Hoofdstuk 2.
De Portugezen in Bengalen
2.1. De Portugese avonturier Filipe de Brito e Nicote
Geschreven door Arnold van Wickeren
Een van de meest beruchte gebeurtenissen in de geschiedenis van Bengalen is de moord op ongeveer 600 Portugezen in de haven-stad Dianga in 1609. De omstandigheden die hebben geleid tot het bloedbad van Dianga behoren eerder tot de geschiedenis van Pegu dan tot die van Bengalen, maar dat is voor ons doel niet van belang.
Tijdens het bewind van vice-rei Aires de Saldanha (1600-1605) verwerven de Portugezen voor de eerste maal invloed in het koninkrijk Arakan. Dit is te danken aan een zekere Salvador Ribeiro de Sousa, een van de vele Portugese huursoldaten die aan het begin van de zeventiende eeuw emplooi vonden bij de koning van een van de kleine staatjes waarin “Chinees Indië” in die tijd is verdeeld. De in Guimarães geboren soldaat is tegen het einde van de zestiende eeuw naar Arakan gegaan, waar hij de functie van kapitein binnen de inheemse krijgsmacht verwerft. Een van zijn medebevelhebbers is Filipe de Brito e Nicote, geboren in Lissabon, maar in het bezit van de Franse nationaliteit en – anders dan Salvador Ribeiro de Sousa – een zeer ambitieuze man. Salim Shāh (Xilimixa), koning van Arakan (1593-1612), die in het bezit is geraakt van de Kroon van Pegu, wil zijn dankbaarheid tonen aan de Portugezen die hem daarbij hebben geholpen. Zo heeft Filipe de Brito e Nicote Salim Shāh geholpen in zijn strijd met de koning van Taungu. Hij heeft de laatste verslagen en het kasteel van Mecao veroverd. Salim Shāh geeft hem daarom de havenstad Syriam, gelegen op drie mijl van de monding van de rivier waaraan Pegu ligt. Filipe de Brito haalt koning Salim Shāh over in Syriam een douanekantoor te stichten, zogenaamd om zijn inkomsten te vermeerderen, maar in werkelijkheid wil hij het douanekantoor veroveren wanneer het voltooid is om het daarna te veranderen in een fort dat kan dienen als operatiebasis voor de verovering van heel het koninkrijk. Zodra het werk is gedaan, zendt Salim Shāh een zekere Banadola naar Syriam, die het in het douanekantoor voor het zeggen krijgt. Omdat Banadola de bedoelingen van Filipe de Brito wantrouwt, fortificeert hij het kantoor en staat geen Portugees toe daarin nog een voet te zetten, met uitzondering van een pater dominicaan, genaamd Belchior de la Luz. Filipe de Brito, die dus in zijn aanvankelijke bedoelingen is gedwarsboomd, besluit met geweld bezit te nemen van het douanekantoor voordat de verdedigingswerken zijn voltooid. Om dit doel te bereiken, doet hij met drie Portugese officieren (João de Oliva, Paulo do Rego en Salvador Ribeiro) en vijftig soldaten een plotselinge aanval op het fort. Hij verdrijft Banadola, die naar een naburig eiland vertrekt, waar hij zich fortificeert. Brito brengt vervolgens een strijdmacht van duizend man op de been en hij legt beslag op de schatten van de pagode van Digan, zogenaamd om deze te bewaren. Zodra de koning het gebeurde verneemt, overweegt hij onmiddellijk Banadola te ontzetten; maar Brito, die een buitengewoon grote invloed op Salim Shāh schijnt te hebben gehad, ontraadt hem om iets dergelijks te doen omdat Banadola een heiligschennende rover is en hij biedt de koning zijn eigen diensten aan om de zaken met de Portugezen te regelen. De koning stemt direct met dit voorstel in, waarop Brito de noodzakelijke opdrachten geeft de fortificatiewerkzaamheden aan het zogenaamde douanekantoor te voltooien, onder zijn eigen gezag en met zijn eigen mannen.
