Categorieën
Nederlandse kolonialisme Portugees kolonialisme

De oprichting van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie; de eerste VOC-vloot naar Indië. De aanval van de Hollanders op de Estado da India

Deel 16 Index

Hoofdstuk 1.

De aanval van de Hollanders op de Estado da India

1.1. De oprichting van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie; de eerste VOC-vloot naar Indië

Geschreven door Arnold van Wickeren

In deel XV van dit werk is aandacht besteed aan de reizen van de zogenaamde voorcompagnieën van de VOC. In de jaren 1595-1602 hebben deze compagnieën, die in feite gelegenheidsondernemingen zijn geweest, omdat zij na terugkeer van de schepen weer werden opgeheven, niet minder dan 65 schepen naar Oost-Indië gezonden. Omdat de felle concurrentie tussen deze compagnieën, vooral tussen Zeeuwen en Hollanders, geenszins in het landsbelang was, hebben de Raadpensionaris van Holland, Johan van Oldenbarnevelt, en de stadhouder, Prins Maurits, zich beijverd de bewindhebbers van de voorcompagnieën tot samenwerking te bewegen, waardoor de Staten-Generaal de Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) hebben kunnen oprichten. De VOC, waarvoor uit alle lagen van de bevolking een kapitaal is ingelegd van ƒ 6.424.588, heeft zes kamers: Amsterdam, Zeeland, Enkhuizen, Delft, Hoorn en Rotterdam. De Compagnie wordt het octrooi of privilegie gewaarborgd van de handel op Oost-Indië, hetzij langs Kaap de Goede Hoop, hetzij westwaarts, door de Straat van Magalhães. Daartoe mag zij in de overzeese landen verbintenissen aangaan, “forteressen en verzekertheden” bouwen, gouverneurs, officieren van justitie en krijgsvolk aanstellen. Het octrooi, dat gedateerd is 20 maart 1600, machtigt de Compagnie ook schepen van Portugezen en Spanjaarden te nemen. De organisatie van de VOC, met haar zes kamers, is gedecentraliseerd.

De verdeling van de activiteiten over de kamers, zoals de bouw en uitrusting van schepen of de in- en verkoop van goederen, is nauwkeurig vastgelegd: Amsterdam de helft, Zeeland een kwart en de kleine kamers ieder een zestiende. Een kamer wordt bestuurd door bewindhebbers, dat is per kamer een vast aantal personen, die door de stedelijke overheid of, in het geval van Zeeland, de gewestelijke staten, worden gekozen uit kandidaten die door de reeds zittende bewindhebbers zijn voorgedragen uit meestal zeer kapitaalkrachtige aandeelhouders. Het bestuur van de VOC is opgedragen aan de Heren XVII. In dit college participeert Amsterdam met acht en Zeeland met vier bewindhebbers. De vier kleine kamers hebben ieder een bewindhebber in het bestuurscollege. Om te verhinderen dat de kamer van Amsterdam alleen de dienst uitmaakt, is bepaald dat de kamer van Zeeland, de kamers van de Maas en die van Noord-Holland om beurten het zeventiende lid van het bestuurscollege benoemen. De Heren XVII, die beurtelings in Amsterdam en in Middelborch bijeenkomen, vergaderen voor de eerste maal op 15 april in Amsterdam. Tot voorzitter van de gehele vergadering wordt gekozen de Amsterdamse bewindhebber Reinier Paeuw1. De volgende dag (16 april) besluit de vergadering een vloot van veertien2 schepen uit te rusten. Tot admiraal van de vloot wordt aangesteld Wybrandt van Warwijck, aan boord van de Mauritius, en tot vice-admiraal Sebald de Weert. Tot leden van de ‘breeden raad’ der vloot worden de admiraals en enige kooplieden en schippers (kapiteins) benoemd. De vloot is primair een handelsvloot die peper dient in te kopen in Bantam op Java en nagelen, foelie en noten op de andere eilanden, maar naast haar commerciële karakter, vormt de vloot ook een militaire macht die de ‘coninck’ van Ternate en de ‘gouverneur’ van Ambon assistentie dient te verlenen tegen de Portugezen. Wijbrandt van Warwijck vertrekt op 17 juni 1602 met de zes schepen van de kamer van Amsterdam, de twee schepen uit Enkhuizen en het jacht Papegaij van de rede van Texel; Sebald de Weert is al 31 maart met de drie Zeeuwse schepen van Wielingen vertrokken en de Eendracht, de Erasmus en de Rotterdam zeilen 18 juni uit. De oprichting van de VOC en de voorbereidingen voor de uitzending van een grote vloot van met kanonnen3 bewapende schepen ontgaat de Spanjaarden en Portugezen natuurlijk niet. Voor de onderkoning van de Estado da India vormen de vloten van de VOC een zeer serieuze bedreiging. We zullen daarom aan de verrichtingen van de schepen van de eerste vloten die de VOC naar Indië zendt de nodige aandacht schenken.

