Categorieën
Portugees kolonialisme

De parelvisserij aan de Costa da Pescaria. De Portugezen aan de Tamilkust in de Periode 1560-1640

Deel 16 Index

Hoofdstuk 3.

De Portugezen aan de Tamilkust in de Periode 1560-1640

3.0. De parelvisserij aan de Costa da Pescaria

Geschreven door Arnold van Wickeren

In § 3.0 van deel XI is geschreven over de kerstening van de parelvissers (paravas) aan de Costa da Pescaria, over hun uitbuiting door de Capitão e feitor da Pescaria, waartegen de jezuïeten opkomen en capitães-gerais maatregelen treffen, op bevel van koning João III, tot wiens onderdanen de bekeerde paravas sedert 1532 worden gerekend. Voorts is aandacht geschonken aan de bloeiende paardenhandel van de Portugezen en aan hun verdrijving in 1559 uit hun fort in Vedelai door Vittala Raya, een neef van Rama Raya, de machthebber van Vijayanagar. De Portugezen bereiken tenslotte Mannar, waar zij zich in 1560 zullen vestigen. Ook is in voorgaande delen (deel X, § 3.8 en deel XI, § 3.1) aandacht geschonken aan de Portugese – vooral commerciële – activiteiten aan de Coromandelkust. In deel XI kwamen vooral ter sprake de plaatsen Nagapattinam Pulicat, en São Tomé de Meliapor in de eerste helft van de zestiende eeuw. In de periode die in dit deel aan de orde is, ligt het accent op de soorten goederen die vanuit Coromandel worden uitgevoerd en in Coromandel worden ingevoerd.

Ofschoon de invasie van Vijayanagar de Portugese handel enige tijd aantast, blijven de Portugezen opereren vanuit de haven van Kilakkarai en organiseren zij daar de parelvisserij, die zij tegen piraten beschermen met drie of vier catamarans, die gewoonlijk dertig strijdbare mannen aan bood hebben. De kosten hiervan bedragen 12.000 à 20.000 reais. Het salaris van de Capitão da Pescaria is vastgesteld op 120.000 reais. De escrivão, met standplaats Kilakkarai, die ervoor dient zorg te dragen dat de Kroon haar aandeel uit de parelvisserij ontvangt, krijgt 40.000 reais. Het totale bedrag van de uitgaven wordt in mindering gebracht op de gezamenlijke opbrengst van alle parelvissers van Kilakkarai en Vedelai. Afgezien van de genoemde vaste bedragen die door de inwoners van Kilakkarai in geld dienen te worden betaald, dienen deze ieder jaar vier parels van een bepaald gewicht aan de Portugese Kroon af te dragen. Ook van de bevolking van Vedelai wordt in de jaren 1564-1572 aanvullend belasting in natura geheven ten bate van de Kroon. Zij dienen 20 kurus oesterschelpen af te dragen. Enige jaren later droogt de opbrengst van parels van de Costa da Pescaria geheel op, omdat de parelvisserij zich naar andere plaatsen heeft verplaatst. Volgens de Orçamento do Estado da India is parelvisserij vanaf 1574 in Kilakkarai niet meer mogelijk, omdat zij verplaatst is naar het eiland Mannar. Onderkoning Dom Constantino de Bragança bouwt in 1560 in Mannar het grote vierkante Forte de São Jorge, waarin tachtig Portugezen wonen. In 1582 wordt Jorge de Mello de Castro tot capitão van Mannar benoemd; hij dient toezicht uit te oefenen op de parelvisserij ter plaatse. Evenals in Kilakkarai dienen de parelvissers in Mannar ook een vast bedrag per jaar aan de Portugezen af te dragen. Dit bedrag wordt in 1595 verhoogd door vice-rei Matias de Albuquerque. Het bestaat dan uit twaalf parels van verschillende grootte en veertig kurus oesterschelpen. Als de parelvisserij verplaatst wordt naar de oesterbanken van Mannar, verhuizen de Portugezen daar ook naartoe en zij blijven daar tot aan het einde van de zestiende eeuw.

