over een groot gebied, tussen de Rio Dande, Rio Lucala en Rio Cuanza.

Uit een onderzoek in 1548 ingesteld door koning Diogo blijkt dat in Kongo tien door Europeanen bewoonde huizen zijn, die een rol spelen bij de slavenhandel en dat er ieder jaar twaalf à vijftien Portugese schepen die 400 à 700 slaven kunnen vervoeren naar Kongo komen. Als het aantal schepen onvoldoende is om alle gevangengenomen slaven te kunnen vervoeren, komt het vaak voor dat de matrozen in opstand komen tegen de reders die de schepen willen overbeladen. Hieruit blijkt dat de slavenhandel gepaard gaat met de meest afschuwelijke taferelen.

In 1561 sterft Mani-Kongo Diogo en opnieuw breekt er een geschil om de troon uit, met verschillende spelers. De regering van Nzinga Mvemba, alias Afonso II, zoon en troonopvolger van Diogo I, is van korte duur: hij wordt nog in het jaar waarin hij de troon bestijgt, tijdens de mis vermoord door zijn broer, Nzinga Mvemba, die als Bernardo I (1561-1565), regeert. Bernardo sneuvelt in een veldslag met een koning van een naburig land. Zijn opvolger is Mpudi a Nzinga Mvemba, alias Henrico I (1565-1567). Deze laatste Mani-Kongo van de Nzinga Mvemba-lijn overlijdt al na enkele jaren. Door de strijd om de troon en de invallen van de Jaga tijdens de regeringsperioden van Bernardo en Henrico desintegreert Kongo hoe langer hoe meer. Ratelband wijst erop dat er ‘tijdens de troonopvolgingsoorlogen na 1561 talrijke blanken worden vermoord. Overvallen op geïsoleerde factorijen komen steeds meer in Kongo voor; in het binnenland zijn de Portugezen hun leven en bezit niet langer zeker. Henrico I wordt opgevolgd door Nimi ne Mpangu Lukeni lua Mvemba, die onder de christelijke naam Álvaro I, bijna twintig jaar(1568-1587) zal regeren. Álvaro’s regering begint niet onder een goed gesternte; sedert 1560 hebben krijgers van de Jagastam, wier wreedheid en neiging tot kannibalisme hun mogelijke slachtoffers doen sidderen van angst, in toenemende mate invallen vanuit het oosten in het koninkrijk Kongo ondernomen en kort na de troonsbestijging van Álvaro I, komen de Jaga plotseling de kant van São Salvador op.

Álvaro I, vlucht in 1569 met al zijn duques, marquezes, viscondes en barões, alsmede met de gehele blanke bevolking van de hoofdstad, naar een eiland bij Boma, midden in de Kongostroom, daarmede zijn hoofdstad en het koninkrijk overlatend aan de verwoestingen van de Jaga. Het is niet zeker op welk van de honderden eilanden de Mani-Kongo en de zijnen ongeveer een jaar hebben gewoond. Soms wordt verwezen naar het Eiland van de Paarden en een andere keer naar Hippopotamuseiland of Olifantseiland. We weten dat het klein was, een factor die de verschrikkelijke omstandigheden nog moet hebben verergerd. De Jaga verwoesten het koninkrijk. Zij dringen São Salvador binnen en steken de stad in brand. Zij slachten iedereen af die de brand heeft overleefd. Het leger van de Jaga wordt daarna opgesplitst in afzonderlijke regimenten, die de resterende provincies veroveren. Duizenden van huis en haard verdrevenen trekken langs de wegen, waarbij velen omkomen van de honger. Begin 1571 bereikt het bericht van de ramp die Kongo heeft getroffen Lissabon. Het maakt daar diepe indruk. De plotselinge overweldiging van Kongo maakt een einde aan het gevoel van de Portugezen dat zij in dit deel van Afrika veilig zijn.

Op het eiland waarop de Mani-Kongo en de andere vluchtelingen zich bevinden, verslechtert de situatie dramatisch. De pest breekt uit en grijpt snel om zich heen en ook daar ontstaat gebrek aan voedsel. Mani-Kongo Álvaro wordt ziek; hij krijgt geen pest, maar waterzucht, een kwaal waaraan hij de rest van zijn leven zal lijden. Als de vluchtelingen de hongerdood te wachten staat, arriveren slavenhandelaren van São Tomé. Wat er daarna gebeurt, laat Duarte Lopez ons weten: ‘De prijs van een kleine hoeveelheid voedsel steeg tot wat voor een slaaf moest worden betaald, die voor ten minste tien crowns werd verkocht. Dus gedreven door de nood, verkocht de vader zijn zoon en de broer zijn broer; iedereen begin de verschrikkelijkste misdaden om maar wat eetbaars te bemachtigen.’ Het voedsel wordt gelost, de zwakke, halfdode zonen en broeders van hertogen, markiezen en baronnen worden in roeiboten overgebracht en daarmee stroomafwaarts vervoerd tot waar de karvelen uit São Tomé voor anker liggen. Nog altijd wordt bij de verkoop van slaven door beide partijen de brief over het slavernijdecreet van Mani-Kongo Afonso I in acht genomen. Duarte Lopez zegt hierover: ‘Zij die werden verkocht om de honger van anderen te stillen, werden gekocht door Portugese kooplieden…. De verkopers zeggen dat het slaven zijn, wat de laatsten bevestigen, om aan verdere ellende te ontsnappen. Een treuriger situatie waarbij mannen en vrouwen beweren slaven te zijn om te worden verkocht en voedsel te krijgen, is nauwelijks denkbaar.’