Wijbrandt van Warwijck zendt op 15 december 1602, als zijn gehele vloot zich in de buurt van Kaap de Goede Hoop bevindt, zijn vice-admiraal met vier schepen naar Sri Lanka; drie andere schepen gaan naar Atjeh en met de overige zeven schepen arriveert de admiraal op 29 april 1603 voor Bantam. Twee dagen nadat Joris van Spilbergen daar met de schepen Ram en Schaap uit Atjeh is aangekomen. Joris van Spilbergen is op 5 mei 1601, in dienst van de Compagnie van Balthasar de Moucheron, uit Veere naar de Oost uitgezeild. Van Warwijck zendt op 6 juni de Erasmus en Nassau van Bantam naar China. Op 1 augustus verschijnt Jacob van Heemskerck4 met de schepen Witte Leeuw, Alkmaar en een op de Portugezen buitgemaakte kraak voor Bantam. Op 20 augustus stelt de pangéran van Bantam de admiraal een huis tot kantoor beschikbaar, waarin hij Frans Wittert als hoofd, met Jacob Doensz van Groendijck en enige andere plaatst. Wybrandt van Warwijck zendt 29 augustus 1603 de Eendracht in gezelschap van Joris van Spilbergen, met zijn schepen Ram, Schaap en Lam, naar patria en 18 oktober 1603 vertrekken de Mauritius en Rotterdam, in gezelschap van Jacob van Heemskerck met de Alkmaar, Witte Leeuw en de door hem op 25 februari 1603 in Straat Singapore buitgemaakte Portugese nau Santa Catarina ook naar Nederland