Vishwanatha Nayak, de heerser van Madurai (1559-1565), ergert zich aan de bemoeienis van de Portugezen met de parelvisserij, omdat zijn inkomsten daardoor aanzienlijk zijn gedaald. De paravas beschouwen zichzelf als Portugese onderdanen en zij dragen hun belasting rechtstreeks af aan de capitão van Punnaikayal (Punicale), in welke stad de Portugezen in 1551 twee ziekenhuizen en een seminarie onderhouden. De paravas hebben in 1551 erin toegestemd de Nayak van Madurai 70.000 pardaus, wat neerkomt op een dag vissen, te betalen. Maar de betaling van het tribuut heeft zeer onregelmatig plaatsgevonden, vandaar dat de nayak zich voorneemt de Portugezen aan te vallen. Als hij met zijn leger Punicale binnenvalt, slaan de Portugezen voor de enorme overmacht op de vlucht. Veel Portugezen ontkomen, onder wie de Capitão e feitor da Pescaria, maar hun huizen en boten worden in brand gestoken. Vittala Raya, de legerchef uit Vijayanagar, heeft in 1553 eveneens de Portugezen in Punicale aangevallen, aangezien de achterstallige schatting tot een hoog bedrag is opgelopen en er niets wordt ontvangen. Deze keer strijd de Portugese vloot, die met 670 man aan boord uit Cochin is gekomen, tegen het leger van Vittala Raya. Desondanks worden de Portugezen verslagen en velen, onder wie missionarissen, worden gevangengenomen. Er wordt een grote som van 100.000 panams als losgeld gevraagd, maar de paravas betalen slechts een deel daarvan en verkrijgen desondanks de vrijlating van de gevangenen.

De Nayak van Madurai valt in 1560 opnieuw Punicale aan en hij eist als jaarlijks tribuut de opbrengst van twee dagen duiken. In een brief die Frei Luís Francisco s.j. aan zijn medebroeders in Coimbra en in Évora schrijft, laat hij hen weten dat in augustus 1560 de Koning van Vijayanagar met een leger van 20.000 man Punicale heeft aangevallen. Een groepje aanvallers heeft Frei Francisco Durão s.j. gevangengenomen, hem van zijn kleding ontdaan en zijn handen op zijn rug gebonden. De paravas hebben 50 pardaus betaald om de jezuïet los te kopen. Bij hetzelfde incident loopt Frei João de Misquita s.j. twee wonden en een por met een zwaard op. Ofschoon de paravas bereid blijken te zijn 1.000 pardaus te betalen om hem los te kopen, stemmen zijn bewakers niet met zijn vrijlating in. Frei Henrique Henriques verschuilt zich met een aantal parava-kinderen en parava-vrouwen verspreid over een groot aantal boten op zee, uit vrees te worden gevangengenomen. In 1562 doen moslimpiraten een aanval op de plaats Punicale. Zij maken 22 boten van de Portugezen en de paravas buit en keren met hun buit, waaronder drie kleine olifantjes, naar Malabar terug. Een Portugees detachement soldaten, onder bevel van Dom Duarte de Menezes, levert strijd met de piraten en in 1567 geeft vice-rei Dom António de Noronha de Capitão da Pescaria opdracht manschappen te betalen als zij in de moeilijke jaren in Portugese militaire dienst treden. Punicale staat dus frequent bloot aan bedreigingen en plunderingen. Cesare Frederici, die de kust kort na 1563 bezoekt, vermeldt dat de vissers nog steeds aan de vertegenwoordiger van de Koning van Portugal toestemming vragen naar oesters te mogen duiken en dat de ‘Madurai Nayakas’ er kennelijk niet in zijn geslaagd de opperheerschappij over de kust te verwerven. Volgens de Portugese historicus Diogo de Couto is de val van het hindoerijk Vijayanagar een grote slag voor de Portugese handel, hoewel het leger van Vijayanagar dat de Portugese vestiging in Punicale heeft aangevallen en geplunderd, nooit erg nuttig is geweest voor de Portugese handel aan de Visserijkust, zelfs niet lang voor de Slag bij Talikota in 1565. De frequente aanvallen op Punicale, waar de Capitão da Pescaria Coutinho in 1552 is verslagen door de Badages die het fort hebben ingenomen, maar dat in 1553 is heroverd door een vloot uit Malabar, nopen de Portugezen hun aarden fort ter plaatse te vervangen door een sterk stenen fort. Een hierop betrekking hebbend document, gedateerd 20 april 1560, dat berust in het British Museum in Londen, vermeldt dat het fort in Punicale een grote bevolking heeft van Portugese inwoners en enige inheemse vissers, maar het zwijgt over de naam van het fort, ofschoon de Portugezen gewend zijn hun forten namen te geven. Naar verluid zouden 40 Portugese soldaten en een garnizoen inheemse troepen in 1562 in het fort gestationeerd zijn en daarmee is het stenen fort in Punicale uitgegroeid tot de belangrijkste Portugese post aan de Zuidoostkust van het Indische subcontinent. In de jaren 1559 tot 1579 verplaatst de parelvisserij zich van de oevers bij Punicale naar het eiland Mannar, wat het verval van de stad tot gevolg heeft. In 1570 wordt de Visserijkust getroffen door een hongersnood. Om de nood van de armsten te lenigen, richt Frei Henrique Henriques s.j tehuizen op, waar dagelijks meer dan 50 personen gevoed worden. Bishop R. Caldwell vermeldt dat padre João de Faria in 1578 enige religieuze boeken (o.a. Doctrina Cristiana en Flos Sanctorum) aan de Visserijkust drukt, meer dan een eeuw voordat opnieuw sprake is van in het Tamil gedrukte teksten, wat in 1679 in Cochin gebeurt.