Inmiddels heeft Álvaro I zich in zijn wanhoop tot Lissabon gewend. Hij heeft een ambassadeur naar de jonge koning Sebastião gezonden en dit keer wordt er snel op een uit Kongo ontvangen verzoek om hulp gereageerd. Nog hetzelfde jaar zendt koning Sebastião de voormalige gouverneur van São Tomé, Francisco de Gouveia, met 600 Portugese soldaten uit, om Kongo op de Jaga te heroveren. De expeditiemacht, die in maart 1571 uitzeilt, arriveert in Kongo tezamen met gevluchte strijders van koning Álvaro. Het verenigde leger van Portugezen en Muxicongos trekt door het land en valt de Jaga aan. Duarte Lopez, de belangrijkste bron voor wat de invallen van de Jaga betreft, laat weten dat het vreemde geluid die de oude haakbussen maken, voldoende is om de Jaga op de vlucht te drijven. Binnen achttien maanden is de Mani-Kongo teruggekeerd in zijn hoofdstad, maar het aanzien van de koning heeft door het ongelukkige verloop van de oorlog zeer geleden. Ook het feit dat hij de troon slechts door de hulp van blanken heeft kunnen terugwinnen, heeft zijn gezag geen goed gedaan..

De missionarissen hebben hun activiteiten na het verdrijven van de Jaga ook weer opgepakt. In 1584 komen Spaanse ongeschoeide karmelieten naar Kongo om aan het grote beschavingsoffensief deel te nemen, maar daarmee is niet iedereen het eens. Aan het herstel van de zwaar geteisterde katholieke kerk wordt ook deelgenomen door Portugese seculiere geestelijken, die door de bisschop van São Tomé naar Kongo zijn gezonden. Sterke stromingen verzetten zich tegen de inmenging van missionarissen in de bestuurszaken van het koninkrijk. Anarchie en burgeroorlog heersen in het hele land. En alsof dit nog niet genoeg is, vallen Angolese legers plunderend en rovend de grensgebieden binnen. Meer en meer kooplieden verlaten Kongo en nemen de wijk naar Luanda-eiland, Mpinda en Loango, in afwachting van betere tijden. In 1574 heeft Gouveia de Jaga geheel uit Kongo verdreven. Een legertje van 600 Europeanen, uitgerust met vuurwapens, heeft de trotse Jagahorden verjaagd. In maart 1574 roept koning Sebastião capitão Francisco de Gouveia naar Portugal terug, omdat hij zijn missie met succes heeft bekroond. Álvaro I voelt zich echter geenszins veilig; de Jaga zijn weliswaar verslagen, maar niet vernietigd. Zij hebben zich neergelaten aan de grenzen van zijn rijk, klaar om deze weer te overschrijden zodra de kans zich voordoet. Daarom bouwt Francisco de Gouveia op verzoek en voor rekening van de Mani-Kongo voordat hij naar Lissabon terugkeert eerst een fort, waarin Álvaro I en de Portugese inwoners van São Salvador zich kunnen terugtrekken als de Jaga hen opnieuw zouden aanvallen. Gouveia keert uiteindelijk pas in september 1577 in Lissabon terug en sterft kort daarna op de leeftijd van 70 jaar. Verschillende van zijn kameraden zijn in Kongo achtergebleven, waar zij welvarende kooplieden worden. Vele van hen vormen privélegertjes, om zich tegen aanvallen te beschermen, maar vooral om er slaven mee te vangen. De gebeurtenissen van de laatste jaren leiden ertoe dat de positie van de Portugezen in het koninkrijk Kongo niet meer wordt hersteld. Als Mani-Kongo Álvaro I orde op zaken heeft gesteld, zal hij zich rechtstreeks voor hulp tot het Vaticaan wenden. Dat de Mani-Kongo een kritischer houding tegenover Portugal ontwikkeld, blijkt ook uit het volgende. Gezanten van Álvaro I zouden de Ngola al in een vroeg stadium hebben gewaarschuwd dat de Portugezen zijn land willen veroveren. Dit schrijft García Simões s.j. in een brief van 20 oktober 1575, wat Alvaro I overigens ten stelligste in zijn brief aan García Simões van 27 augustus 1575 weerspreekt.

Hij moet zich ingeklemd hebben gevoeld tussen twee krachten die de Afrikaanse geschiedenis in die tijd kenmerken: de druk van binnen uit – historisch gezien een deel van het leven waarmee alle Afrikaanse koningen te maken hebben – en de druk uit Europa, die vreemd en daarom beangstigend is. Hij doet wat zijn voorgangers hebben gedaan en wat het enige is wat hij kan doen: hij vraagt hulp aan Portugal en aan Spanje, die beide door Philips II worden geregeerd, en eveneens aan de paus. Hij vraagt hun missionarissen en handwerkslieden te zenden, om zijn verwoeste koninkrijk te helpen opbouwen Hij biedt aan de hulpverlenende machten koper- en zilvermijnen te geven. Al jaren geleden waren de Portugezen ervan overtuigd dat er koper- en zilvervoorkomens in het binnenland van Kongo te vinden zijn, ofschoon deze nog door niemand ontdekt zijn en al helemaal niet door de koningen van Kongo, zodat de mijnen die Álvaro zo genereus aanbiedt alleen maar in zijn verbeelding bestaan.