Zodra rond de jaarwisseling van 1601 op 1602 de werkzaamheden voor de bouw van het Fortaleza de Santiago de Sirião een eind op streek zijn, vertrekt Filipe de Brito naar Goa, na het bevel over de bouw te hebben overgedragen aan Salvador Ribeiro. Zijn bedoeling is het Fortaleza over te dragen aan de Portugese onderkoning in Goa. Voor zijn vertrek naar Goa, speldt Brito de koning van Arakan op de mouw dat de bedoeling van zijn reis is de assistentie van de onderkoning te verkrijgen bij de verovering van Bengalen. Filipe de Brito stelt zich voor zijn vertrek ook in verbinding met de vorsten van de naburige staatjes. Hij spiegelt ieder afzonderlijk voor dat de interventie van de onderkoning in de zaken in Arakan er gemakkelijk toe zal kunnen leiden dat hij, Filipe de Brito e Nicote, koning van Pegu zal worden. Enkele van de goedgelovige vorsten zenden alvast een ambassadeur naar Goa om te bepleiten Brito de koningstitel te verlenen. Brito is nog maar nauwelijks vertrokken of Salim Shāh wordt zich bewust van zijn intriges. Vervuld van verontwaardiging daarover geeft hij bevel alle Portugezen het land uit te gooien. Om dit te bewerkstelligen, stuurt hij Banadola met een vloot bemand met 6.000 soldaten op hen af. De vloot stuit op drie Portugese vaartuigen die niet meer dan 30 mannen aan boord hebben. Het bevel over de drie Portugese vaartuigen heeft Salvador Ribeiro. Zonder zelf ook maar één man te verliezen, doodt hij met een handvol manschappen een aantal vijanden, verovert veertig vaartuigen en jaagt de rest van de vloot op de vlucht. Salim Shāh ontvangt hulp van de koning van Prome en een gecombineerde krijgsmacht van 1.200 zeilen valt Syriam vanaf het water aan, terwijl 40.000 manschappen over land optrekken. Salvador Ribeiro heeft met zijn geringe aantal landgenoten bescherming gezocht in het fort, dat hij met heldenmoed verdedigt. Op een moment dat de vijand geen bestorming voorbereid, doen de Portugezen ’s nachts een hevige uitval, waarbij zij de vijandelijke generaal doden en daarmee het gehele vijandelijke leger doen afdruipen.
Korte tijd later belegert Banadola het Fortaleza de Santiago opnieuw, thans met een leger van 8.000 man en nadat hij zijn kanonnen heeft geplaatst, beschiet hij het fort de gehele dag en midden in de nacht nadert hij met zijn mannen het fort stilletjes en gaat over tot de aanval, maar deze wordt door Salvador Ribeira afgeslagen. Omdat Salvador Ribeira ter ore is gekomen dat er sprake is van weinig discipline in de vijandelijke gelederen, waagt hij met zijn kleine troepenmacht een onverwachte nachtelijke uitval. Zijn manschappen strijden zeer moedig, maar desondanks wordt deze uitval van de verdedigers afgeslagen, zij het ten koste van zware vijandelijke verliezen; de volgende morgen moet de vijand de lijken van duizend gesneuvelden bergen. De vijand houdt het beleg acht maanden vol. Uit het Portugese garnizoen deserteren enige manschappen, maar om te voorkomen dat anderen hun voorbeeld volgen, laat Salvador Ribeiro alle Portugese schepen die in de haven liggen in brand steken.
Zodra vice-rei Aires de Saldanha verneemt wat er in Syriam gaande is, zendt hij versterkingen naar de stad. Als deze zijn aangekomen en Ribeiro plots het bevel voert over 800 man, besluit hij tot de aanval over te gaan. Nadat hij daarvoor de noodzakelijke voorbereidingen heeft getroffen, overvalt hij onverwachts de vijandelijke stellingen, waar hij dappere tegenstand ontmoet, maar na zware strijd zegevieren de Portugese wapenen opnieuw en Banadola’s leger is genoodzaakt te vluchten. Ribeiro laat alle borstweringen en verschansingen die de vijand voor zijn aanval heeft geconstrueerd verwoesten.
Nu het fort is bevrijd van de aanwezigheid van de vijand, staat Ribeiro zijn manschappen toe zich enige tijd te verspreiden. Hij houdt niet meer dan 200 man in de vesting. Terwijl de Portugezen zich in de streek hebben verspreid, slaat Banadola opnieuw het beleg voor het fort. Thans beschikt hij over een aantal mobiele kastelen en verschillende lanceerinrichtingen om vuurwerk mee af te schieten. De verdedigers worden serieus in het nauw gedreven en de uitslag van de strijd is uiterst twijfelachtig als er een brandende meteoor aan de hemel verschijnt. Dit verschijnsel boezemt de aanvallers zoveel angst in dat zij op de vlucht slaan, waarbij zij hun mobiele kastelen achterlaten. De Portugezen weten niet hoe snel zij deze moeten vernietigen.