Vice-rei Dom Constantino de Bragança, die.- zoals gezegd – in 1560 op het eiland Mannar het Forte de São Jorge heeft laten bouwen, is aan het einde van het jaar 1580 van plan daar de paravas te laten wonen die op dat moment te lijden hebben van de invallen van Veerappa Nayak van Madurai (1572-1596). Volgens het Regimento de Mannar van 1582, bedraagt de opbrengst van de parelvisserij in Mannar 64.000 panams, waarvan een bedrag van 4.000 panams gegeven wordt aan de jezuïeten, om hun uitgaven te bestrijden. De parelvisserij in Mannar levert tegen het einde van de zestiende eeuw 9.000 pardaus op. De parava-christenen zijn naar Mannar verhuisd, om te ontsnappen aan de tirannie van de Nayak van Madurai. De provinciaal van de jezuïeten stelt voor dat alle paravas die verspreid wonen in verschillende plaatsen langs de kust, hun woonsteden verkopen en huizen gaan bouwen in Virapandyanpattinam om daar veilig bij elkaar te gaan wonen. Veel paravas die daarvoor niets voelen, migreren naar de Coromandelkust en anderen zoeken hun geluk in Mannar op Sri Lanka.

De eerste maal dat er sprake is van een Portugese vestiging in Tuticorin is in de jaren 1542-1544, hetgeen blijkt uit brieven van Francisco Xavier, die hij daar heeft geschreven. Tuticorin heeft dan al een Portugese gouverneur, die wellicht ook de gouverneur is van de andere Portugese vestigingen aan de Visserijkust, want Xavier spreekt altijd over de gouverneur in enkelvoud. Mogelijk gaat het om dezelfde functionaris die later Capitão da Pescaria wordt genoemd. In zijn brief, gedateerd Alendale, 5 september 1544, gericht aan Mancias in Punnaikayal, heeft Xavier het over een aanval van de gevreesde Badages op de gouverneur van Tuticorin. Hij schrijft: “Ik heb juist het meest verschrikkelijke nieuws vernomen over de gouverneur (van Tuticorin.), dat zijn schip verbrand is en dat zijn huis aan de kust ook door vuur is verwoest, dat hij zelf, volledig uitgeschut, geestelijk gebroken en in uiterste armoede zich op de eilanden heeft teruggetrokken. Xavier vraagt de Mancias de gouverneur – uit naastenliefde – snel te hulp te komen, door het zenden van vaartuigen uit Punicale, gevuld met mensen, voorraden voedsel en fris drinkwater De jezuïet schrijft ook dat hij de pantangats (hoofdmannen) van Combutur en Bembare in de meest dringende bewoordingen heeft opgeroepen hun plicht tegenover hun gouverneur te vervullen door hem alle mogelijke hulp te verlenen. Xavier dringt er nogmaals op aan veel vaartuigen te zenden om de zeer vele christenen die door dezelfde ramp zijn getroffen naar het vasteland terug te brengen. De genoemde problemen worden opgelost, maar niet duidelijk is op welke manier.