Álvaro I heeft bepaald geen geluk met zijn ambassadeurs. Een van hen is de Portugese koopman Duarte Lopez. Hij vertrekt in 1583 uit Kongo, met een pak brieven en een hoofd vol met zorgvuldig gegeven instructies. Het schip waarop Duarte Lopez reist, stoot lek bij Kaapverdische eilanden en wordt door tegenwinden naar de eilanden van West-Indië geblazen. Het schip zinkt uiteindelijk bij Grenada en de bemanning en de passagiers stellen zich in veiligheid door naar het eiland te zwemmen. Duarte Lopez verblijft bijna een jaar op Grenada, waarna hij aan boord van een Spaanse vloot naar Spanje kan zeilen. Als de Mani-Kongo niets meer van of over zijn gezant verneemt, vreest hij dat het schip waarmee hij vertrokken is, verloren is gegaan. Hij zendt dan zijn eerste minister, Dom Pedro António, in een ander schip naar Lissabon. Dit vaartuig valt evenwel in handen van Engelse piraten. De opvarenden van het buitgemaakte schip worden aan boord van de piraat genomen en dat zeilt naar Engeland. Als zij aan land willen gaan, lijdt het vaartuig schipbreuk en Dom Pedro en zijn zoon, die hem heeft vergezeld, komen om in de golven. Als Duarte Lopez zich hersteld heeft van zijn beproeving en zich fit genoeg voelt om Spanje te verlaten en zijn missie te volbrengen, reist hij naar Rome, waar hij in 1588 aankomt. Hij deelt paus Sixtus V mede dat aan de kerk van Santa Cruz in São Salvador do Congo 28 kanunniken en diakens verbonden zijn en dat de kerk de beschikking heeft over een orgel en over alles wat aan de pracht van de eredienst bijdraagt. De publicatie van zijn reisverslag door Antonio Pigafetta, de beroemde kroniekschrijver van Magalhães’ reis, in 1591 maakt heel christelijk Europa bekend met Kongo. Inmiddels is Dom Álvaro I overleden en in 1587 opgevolgd door zijn zoon Dom Álvaro II (1587-1614). Hij weet dat zijn vader af wilde van het Portugese voogdijschap over Kongo en het koninkrijk rechtstreeks onder de Heilige Stoel wilde stellen. Hij streeft daarom hetzelfde doel na. Het verzoek van de koning São Salvador te verheffen tot sedes episcopalis wordt goed ontvangen, zowel door koning Philips II als door paus Clemens VIII. Nadat São Salvador de onderscheiding cidade is toegekend, wordt de stad op 20 mei 1596 verheven tot bisdom, met jurisdictie over Kongo en Angola. Maar deze erkenning kan het verval van de kleine Luso-Afrikaanse Wereld geen halt toeroepen. Gedurende de tweede kwart van de zestiende eeuw is er in São Salvador een jezuïetencollege gevestigd, maar de invloed die daarvan uitgaat is gering, ook omdat het niet ononderbroken functioneert.

De druk die Álvaro I heeft ondervonden, neemt nog verder toe en Álvaro II onderneemt bij herhaling pogingen om het Kongolese grensgebied met Angola af te schermen van de gebieden van zijn zuiderbuur, die zijn uitgeleverd aan het schaamteloze optreden van slavenjagers die belust op winst, vaak de grenzen met Kongo overschrijden. Álvaro II, die niet alleen de banden van vazaliditeit formeel met Portugal wil verbreken en die ook de Ngola in zijn verzet tegen de Portugezen ondersteunt, doet rechtstreeks een beroep op de paus en hij biedt de Heilige Stoel ‘alle metalen die in zijn koninkrijk zullen worden ontdekt’ aan, in ruil voor bescherming tegen ‘geweld en ergernissen’.

Maar de arme Álvaro II heeft al even weinig geluk met zijn ambassadeurs als zijn vader heeft gehad. De boodschapper is deze keer António Manuel. Hij wordt niet alleen op zee uitgeschud door piraten, maar loopt zowel in Lissabon als in Madrid vertraging op. Hij bereikt tenslotte Rome op 3 januari 1608, vier jaren nadat hij uit Kongo is vertrokken. Hij is echter zo uitgeput en hij is zo wanhopig, omdat de meeste leden van zijn gezantschap onderweg zijn gestorven, dat hij twee dagen na aankomst in Rome ook sterft, slechts enkele uren voordat hij zijn boodschap kan overbrengen. Zijn tragische overlijden blijft niet onopgemerkt. Hij wordt met evenveel luister begraven als een overleden ambassadeur van Frankrijk. Hieruit blijkt dat Kongo door het Vaticaan definitief erkend wordt als een christelijk koninkrijk. De begrafenisplechtigheid is beschreven als ‘bijna een koning waardig’, en er is een fresco in het Vaticaan dat laat zien dat paus Paulus V, António Manuel op zijn sterfbed bezoekt. Maar ondanks alle luister waarmee zijn begrafenis gepaard gaat, is er weinig bereikt inzake de wijze waarop Kongo geholpen kan worden en het jaar daarop overlijdt Álvaro II, zonder dat hij erin geslaagd is, te bereiken wat hij voor alles heeft nagestreefd, het verbreken van de banden van vazaliditeit van zijn koninkrijk met Portugal.