Naast het beschreven succes, boekt Ribeiro nog een ander succes. Hij zegeviert over de koning van Massinga in de provincie Camelan, waarbij de koning omkomt en het land grote schade oploopt, zowel bij de strijd te land als ter zee. Deze overwinningen doen de reputatie van de Portugezen bij de bevolking van Pegu enorm stijgen en dit heeft tot gevolg dat ook de bereidheid van Portugezen in dienst van Pegu te treden aanzienlijk toeneemt en weldra voeren Portugese officieren het bevel over 20.000 inheemsen. Het is niet slechts te danken aan zijn militaire successen, maar ook aan zijn zonnige humeur (reden waarom zij hem aanduiden als Changa, wat “Goede Man” betekent) dat Filipe de Brito e Nicote wordt uitgeroepen tot koning. Omdat Brito nog steeds afwezig is, aanvaardt Salvador Ribeiro de kroon in naam van zijn landgenoot, maar zodra Filipe de Brito in Syriam is teruggekeerd, neemt hij bezit van zijn koninkrijk in naam van de koning van Spanje en Portugal. Het commando over Fortaleza de Santiago de Sirião komt nu in handen van Rodrigo Álvares de Sequeira, die het fort met succes weet te behouden tegen alle aanvallen, totdat het per ongeluk uitbrandt en alleen de kale muren blijven staan.
Filipe de Brito e Nicote schijnt onderkoning Aires de Saldanha al net zo gemakkelijk te hebben ingepalmd als Salim Shāh. Hij heeft kennelijk net een zodanig gevaarlijke invloed op hem uitgeoefend als op de koning van Arakan, zodat hij niet alleen alles verkrijgt wat hij de vice-rei vraagt, zoals zijn benoeming tot ridder in de Orde van Christus en tot fidalgo da Corte Real, maar ook nog in Goa in het huwelijk treedt met een nichtje1 van de onderkoning dat is geboren uit een Javaanse vrouw. Filipe de Brito e Nicote ontvangt ook nog de zeer eervolle titel: “Bevelvoerder over Syriam en Generaal van de verovering van Pegu.” In de brief, gedateerd 12 september 1608, die de koning van Portugal aan zijn governador in Goa, Frei Aleixo de Menezes, zal schrijven, zal hij de Kroon van Pegu aanvaarden. Brito keert vervolgens terug naar Syriam met versterkingen en zes schepen. Daar aangekomen, laat hij het uitgebrande fort herstellen, bouwt hij een kerk en zendt een kostbaar geschenk aan de koning van Arakan, die hem met zijn aankomst in Syriam heeft gelukgewenst. Vervolgens geeft hij orders uit betreffende het douanekantoor daar, in overeenstemming met de instructies die hij van de onderkoning heeft ontvangen. Deze instructies hebben betrekking op alle schepen die de kust van Pegu aandoen en die zich alle in het douanekantoor hebben te melden. Als bepaalde schepen die afkomstig zijn van de Coromandelkust, weigeren deze orders te gehoorzamen, zendt Filipe de Brito zes schepen, onder bevel van Dom Francisco de Moura, om gehoorzaamheid af te dwingen. Deze taak wordt efficiënt volbracht en in één moeite door worden twee schepen die toebehoren aan Atjeh genomen. De twee schepen blijken een zeer rijke lading aan boord te hebben. Als Salim Shāh ervaart welk gebruik de Portugezen van het douanekantoor in Syriam maken, wenst de koning in het bezit te komen van deze bron van inkomsten en hij benadert de koning van Taungu om hem bij deze onderneming te helpen. Als Filipe de Brito verneemt wat Salim Shāh van plan is, stuurt hij Bartolomeu Ferreira, bevelhebber van de vloot van kleine schepen, erop uit om de twintig kleine jaleas die Salim Shāh voor de strijd heeft uitgerust aan te vallen. De jaleas worden zonder veel moeite verslagen en op de vlucht gedreven, waarop zij ontsnappen naar gebied van de koning van Jangona. De vijand, die geërgerd is over zijn nederlaag, verzamelt 700 kleine