Twee maanden later schrijft Xavier opnieuw een brief aan Mancias: “Zeg aan N. Barbosa (de gouverneur of de Capitão da Pescaria) voor mij geen andere persoon aan te stellen voor de parelvisserij in Tuticorin, die bezit heeft genomen van de huizen van de in ballingschap verkerende christenen; aangezien de koning en de vice-rei mij hiermee belast hebben, verbied ik dit stellig.” Om de briefstijl van Xavier te begrijpen, dient te worden bedacht dat hij een Koninklijk Commissaris is met buitengewone bevoegdheden. In die tijd ontvangt Xavier een bevel van de koning dat de parelvisserij geheel in handen van de christenen dient te worden gebracht. Gaspar Correa, de auteur van Lendas da India, die omstreeks 1560 schrijft, noemt Tuticorin en Manapadu de plaatsen met de meeste christenen. Rond 1584 bouwt Pedro Gonçalves, de vicaris van Cochin, in Tuticorin een grote parochiekerk, gewijd aan Nossa Senhora do Nascimento.

De aanvallen van de Koning van Vijayanagar op Punicale in 1560 om belasting op te eisen, nopen de Portugezen hun commerciële activiteiten te verplaatsen naar Tuticorin. Zij oefenen toezicht uit op de parelvisserij in Tuticorin dat als plaats voor de parelvisserij in 1570 tot grote bloei komt, wat bevestigd wordt in een brief van 6 december 1577, die Henrique Henriques s.j. schrijft aan zijn generaal-overste in Rome. De stad heeft een beroemde haven, die de vorm heeft van een paardenhoef met de opening gekeerd naar de Golf van Mannar. De belasting op de visserij wordt geïnd door de Pandya-heerser van Tuticorin, die hartelijke betrekkingen met de Portugezen onderhoudt. In het jaar 1587 bedraagt de opbrengst van de parelvisserij 161 quintais zaadparels en acht parels. De opbrengst wordt meestal geëxporteerd van de Tamilkust naar Lissabon. De Pandya-chief van Tirunelveli eist ook 1.000 panams belasting van de paravas van Tuticorin in jaren dat er niet gevist wordt, zoals in 1596 als er geen oesterbanken zijn. Woedend over hun weigering deze te betalen, plundert de Pandya-chief Alagan Perumal Athivirarama, alias Srivallabha II (1564-1606), de haven van Tuticorin en in 1603 neemt hij de rector van de jezuïeten in de stad gevangen. De paravas verlaten Tuticorin en vestigen zich in omliggende dorpen en besluiten niet naar de stad terug te keren. Zij trotseren de Pandya-heerser, aangezien zij de Koning van Portugal aanvaard hebben als hun vorst en deze hen bescherming biedt en zich bekommert om hun welzijn.