Inmiddels is op 13 augustus het schip Ter Goes uit Sri Lanka in Bantam aangekomen met belangrijk nieuws. Sebald de Weert is, na aan het einde van het jaar 1602 bij Kaap de Goede Hoop de vloot met vier schepen verlaten te hebben, met zijn eskader naar Sri Lanka gezeild en voor Batticaloa voor anker gegaan. Vandaar is hij met zijn metgezellen, gezeten op de rug van olifanten, naar Kandy gereisd, waar hij door de koning, “een zeer beschaafd en rijk vorst, vriendschappelijk ontvangen en weelderig onthaald werd.” De vorst wil gaarne de Portugezen, die vestingen hebben in Colombo en Cruz de Gale (Galle), uit zijn land verdreven zien en daartoe roept hij de hulp in van Sebald de Weert. Deze vertrekt naar Atjeh, na de koning te hebben beloofd met meer schepen te zullen terugkeren. Sebald de Weert vindt in Atjeh de drie schepen de Wijbrandt van Warwijck naar Atjeh heeft gezonden, alsmede twee schepen van Balthasar de Moucheron uit Zeeland, Ram en Schaap. Hij keert op 3 april 1603 met zeven schepen en drie sloepen naar Sri Lanka terug, nadat hij Jan Decker als koopman in Atjeh heeft achtergelaten en twee Atjeese gezanten aan boord heeft genomen. De ontvangst in Batticaloa is opnieuw zeer hartelijk en met de Koning van Kandy, Vimala Dharma Surya wordt afgesproken dat deze te land tegen de Portugezen in Cruz da Gale zal optrekken, terwijl Sebald de Weert met zijn vloot deze stad van de zeezijde zal aanvallen en veroveren. Tijdens de voorbereiding van de veldtocht tegen Galle, verovert Sebald de Weert achtereenvolgens vier Portugese schepen. Hij neemt geen Portugese zeelieden gevangen, maar laat hen naar het Portugese Negapatão (Nagapattinam) aan de Coromandelkust vertrekken. Dit veroorzaakt – volgens Mac Leod – onvrede bij de Koning van Kandy. Vimala Dharma Surya brengt de Hollandse zeevoogd in Batticaloa begin juni een bezoek. Volgens Mac Leod zendt Sebald de Weert hem ter verwelkoming een gewapende troep van 200 man, met twee vaandels, twee trommen en twaalf trompetten naar de wal. De vice-admiraal doet een voetval voor de vorst, als hij hem ontmoet, maar deze vreest dat Sebald de Weert hem wil gevangennemen of doden. De zeelieden worden omsingeld en de vice-admiraal en 47 van zijn manschappen worden gedood.5

De schippers kiezen na de dood van de vice-admiraal Cornelis Pietersz tot zijn opvolger; deze gaat op de Zierikzee over en wordt door Vimala Dharma Surya vriendelijk behandeld. Hij zeilt naar Billigamme en vertrekt van daar op 31 juli 1603 naar Atjeh, waar hij op 9 augustus aankomt met vijf schepen: Zierikzee, Hollandia, d’ Sterre, Vlissingen en Hollandtsche Tuijn. (De Ram en het Schaap, welke schepen begin april 1603 door Sebald de Weert van Atjeh zijn meegenomen naar Sri Lanka, zijn van daar naar Nederland teruggekeerd.) De Hollandia, de Sterre en de Vlissingen zendt Cornelis Pietersz 17 augustus door naar Bantam en zelf gaat hij met de Zierikzee, de Hollandtsche Tuijn en het jacht Papegaij een week later naar Johore. Hij ankert 4 oktober 1603 voor de rivier van Johore. Van de koopman Jacob Buijsen, die door admiraal Jacob van Heemskerck is achtergelaten in Batoe-Sawar, de hoofdstad van Johore, verneemt Cornelis Pietersz dat er Portugese schepen in de rivier liggen. Hij besluit de Portugezen aan te tasten. Op 7 oktober zeilt hij de rivier op, beschiet de Portugese schepen en jaagt hen op de vlucht, waarna de sultan van Johore zich met een vloot van 5 galeien en 40 prauwen bij de Hollandse schepen voegt, om de Portugezen te vervolgen. Na een gevecht met de Portugese schepen op 10 oktober, zeilen deze een dag later weg. Cornelis Pietersz vaart weer de rivier op en ontvangt grote dank van de Jang-di-pertoewan, omdat hij hem van zijn vijanden, de Portugezen, verlost heeft. Op 13 oktober gaat Cornelis Pietersz met de Zierikzee en de Hollandtsche Tuijn onder zeil naar Patani en het jacht Papegaij zendt hij naar Bantam om tijding te brengen. Als de vice-admiraal op 3 november in Patani aankomt, treft hij daar de koopman Daniël van der Leck, die daar door admiraal Jacob van Neck is achtergelaten. Cornelis Pietersz treft ook het onzeewaardige schip Haarlem van Gaspar Groensbergen aan. Op 20 december 1603 vertrekt Cornelis Pietersz met de Zierikzee naar Bantam, terwijl de Hollandtsche Tuijn nog in Patani achterblijft om de lading peper van de Haarlem over te nemen. Daarna wordt de wordt de niet meer zeewaardige Haarlem inderdaad in brand gestoken.