Het zou een langdradig verhaal worden, schrijft Allan Scholefield, alle koningen op te sommen die na Álvaro II over Kongo hebben geregeerd; zij regeren korte tijd en hun levens zijn gevuld geweest met rivaliteit en intriges. De snelle troonswisselingen leiden ertoe dat enige heersers nog kinderen zijn, zoals Álvaro IV die de troon in 1631 heeft bestegen, toen hij dertien jaar was en die slechts vier jaar heeft geregeerd. Duffy vult aan dat zij ook ‘more and more despotic’ worden en dat de eenheid van het koninkrijk teloor gaat. Tegen 1615 zijn de meeste sporen van Portugees leven verdwenen; de mensen zijn gestorven, gevlucht of in de zwarte bevolking opgegaan. De bisschop van Kongo, Manuel Baptista klaagt in 1612 over de nutteloze offers door Europese geestelijken gebracht in een ongezond klimaat, temidden van een volk dat zo anders is in zijn geloofsbeleving. Maar ook de bisschoppen van São Salvador en hun helpers dragen aan verval bij. In de periode 1599-1624 verruilen vier achtereenvolgende Portugese bisschoppen hun residentie in São Salvador voor een tijdelijk verblijf in het opkomende Luanda. Hun opvolgers vestigen zich voorgoed in Luanda, vanwaaruit zij een twintigtal parochies verspreid over Angola en Kongo besturen. Zij laten zich in São Salvador vertegenwoordigen door een apostolische prefect die wordt gekozen uit de kapucijnen die, bij vier verschillende gelegenheden, in de achttiende eeuw in Kongo zijn gearriveerd en daar de evangelisatie van het volk op zich hebben genomen. Na 1676 zal São Salvador geen bisdom meer zijn.

In de eerste jaren van de zeventiende eeuw wijken Hollandse schepen, daartoe gedwongen door onderlinge concurrentie in de Golf van Guinée, uit naar havens aan meer zuidelijk gelegen kusten, zoals Mayumba, Loango en Mpinda, ondanks dat de Portugezen daar factorijen hebben. Zo weet kapitein García Mendes Castelo Branco in ongeveer 1603 te melden dat er in de haven van de Kongolese havenstad Mpinda steeds twee of drie Hollandse schepen liggen die daar goede zaken doen en waarbij de Afrikaanse vorsten de vreemde indringers alle mogelijke steun verlenen. In hetzelfde Mpinda, eens het uitgangspunt van Portugees missiewerk in Kongo en Angola en waar zich nog steeds kerken en missieposten bevinden, brengen de Hollanders tot ontzetting van de paters jezuïeten de leer van Maarten Luther en Calvijn aan de man. De Portugezen dringen er bij Philips III (Filipe II) op aan hen toestemming te geven om in Mpinda een fort te bouwen om Hollandse schepen te kunnen weren, maar daartoe zal eerst in 1609 worden besloten. Voorlopig kunnen de Portugezen weinig tegen de Hollanders ondernemen, want de enkele tientallen Portugezen die nog in Mpinda verblijven kunnen de graaf van de Kongolese kustprovincie Soyo of Sonho geen rekenschap vragen van zijn openlijke bevoordeling van de Hollanders die, evenals in Loango, hogere prijzen betalen dan de Portugezen.

De graaf van Soyo, Dom Miguel, wendt zich omstreeks 1606 tot de Staten-Generaal waarin hij zijn affectie voor de Hollanders uitspreekt. In hetzelfde jaar gelukt het de Portugezen, na een heftig treffen, Hollandse schepen van de Kongostroom te verjagen. Begin 1608 zeilt Wemmer van Berchem met het jacht de Meerminne de Kongorivier op. Hij dient volgens zijn opdracht met de koning van Kongo en de graaf van Soyo een handelsverdrag af te sluiten. Kapitein Álvaro de Sousa nadert met vier schepen uit Luanda de Meerminne. Van Berchem en zijn schipper Jan Janssen Backer aarzelen geen moment om slag te leveren. Ten aanschouwen van de te hoop gelopen Afrikanen wordt het Portugese admiraalsschip in de grond geschoten, terwijl een van de andere schepen zwaar wordt beschadigd. Begrijpende dat versterking uit Luanda spoedig zal volgen, verlaat de Meerminne het strijdtoneel. Ondertussen is Piet Brandt begin 1608 met de Meermin bij Loango voor anker gegaan. De Portugezen zoeken de vermetele Pero Abrantes, zoals zij de door hen gehate Piet Brandt noemen, te vermoorden, maar zij executeren abusievelijk in Loango een andere Hollander, Augustijn Cornelissen.