De seizoengebonden parelvisserij is in hoge mate afhankelijk van de omstandigheden. De verbanning van de Societas Jesu van de Visserijkust voor een periode van zestien jaren in 1605 wegens een geschil met de onderkoning in Goa hindert een soepele gang van zaken bij de parelvisserij. In die tijd wordt Pedro Soares de Brito aangewezen als capitão van Tuticorin. Hij dient de rust in de stad te waarborgen en er de normale situatie te herstellen. Ofschoon hij succes heeft bij zijn pogingen de vrede in de stad te herstellen, staat hij machteloos in de oplossing van het geschil tussen jezuïeten en franciscanen over de controle op de parochiekerk van São Pedro in de stad. Uit de brief van 17 december 1585 van Frei Valignano,de generaal-overste van de Societas Jesu, blijkt dat Dom Matheus de Medina, de bisschop van Cochin, de twee vicarissen uit Punnaikayal en Tuticorin heeft teruggetrokken en besloten heeft geen enkele priester naar deze twee plaatsen te zenden. De bisschop is woedend, omdat de aan de Parelvisserskust machtige jezuïeten zijn herderlijke aanwijzingen naast zich neerleggen, wat ook een van de oorzaken is van hun geschillen met de franciscanen. Rond 1590 stichten de jezuïeten in Punnaikayal een ziekenhuis, dat geleid wordt door Frei Gonçalo Fernandes. Het hospitaal is zeer populair, omdat arme patiënten er gratis medische verzorging en voedsel krijgen. Uit documenten blijkt dat in 1611 de parelvisserij al zes jaar achtereen stil ligt, als gevolg van de geschillen. De Bruggeling Jacques de Coutre, die de Visserijkust in 1611 bezoekt, bevestigt dit. De parelvisserij, die in 1621 is hervat, levert dat jaar een winst op van 12.000 xerafins. De paravas en de Portugezen tonen zich zeer enthousiast als de parelvisserij in Tuticorin in 1621 wordt hervat, vooral als blijkt dat de oesterbanken een overvloed aan oesters opleveren. Slechts een paar jaar later (1624) beginnen Portugese kooplieden in Cochin parels te kopen in Tuticorin. Dit blijkt uit de brief die vice-rei Dom Francisco da Gama, conde de Vidigueira, dat jaar aan de Koning van Portugal schrijft. In hetzelfde jaar landen Hollanders uit Pulicat bij Tuticorin. De lokale bevolking belet dat zij de stad binnendringen en zij sturen direct bericht naar de vice-rei in Goa en vragen hem stappen te ondernemen om de Hollanders uit Tuticorin te weren. Eerst in 1658 zal de stad in handen vallen van de Hollanders.

De jezuïeten, die in 1605 van de Visserijkust verbannen zijn wegens onder meer een geschil met de bisschop van Cochin, Dom Andre de Santa Maria, komen pas terug in 1630. Een andere reden voor hun verbanning is geweest hun bemoeienis met de belastingheffing; zij hebben de paravas opgestookt geen belastingen en heffingen te betalen aan de Portugese autoriteiten. Van Frei Rubino s.j. is bekend dat hij naar de hoofdstad van de Nayak van Madurai is getogen om hem te vragen de jaarlijkse belasting te verlagen van 1.000 naar 800 pagodas. De nayak stemt in met het verzoek en verlaagt de belasting zelfs tot 500 pagodas. In 1627 zou de nayak achterstallige belasting over drie jaren hebben kwijtgescholden. In 1631 vraagt de Nayak van Madurai de paravas 1.000 pardaus belasting te betalen. Later, als de opbrengst van de parelvisserij te gering is om de kosten goed te maken, geeft hij de paravas ontheffing van betaling van belasting. Vier jaren later (1634), als de parelvisserij wordt hervat, breken er vechtpartijen uit tussen verschillende groeperingen paravas. De vice-rei, Dom Miguel de Noronha, conde de Linhares, moet zelfs een vloot naar Tuticorin zenden om de situatie onder controle te brengen. De Nayak van Madurai, die verneemt dat de parelvisserij is hervat, zendt een marakkayar naar Tuticorin om daar voor hem belasting te innen en aan hem op te sturen. De tollenaar, die van de Nayak van Madurai een maandelijks salaris geniet van 60 chakrans, ontvangt in Tuticorin hier en daar giften, met inbegrip van parels van sommige duikers. Hij geniet ook voordelen; zoals het gebruik van zeven bemande boten voor de parelvisserij, maar hij slaagt er niet in zijn taak te volbrengen, omdat de paravas doorgaan met het betalen van belasting aan de Portugezen. De tonis van Punicale gaan altijd naar Tuticorin, waar de parelvisserij onder bescherming staat van de Portugese capitão. In 1634 en 1637 gebruiken de Portugezen gewapende vaartuigen om de kust te beschermen en zij verhinderen de door de Nayak van Madurai gezonden marakkayar naar oesters te laten duiken. De nayak zendt in 1638 soldaten naar Tuticorin die in gevecht raken met de Portugezen. Hij verlangt afgifte van de door tonis opgeviste parels. De Portugezen zijn niet van plan de opbrengst van 1638 te delen. Omdat het conflict niet wordt opgelost, wordt er het volgende jaar niet naar parels gevist. De Portugese kroniekschrijer António Bocarro laat enige jaren later weten dat de situatie in het gebied van Kilakkarai-Mannar verandert ten gevolge van nieuwe politieke ontwikkelingen, als de Sethupathis hun controle over de regio vestigen De parelvisserij blijft een belangrijke bron van inkomen voor de Portugezen, waardoor zij hun macht aan de Visserijkust versterken.