Mac Leod merkt op dat de verrichtingen van de weinig genoemde tijdelijke vice-admiraal Cornelis Pietersz en zijn schepen belangrijk genoeg zijn om niet te worden vergeten. Hij vertrekt op 21 april 1604 met de Zierikzee en de Hollandtsche Tuijn naar Nederland. Hij heeft veel zieken op zijn schepen en overlijdt zelf op 29 september in een baai bij Kaap de Goede Hoop

We keren nu terug naar admiraal Wijbrandt van Warwijck. Wij hebben gezien dat hij zich eind augustus 1603 nog voor Bantam bevond. Hij vertrekt op 11 november van dat jaar, met vier schepen; de Hollandia, de Sonne, de Maene en Vlissingen, naar het Oost-Javaanse Gresik, onderweg zendt hij de Sonne door naar Ternate en hij zeilt met de overige schepen naar Johore, waar hij op 3 mei 1604 aankomt en waar hij verneemt dat de Erasmus en Nassau, die hij ongeveer een jaar eerder naar China heeft gezonden, voor Macau een Portugees galjoen hebben gelost en daarna in brand hebben gestoken. Op 20 mei zet de admiraal zijn reis voort; hij zeilt via Patani naar China. In de Zuid-Chinese Zee heeft hij te kampen met veel slecht weer en op 7 augustus 1604 gaat hij voor anker bij Pehoe, het noordelijkste grote eiland van de Pescadores, ten westen van Formosa. De Chinese autoriteiten die het gezag over de Pescodores uitoefenen en de Chinese vloot beletten6 Wijbrandt van Warwijck handel te drijven, maar de admiraal blijft desondanks tot 15 december 1604 in de Pescadores, in welke tijd hij de basis legt voor het aangaan van handelsbetrekkingen. Op weg naar Patani gaat Wijbrandt van Warwijck op 6 januari 1605 voor anker bij Poeloe Tjioeman. Hij zendt de Vlissingen naar Bantam. Dit schip verovert op 14 februari bij Pedra-branca (Straat Singapore) een Portugees schip en zet met deze prijs zijn reis voort. De admiraal die te kampen heeft met onophoudelijk stormweer, waardoor zijn touwen breken en hij ankers verliest, blijft ondertussen bij Tjioeman liggen en komt niet voor 16 maart in Patani, waar hij het geluk heeft een oude kraak, de Santo António, te bemachtigen, die onder oogluikende toestemming van de koningin van Patani, zonder gevecht aan hem wordt overgedragen. Hij laat de kraak vertimmeren, zodat het schip naar Nederland kan zeilen. In april keert de Vlissingen van Bantam terug en in september brengt dit schip de Santo António naar Johore. Op 27 oktober 1605 vertrekt Wijbrandt van Warwijck met zijn schepen Hollandia, Sonne en Maene van Patani en 12 november komt aan hij bij Johore, vanwaar hij op 12 december met de Vlissingen naar Bantam zeilt. Voor Johore ligt de Amsterdam, het schip van vice-admiraal Cornelis Bastiaensz, die in december 1603 is uitgezeild met de vloot7 van de Vlaming admiraal Steven van der Haghen. De vice-admiraal neemt de Santo António mee naar Bantam, waar hij een dag na Warwijck aankomt. Op 6 februari 1606 onderneemt de eerste admiraal van de VOC met zijn schepen Hollandia en Vlissingen en met de schepen Amsterdam, Dordrecht en Zeeland van de vloot van Steven van der Haghen de terugreis naar Nederland. In de Indische Oceaan maakt de Hollandia zoveel water dat de vloot op 6 april 1606 het eiland Mauritius moet aandoen. Daar wordt niet alleen de Hollandia, maar ook de eveneens lekke Dordrecht geheel opgetimmerd. De zeewaardige schepen Amsterdam, Zeeland en Vlissingen zetten op 20 april de thuisreis voort en Wybrandt van Warwijck ziet toe op de reparatie van de Hollandia en de Dordrecht. Bovendien verwacht hij nog het prijsschip Santo António. Als dat schip op 4 november nog steeds niet is gearriveerd, zet de admiraal de thuisreis voort met de beide andere schepen. Hij keert in de maand juni 1607 in het vaderland terug, maar liefst vijf jaren nadat hij is uitgezeild.