In april 1608 arriveert de Neptunus in Loango. Aan boord bevindt zich de jonge ondercommies Pieter van den Broecke, die zijn eerste reis maakt naar Angola en Kongo, maar die na een paar jaar het pionierswerk van Piet Brandt in deze streken zal overnemen. De toekomstige kroniekschrijver blijkt ook een bekwaam onderhandelaar. Hij verkrijgt in korte tijd van Dom Miguel vergunning om 40.000 pond ivoor in de Neptunus te laden. Schip en lading worden aan de Goudkust verkocht voor 44 pond goud.

Luanda is zeer ongerust over de onderhandelingen van Dom Miguel, graaf van Soyo, met de Hollanders. Dit wordt bericht aan de onderkoning van Portugal, Cristóvão de Mouro, markies van Castelo-Branco, die op zijn beurt in zijn rapport van 24 januari koning Philips III (Filipe II) van de zaak op de hoogte stelt. De koning geeft al op 10 maart toestemming voor de bouw van een fort op een eilandje in de Kongo voor de kreek naar Mpinda, terwijl de onderkoning enige oorlogsschepen naar de Loangokust moet zenden om de Hollanders te verjagen. De gouverneur van Angola, Dom Manuel Pereira Forjaz krijgt opdracht Dom Álvaro II en Dom Miguel te vragen naar hun bedoelingen, zonder van argwaan blijk te geven. In 1610 komt de bouw van het fort bij Mpinda stil te liggen, omdat Dom Miguel de Portugezen allerlei moeilijkheden in de weg legt. En als de Portugese bevelhebber in Kongo zich tenslotte naar de residentie van Álvaro II begeeft om toestemming voor de bouw van het fort te vragen, waardoor Dom Miguel zijn verzet zal moeten opgeven, wordt hij zijn residentie en het land uitgejaagd. Ook de bevolking van Soyo toont zich steeds meer anti-Portugees en pro-Hollands. Als in september 1612 vier caravelas met 300 man uit Luanda de Meermin en een klein Hollands jacht willen overvallen verjagen Hollanders en Kongolezen gezamenlijk de Portugezen, die met vele doden en gewonden moeten afdruipen.

In 1614 onderscheppen de Portugezen een brief van de Mani-Kongo aan de graaf van Soyo, die overigens beiden corresponderen met prins Maurits. In zijn brief geeft de koning de graaf opdracht contact te zoeken met Pero Abrantes (Piet Brandt), die de koning gewaarschuwd heeft voor de ware bedoelingen van de Portugezen en die in 1613 een Hollandse factorij in Mpinda heeft gesticht. De koning verzoekt in zijn brief de graaf van Soyo er bij Pero Abrantes op aan te dringen de nodige zorg te besteden aan de verdediging van de monding van de Kongo tegen de Portugezen. Tot opluchting van de Portugezen sterven Dom Álvaro II en Dom Miguel beiden nog hetzelfde jaar. Na enige tijd van verwarring, neemt in 1615 een zoon van de overleden koning de macht in handen en bestijgt als Álvaro III de troon van Kongo. Philips III feliciteert de nieuw vorst met zijn troonsbestijging, wijst hem op het verraderlijke gedrag van zijn voorganger en dringt aan op het opgeven van het verzet tegen de bouw van het fort bij Mpinda. Álvaro III keert zich in zijn antwoord van 24 oktober 1615 tegen de Hollandse ‘ketters, vijanden van het Geloof, verraders van Uwe Majesteit en dus ook van dit Rijk’. Ter verdediging van zijn vader, die de graaf van Soyo niet tijdig streng heeft gestraft, voert hij aan: ‘echter, mijn vader was al oud en het oorlogvoeren meer dan moe, en wie zou een zo gelovig katholiek vorst als de graaf van Soyo hebben gewantrouwd’? Hij belooft de Hollanders te zullen verdrijven, waardoor de reden voor de bouw van het fort in Mpinda vervalt.

De Mani-Kongo verbiedt met de ‘Flamengos’ handel te drijven. Eerst nadat bisschop Manuel Baptista de nieuwe graaf van Soyo heeft geëxcommuniceerd, geeft ook deze zijn verzet tegen het koninklijk bevel op. De Portugezen hebben tijdelijk het pleit gewonnen; in 1619, drie jaar na de sluiting van hun post in Mpinda, bezitten zij alweer vier factorijen

Nadat Mani-Kongo Dom Álvaro II (1587-1609) zich heeft beklaagd over de schendingen van de Kongolese grenzen door de Portugese slavenhalers uit Angola, blijven de grensschendingen kennelijk aanhouden. In 1617 beschuldigt die nieuw aangetreden gouverneur van Angola, Luís Mendes de Vasconcelos, die in augustus van dat jaar in Luanda is gearriveerd, zijn ambtsvoorgangers onder meer van het illegaal verwerven van slaven en van het inzetten hierbij van de kannibalistische Jaga, die meer slaven opeten dan dat zij aan de Portugezen afleveren. In hetzelfde jaar dat de nieuwe gouverneur zijn beschuldigingen aan het adres van zijn voorgangers uit, worden deze bevestigd door de klacht die Mani-Kongo Dom Álvaro III zendt aan paus Paulus V. Hij laat de Heilige Stoel weten dat de Portugese gouverneurs van Angola, in plaats van de koningen van Kongo te helpen, zoals de koningen van Portugal hen hebben opgedragen, zij Kongo zijn binnengevallen alsof het om vijandelijk gebied gaat. Om de zaken nog erger te maken, hadden de Portugezen zich verenigd met de Jaga-natie, die mensenvlees eet.