In 1552 heeft de Capitão da Pescaria bepaald dat de handel in oesterschelpen een koninklijk monopolie is, dat de paravas van de handel uitsluit. Koning João III heeft de beperkingen later verlicht en de paravas in staat gesteld hun eigen handelscontacten te onderhouden. Enige rijk geworden paravas bouwen talrijke champanas voor het ondernemen van handelsreizen naar Bengalen, waar de schelpen meer opbrengen dan elders. De prijs van oesterschelpen, die voor 1536 slechts vijf panams bedroeg, stijgt tot vijftien of twintig panams, waardoor het inkomen van de paravas enorm stijgt. De oesterschelpen van hoge kwaliteit worden in Bengalen verwerkt tot ornamenten en die van lage kwaliteit worden aan de Visserijkust gebroken en door kalkbranders, de zogenaamde karaiyalars, verwerkt tot ongebluste kalk. Deze ongebluste kalk wordt voornamelijk gebruikt in de woningbouw in de regio. Maar parels vormen natuurlijk het belangrijkste handelsartikel in de haven van Kilakkarai. Blijkens een inscriptie ter plaatse is daar in 1531 een parelmarkt en de lucratieve handel trekt kooplieden uit diverse delen van het land aan. De nayaka-heerser van de streek ontvangt een halve panam voor iedere honderd parels die daar worden verkocht. De kooplieden zitten met hun weegschalen naast elkaar in de straten parels te verkopen, waarbij scharlaken rode zaden dienst doen als gewichten. De verkochte parels bereiken de stad Vijayanagara, waar de kapitaalmarkt van Vijayanagar is. Er is een route over land die loopt van Vijayanagara naar Rameshwaram, die de steden Chidambaram en Madurai aandoet, waardoor de binnenlandse handel bloeit. Kayal, dat na de bekering van de paravas Palayakayal wordt genoemd, heeft zijn eigen parelmarkt. Reizigers zoals Duarte Barbosa1 spreken vol lof over de handel in parels, die in handen is van de traditionele handelsklasse van chettis, die de parels sorteren naar gewicht, vorm en kwaliteit en de verkoopprijzen vaststellen. Jan Hughen van Linschoten, die in de jaren tachtig reist, spreekt over twee typen parels, die door de Portugezen worden onderscheiden: de perolas (parels) en aljofre (zaadparels, waarvan de prijs een stuk lager ligt. In het begin van de zestiende eeuw worden parels met een gewicht van ongeveer 700 ounces van Indië naar Portugal verscheept. De schepen van de retourvloten in de jaren tachtig komen met grote hoeveelheden parels, tot een maximum van 1696 arrobas, in Lissabon aan. De Portugezen in Cochin, vanwaar de retourvloten naar Lissabon vertrekken, verwerven zaadparels en parels van Palayakayal en Kilakkarai. Volgens Jacques de Coutre, die de Visserijkust in 1611 bezoekt, heeft Tuticorin de befaamste markt voor parels, waar niet minder dan 15 variëteiten parels worden verkocht. De mensen zijn altijd op zoek naar de meest perfecte en beste parels, bij onder meer de fameuse koopman Veera Pandi Chetti. Verschillende documenten die worden bewaard in het Arquivo Historico Ultramarino in Lissabon, vermelden Portugese aankopen van zaadparels of aljofre, in Kilakkarai en de export daarvan naar Portugal. De kleinste stukjes aljofre worden tot poeder gestampt en aangewend voor medicinale doeleinden. De groeiende Portugese commerciële invloed wordt veroorzaakt door de kerstening van de paravas in Kayal en de