1 Aan de vergadering nemen deel: de acht Amsterdamse bewindhebbers: Reinier Paeuw, Gerard Bicker, Jan Jansz Carell, Jan Poppe, Francois van Houw, Dirck van Os, Isaac le Maire en Louys del Beque; vier Zeeuse leden: Jacob Boreel,Jan Lambrachtsz Cool, Everardt Becker en Gerard van Schoonhoven en tensloote: Dirck Gerardtsz Meerman (Delft), Pieter Lenaertsz Busch (Rotterdam), Cornelis Veen (Hoorn) en Willem Cornelisz de Jonghe (Enkhuizen). Het zeventiende lid ontbreekt deze eerste maal.

2 Deze schepen zijn uit Amsterdam: Mauritius (admiraalsschip), Hollandia, d’Sonne, d’Maene, d’Sterre, Nassau; uit Middelborch: Zierikzee (vice-admiraalsschip), Vlissingen en Ter Goes en voorts de Eendracht uit Delft, Erasmus en Rotterdam (uit Rotterdam) en de Hollandtsche Tuijn en de Maecht van Enckhuijsen uit Enkhuizen. Bij deze veertien schepen is het jacht Papegaij niet meegeteld.

3 Ieder groot schip heeft 4 metalen kanonnen aan boord, waarmee kogels van 24 pond verschoten kunnen worden

4 Admiraal Jacob van Heemskerck is op 23 april 1601, in dienst van een voorcompagnie, tezamen met vice-admiraal Wolfert Harmensz, met dertien schepen van Texel naar Indië vertrokken en hij heeft al een paar jarem rondgezworven. )zie deel XV, pag. 217-219

5 In de Wikipedia Encyclopedia staat een veel geloofwaardiger verhaal over de dood van Sebald de Weert en de zijnen. Er komt een kink in de kabel van het gezamenlijke militaire optreden tegen Galle tijdens een banket in juni in Batticaloa. Tijdens het banket, waaraan een groot deel van de bemanning van de VOC-schepen deelneemt, gedraagt het scheepsvolk zich ordeloos en toont weinig respect voor zijn gastheer, aan welke houding de Kandyanen zich vreselijk ergeren. Koning Vimala Dharma Surya wordt door een vrijwel beschonken Sebald de Weert onder druk gezet met hem aan boord van zijn schip (Zierikzee) te gaan. De koning wantrouwt de bedoelingen van zijn gast, want de uitgeoefende druk zou wel eens een bedreiging kunnen zijn voor zijn heerschappij en zijn leven. Vimala Dharma Surya weigert dus aan boord te gaan. Hierop beledigt de vast-houdende en dronken bevelhebber de koning. Deze poogt hierop Sebald de Weert te doen gevangennemen, maar hij verzet zich hiertegen zo furieus dat hij onmiddellijk wordt gedood en vele schepelingen met hem.

6

7 Het admiraalsschip, de Geunieerde Provintiën, en de schepen: Amsterdam, Gelderland, Delft, ‘t Hof van Hollandt en het jacht Duyfken zijn uitgereed door de kamer van Amsterdam; de Dordrecht en Zeeland zijn van de Zeeuwse kamer; de Hoorn, later aangevuld met de Medemblijck zijn van de kamer van Hoorn en de West-Vrieslandt en de Enckhuijsen van de kamer van Enkhuizen

1.2. De verrichtingen van de vloot van Steven vander Haghen