Enige jaren later zijn er opnieuw berichten van door de Portugezen uit Angola geleide invallen in Kongolees gebied. De in oktober 1621 in Angola gearriveerde gouverneur João Correia de Souza gelast een aanval op Nambu a Ngongo, een Kongolese chief, om hem te dwingen de gouverneur van slaven te voorzien. Nambu a Ngongo geniet de steun van de Mani-Kongo, ‘een machtig suzerein.’ Als Nambu a Ngongo weigert aan de dreigementen tegemoet te komen, zijn de Portugezen en de met hen verbonden ‘Jaga’ genoodzaakt hun dreigementen waar te maken. Het Kongolese leger opent de aanval en hoewel zij de hulptroepen van de Portugezen uiteen weten te slaan, blijken zij de kern van de haakbusschutters niet te kunnen overwinnen. Nambu a Ngongo wordt gevangengenomen en geketend naar Brazilië gezonden. De gevolgen van deze zege zijn een ramp voor de Portugezen. De Kongolezen nemen wraak op de naar schatting duizend Portugese handelaren in het land. Vele kooplieden, vooral degenen die in het zuiden van het land wonen, worden vermoord, evenals hun vrouwen en kinderen..Zij die elders in het land wonen, overleven slechts door tussenkomst van de Mani-Kongo

Midden augustus 1624 zeilt een Hollands smaldeel van zes schepen, onder bevel van Philips van Zuylen, dat enige maanden voor de kust van Angola heeft geopereerd, de wassende Kongostroom op. Een van de schepen, het prijsschip S. Francisco van 160 ton, lukt het niet tegen de stroom op te zeilen en het schip wijkt uit naar de haven van Loango. Van Zuylen wordt 14 september zeer goed door de graaf van Soyo ontvangen. Als Piet Heyn na zijn mislukte aanslag op Luanda, op 6 december 1624 met zijn vloot in Kongo aankomt, treft hij daar nog de zes schepen van Philips van Zuylen. Van de oorspronkelijke 142 koppen zijn de laatste maanden veel zeelieden gestorven; het bemannen van de prijzen heeft de scheepsbemanning nog verder verzwak en tot overmaat van ramp zijn er onder de schepelingen oproerige elementen van wie Van Zuylen de grootste last ondervindt. Piet Heyn stelt orde op zaken. Van Zuylens bemanning wordt aangevuld met vers volk van de vloot van de admiraal, die de verzetplegers overneemt op zijn eigen schip en deze hun verdiende straf doet ondergaan. Begin 1625 keert hij terug naar Amsterdam, waar hij negen maanden later binnenloopt. Piet Heyn heeft afschriften van brieven, uit 1622 of 1623, bij zich die Mani-Kongo Pedro II Afonso (26 mei 1622 – 13 april 1624) en de graaf van Soyo aan prins Maurits hebben geschreven. Beide vorsten vragen daarin de prins om hulp omdat een door de Portugezen geleide Jaga-expeditie het koninkrijk Kongo is binnengevallen om Pedro II Afonso te dwingen de kopermijnen, het eiland van Luanda en een deel van de kuststrook af te staan.

Terwijl de ontwikkelingen in Kongo hun loop nemen, bereiken de brieven hun bestemming. Ofschoon het de Hollanders in het geheel niet duidelijk is wat van hen verwacht wordt, maakt de mededeling dat de kosten van de hulpverlening zullen worden terugbetaald, de zaak aantrekkelijk erop in te gaan.

Op het moment dat het verzoek om hulp aan prins Maurits werd opgesteld, trokken Jagahorden plunderend, moordend en verwoestend door Mbamba, de dichtstbevolkte en rijkste provincie van Kongo, ten zuiden van Soyo. De expeditie heeft – zoals hiervoor vermeld – ook chief Nambu a Ngongo gevangengenomen. De Mani-Kongo heeft zich al eerder tot koning Philips III (Filipe II) gewend, maar deze heeft Pedro II Afonso verzocht enige afgezanten naar Madrid te zenden om de zaak te bespreken. Omdat hij er weinig voor voelt zich in een Afrikaans wespennest te steken, heeft hij op deze manier de moeilijkheid ontweken.

Pedro II Afonso heeft direct na de Jaga-inval zijn troepen verzameld en heeft kans gezien de indringers begin 1623 terug te drijven. De vreugde is echter van korte duur, als een nieuwe inval volgt. Dan nemen de zaken plotseling een gunstige keer. Gouverneur João Correira de Souza verlaat na ruzie met de jezuïeten plotseling op 2 mei 1623 Luanda. Hij wordt in augustus van dat jaar opgevolgd door Dom Simão de Mascarenhas, de gewezen prelaat van Kongo, met wie Pedro II Afonso zeer bevriend is. Deze laat zonder uitstel de door Portugezen geleide Jaga-expeditie uit Kongo terugroepen. Nog geen jaar later sterft Pedro II en bestijgt zijn zoon García de troon van Kongo.