daarmede langzaam tanende mosliminvloed in het gebied. De Arabische en Tamil moslims die zich niet meer veilig voelen, verlaten Kayal en zoeken hun geluk in Kayalpattinam. De Portugezen in Punicale sluiten zich aan bij het monopolie van de parelvisserij en genieten daarvan inkomsten. Koning Dom Sebastião heeft het inkomen van de paravas uit de parelvisserij naar boven begrensd op een tiende deel van de totale opbrengst. Het schijnt dat de Portugezen er in de zestiende eeuw naar streefden de handel in enige producten te monopoliseren en de handel in andere goederen te controleren en te belasten. De Portugezen zijn er niet opuit aan de Visserijkust een keten van factorijen en forten op te zetten en geregeld kustbewakingspatrouilles uit te zenden en daarmee de handel te domineren, zoals zij dat aan westelijke kusten doen. Zij controleren echter wel de zeehandel aan de Tamilkust van Kilakkarai tot Rameshwaram omdat daar parels beschikbaar zijn. Kayal en Kilakkarai zijn verreweg de meest dominante havens aan de Costa da Pescaria. De andere kustplaatsen waar paravas wonen, zoals Manappadu, Alandalai, Vaippar, Vembar, Ovari en Virapandyanpattinam, zijn dienstbaar aan de Portugese handelsplaatsen Punicale en Vedelai. Van alles wat de zee zou kunnen opbrengen, profiteren de Portugezen in deze streek uitsluitend van de parelvisserij en dat gedurende de gehele zestiende eeuw. De marakkayars zijn gedegradeerd tot de rol van kleine kooplieden, piraten en smokkelaars die vooral handeldrijven met Sri Lanka. De Portugezen breiden aanvankelijk hun aanwezigheid in het gebied van Kilakkarai uit onder de bescherming van Tumbichi Nayaka. Dat zij zich voortdurend aan de kust kunnen handhaven, hangt af van de gunst van de nayaka-vorst. De onderkonig in Goa oefent slechts indirecte invloed uit over het gebied van de parelvisserij en hij pakt nooit de ontwikkeling aan van Vedelai na de inval van Vijayanagar van 1559. Hoewel de vestiging van de Portugezen in Vedelai het moslimnetwerk van vrije handel in de zestiende eeuw voor een groot deel vernietigd heeft, vertrekken de moslims niet uit Kilakkarai naar andere plaatsen, omdat Kilakkarai een belangrijk centrum voor de parelvisserij blijft. Onder Portugese heerschappij ontwikkelt ook Punicale zich tot het belangrijkste centrum voor de parelvisserij. De plaatsen waar zich Portugezen vestigen, ondergaan grote veranderingen, want de casados bouwen huizen en trouwen met inheemse vrouwen en nemen zich voor permanent aan de kust te blijven wonen in plaatsen die hun belang ontlenen aan hun rol in de handel en de parelvisserij, Maar de parelvisserij verplaatst zich naar het eiland Mannar, waardoor het belang Punicale en Vedelai taant.

In Fernão Guerrero’s “Relaçðes anuais” van de Missies aan de (Visserij)kust (1604) wordt de nayak betiteld als “De Heer van dit land”, die hof houdt in Madurai en wiens soevereiniteit over de kust is beëindigd door de aanspraken van de Portugezen. Maar in 1609 betalen de paravas hun belasting niet aan de Portugezen, maar aan de vertegenwoordigers van de regering van Madurai. Bisschop Barreto klaagt er in 1615 over dat de bevolking wordt onderdrukt door de Nayak van Madurai.

1 Zie deel V, pag. 46

3.1 De handel in strategische goederen (paarden, olifanten en salpeter)