Piet Heyn zendt de gecommitteerde van de West-Indische Compagnie (WIC) en de commies van de factorij in Mpinda naar de graaf van Soyo om te spreken over diens hulpverzoek aan prins Maurits, maar nu de goede relaties met de Portugezen in Luanda hersteld zijn, wil de graaf niet meer herinnerd worden aan zijn hulpverzoek aan prins Maurits. De verontwaardigde Piet Heyn, die onkundig is van de keer die de zaken in Kongo hebben genomen, zendt Willem Jansz. met twee leden van de scheepsraad, met afschriften van de brieven aan prins Maurits, naar de graaf van Soyo. Deze zegt geen hulp nodig te hebben en daarom nooit te hebben gevraagd. Kongolese kooplieden hebben de brieven geschreven in de hoop de Portugezen schade te kunnen bezorgen. De graaf zegt prins Maurits zeer erkentelijk te zijn voor de eer en de vriendschap die de prins hem bewijst. Piet Heyn die over te weinig diplomatieke gaven beschikt, om te begrijpen dat de politieke situatie radicaal is veranderd en hoe dan ook zijn gelijk wil halen, brengt de vergoeding voor Hollandse hulp ter sprake die in de brieven aan prins Maurits is beloofd. De graaf van Soyo reageert zeer verwonderd en zegt dat hij zich heeft verheugd op te ontvangen geschenken. Piet Heyn is tot zijn grote woede genoodzaakt met geschenken over de brug te komen, omdat de graaf zijn onderdanen heeft verboden zaken met de Hollanders te doen, alvorens hij is tevredengesteld.

De verhoudingen in Mpinda zijn de laatste jaren sterk gewijzigd, wat de gouverneur van Angola, Fernão de Souza, veel kopzorgen geeft. De Portugese Kroon bezit, naast het monopolie op de slavenhandel, ook het monopolie op de ivoorhandel. De Kongolezen zijn gehouden de Portugese factor in Mpinda al het beschikbare ivoor vrijwel zonder winst tegen de vastgestelde prijs te leveren. De Portugese monopoliehouder verkoopt ivoor door, tegen de veel hogere marktprijs aan Hollandse kooplieden, die op hun beurt het ivoor met winst aan Portugese handelaren verkopen en zo maakt iedereen winst en zijn allen tevreden. Natuurlijk mag dit niet, maar Lissabon is ver en Luanda heeft niets in Mpinda te vertellen. Bovendien verkopen Kongolezen ook wel rechtstreeks ivoor aan de Hollanders.

De Hollanders of Mafulas, zoals de Kongolezen hen noemen, zijn niet alleen gek op ivoor, maar ook op koper uit de mijnen van Bembe en Nsundi. Zij zijn bereid daarvoor in het geheim vuurwapens te leveren, wat de Portugezen niet doen, omdat zowel de Kroon als de Heilige Stoel christenen verbieden vuurwapens aan de heidenen te verkopen.

De betrekkingen tussen het koninkrijk Kongo en de Republiek der Verenigde Nederlanden worden door onhandig optreden nog verder belast, waarbij de Portugezen garen spinnen. Van Zuylen is zo onvoorzichtig en lomp dat hij op de Portugezen buitgemaakte handelswaar ijskoud in Mpinda aan Portugese handelaren te koop aanbiedt. Zij herkennen de koopwaar onmiddellijk, wat bij hen kwaad bloed zet, terwijl de graaf van Soyo, bevreesd voor de gevolgen van connecties met kapers, zich ijlings terugtrekt.

Piet Heyn, wiens van weinig inzicht getuigende optreden hiervoor al ter sprake is gekomen, begaat nog een grote lompheid in Mpinda. Hij dringt er bij de bewoners op aan samen met de Hollanders tegen Luanda op te trekken. Op een dergelijk verzoek blijken noch de graaf, noch de Portugese kooplieden gesteld te zijn: komen de Hollanders aan de Kongorivier om zaken te doen, dan zijn zij welkom; willen zij die handel beschermen door gewapende koopvaarders uit te zenden, het is hun goed recht; doch een oorlogsvloot groter dan zich ooit in deze wateren heeft vertoond, met kennelijk vijandige bedoelingen, verontrust hen in hevige mate en doet hen de factorij en de Compagnie met andere ogen bezien. Zij zijn dan ook meer dan opgelucht als Piet Heyns schepen al begin januari 1625 vertrekken. Slechts een Hollander is achtergebleven, de factorijcommies, die nu het gelag moet betalen.

Piet Heyn verlaat Kongo op 2 januari 1625, om zich te verversen op het Portugese eilandje Anobom en keert vandaar op 2 februari naar Brazilië terug. Hij maakt daar kennis met de nieuwe Portugese bevelhebber in Brazilië, Salvador García de Sá e Benevides. Bij de landing van Piet Heyns troepen aan de Rio Espiritu Santo, lijden de Hollanders een gevoelige nederlaag, als zij zich met meer dan tachtig man aan doden en gewonden moeten terugtrekken. Op 18 april bevindt Piet Heyn zich ter hoogte van São Salvador da Baía en hij moet machteloos toezien hoe de stad steeds meer in het nauw gebracht wordt door de belegeraars, die de Hollandersop 4 mei 1625 dwingen de stad over te geven.

Fernão de Souza, ziet zijn kans schoon en eist van de graaf van Soyo dat deze de Hollanders uit Mpinda verdrijft en de factorij sluit, wat ook gebeurt. De commies wil met zijn goederen uitwijken naar Ngoyo, maar als hij verneemt dat daar Portugezen in de buurt zitten, kiest hij voor Loango, waar landgenoten van hem wonen. Hij wordt ziek en daarom het land uitgezet, want als hij sterft, betekent dit onheil voor de bevolking van Loango. Hij keert terug naar Mpinda en is daar meer dan welkom, omdat zich daar een partij ivoor heeft opgehoopt die men tegen de marktprijs aan de Hollanders wenst te verkopen. Hij betrekt weer zijn oude factorij en kan zijn schip met ivoor laden. Allen zijn tevreden en de protesten van de gouverneur van Luanda legt men naast zich neer en als in maart 1635 het Hollandse kapersschip Tamarica met zijn prijs de Vlasbloem in Kongo aankomt, toont de graaf van zich weer pro-Hollands

De Heeren XIX zenden in 1637 het Zeeuwse schip St. Michiel met de hoofdcommies Cornelis Jansen Root naar Kongo met de opdracht in Mpinda of elders aan de Kongo loges te stichten. Als Root in oktober 1637 in Mpinda aankomt, treft hij daar commies Hendryck Eeckhout uit Loango aan, die voor rekening van Loango zaken drijft in Mpinda. Root krijgt op 30 november toestemming van de graaf van Soyo een loge in Mpinda te stichten. Root en Eeckhout kopen grote hoeveelheden ivoor, maar met de handel in slaven, waarom de Hollandse plantages in Pernambuco zeer verlegen zitten, wil het door grote tegenwerking van de Portugezen, die hun monopolie bedreigd zien, niet erg vlotten. Na bijna een jaar handelen zijn slechts 72 slaven verkregen. Zij worden met de St. Michiel naar Pernambuco gebracht. De Engelsen die ook een factorij in Mpinda hebben en eveneens onder Portugese tegenwerking te lijden hebben, geven de brui aan hun handel in Kongo en vertrekken naar de Goudkust.

Root heeft zich in Zarry stroomopwaarts aan de rechteroever van de Kongo een loge geopend en laat de grote factorij in Mpinda aan Eeckhout over. In 1639 is er sprake van hongersnood in Mpinda. Root zendt voedsel, dat in Zarry overvloedig aanwezig is, naar Eeckhout, die daarvoor slaven koopt. Als in maart 1639 de Maecht van Enchuysen en de St. Michiel geladen met behoorlijke ruilwaren in Mpinda arriveren, komt de slavenhandel van de WIC goed op gang. In dat jaar vertrekken drie Hollandse schepen de Maecht van Enchuysen, de St. Pieter (het omgedoopte prijsschip São Pedro van de Maecht van Enchuysen) en de Mooriaen met respectievelijk 82, 70 en 21 slaven naar Pernambuco. Zij zijn ingekocht voor gemiddeld 3.000.000 nzimbus (100 gulden) en brengen in Pernambuco 500-600 gulden op. De Compagnie heeft aan haar activiteiten een nieuwe zeer lucratieve activiteit toegevoegd, te weten slavenhandel

De laatste belangrijke missionaire inspanning in Kongo in de nadagen van de Portugese invloed in het land is als de missie in Kongo wordt overgenomen door Italiaanse, Spaanse en Vlaamse kapucijnen. De eerste kapucijner missionarissen arriveren in 1645 uit Rome, ondanks Portugese protesten. Zij dopen naar schatting 15.000 Afrikanen per jaar. Bemoedigd door zulke statistieken, zendt de Congregatio de Propaganda Fide in 1648 opnieuw een groep kapucijnen naar Kongo. Nadat Luanda dat jaar heroverd is op de Hollanders doen de Portugezen hun soevereine rechten over het gebied gelden en zij verlangen controle op de activiteiten van de kapucijnen die werkzaam zijn in Portugees gebied. De missieactiviteiten van de kapucijnen in Kongo bloeien nog tot ongeveer 1660, maar daarna komt de onvermijdelijke teruggang. Van de plannen een seminarie op te zetten komt niets terecht, waarmee ook de opleiding van Afrikaanse priesters van de baan is. Gedurende de rest van de eeuw golven de resultaten van de kapucijnen op en neer, maar in de volgende eeuw zijn niet meer dan een of twee priesters in Kongo werkzaam. Ofschoon het aantal mensen dat zij dopen enorm is: 100.000 door een priester in de periode 1645-1666; 1.750 door een ander in veertig dagen. Alle kapucijnen bij elkaar zouden van 1677 tot 1700 niet minder dan 340.000 mensen hebben gedoopt en 50.000 huwelijken hebben ingezegend. Een eeuw later resteren van de inspanningen van de kapucijnen slechts statistieken. Omstreeks het jaar 1700 is de eens zo prachtige hoofdstad São Salvador do Congo een verlaten stad, waarvan de twaalf kerken allen tot ruïnen zijn vervallen. Stanley, die het gebied in de jaren zeventig van de negentiende eeuw heeft verkend, heeft geen sporen van een christelijke beschaving, noch tekenen van de eens zeer grote Portugese invloed en opperheerschappij kunnen vinden.

1.2 De avonturen van Andrew Battell

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

De Malediven. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.1 De Malediven Geschreven door Arnold van ...