vaartuigen met 4.000 man, die hij plaatst onder het bevel van de zoon van Salim Shāh. Deze wordt bijgestaan door Ximicolia en Marquetam, zonen van de heerser van Pegu. Paulo do Rego Pinheiro wordt met zeven schepen en de nodige kleine vaartuigen tegen deze legermacht uitgezonden en nadat hij tien vijandelijke boten die de rest van de vijandelijke vloot vooruit waren gesneld heeft buitgemaakt, keert hij terug om de tien veroverde boten op een veilige plek te leggen en vervolgens de vijand weer tegemoet te treden. Hij vindt echter de vijandelijke strijdmacht te sterk voor hem, maar nadat hij versterkingen heeft ontvangen, valt hij de vijand opnieuw aan en boekt de overwinning, waarbij hij verschillende vaartuigen buitmaakt. De zoon van de Salim Shāh vaart, in zijn haast om zijn leven te redden, een kreek binnen. Hier verovert Pinheiro de rest van de vijandelijke vloot en de prins vlucht weg over land nadat hij 1.000 man verloren heeft. Pinheiro bezet vervolgens het fort van Chinim, waarin zich vele gevangenen, onder wie de vrouw van Banadola, bevinden.
Na dit succes kiest Filipe de Brito e Nicote met 14 kleine vaartuigen zee. Op deze vloot bevinden zich 60 Portugezen en 200 inwoners van Pegu. Brito zeilt een rivier op en verneemt dat de zoon van de Salim Shāh zich met een leger van 4.000 man, waarvan 900 musketiers, in de buurt bevindt. Hij besluit hem aan te vallen. De vijandelijke troepen worden verslagen en hun aanvoerder wordt gevangengenomen. De koning van Prome zendt nog 2.000 man hulptroepen om Arakan te helpen, maar deze lijden een zwaar verlies en zijn genoodzaakt zich terug te trekken. Na deze verschillende gevechtsrondes krijgt Filipe de Brito de kans om Syriam enige jaren in vrede te besturen.
Nadat Salvador Ribeiro, die Syriam heeft bestuurd tijdens de afwezigheid van Filipe de Brito, het bestuur weer aan hem heeft overgedragen, vertrekt Salvador Ribeiro naar Portugal, waar hij de rest van zijn dagen schijnt te hebben gesleten in een dorp in de provincie Minho. Zijn lichaam ligt in de kapittelzaal van een klein klooster van de franciscanen bij Alenquer, op 30 mijl van Lissabon, waar een inscriptie zijn naam en geschiedenis vermeldt. Portugese schrijvers hebben hem aangeduid als de Marcus Aurelius van het verval van Portugees Indië en menig dichter heeft zijn lof gezongen.
Er zij aan herinnerd dat Filipe de Brito de zoon van de Salim Shāh heeft gevangengenomen. Salim Shāh opent onderhandelingen met Brito gericht op de vrijlating van zijn zoon. De kwestie wordt voorgelegd aan de onderkoning in Goa en deze geeft opdracht de prins in vrijheid te stellen, zonder voor hem een afkoopsom te verlangen. Brito ziet echter zijn kans schoon de opdracht van de onderkoning in zijn eigen voordeel uit te leggen. Hij vraagt Salim Shāh een bedrag van 50.000 crowns als prijs voor de vrijlating van zijn zoon, onder het voorwendsel dat deze som de terugbetaling is van de kosten voor het inzetten van de Portugese vloot tegen die van Arakan toen de koning van dat land Syriam met zijn jaleas bedreigde. Brito’s opstelling betekent een zware belediging van de koning van Arakan, die vervolgens een kleine vloot tegen Syriam uitrust. Deze vloot wordt gemakkelijk verslagen. De koning neemt nu uit wraak een aantal katholieken gevangen, die hij met grote wreedheden bedreigt. Kort daarna sluit hij een pact met de koning van Taungu, die een legermacht van 10.000 man zendt om Syriam te belegeren. De koning zendt bovendien tegen Syriam een vloot uit van 800 zeilen. Paulo do Rego valt deze vloot aan met 80 schepen, maar als hij bemerkt dat hij niet de overhand krijgt, blaast hij zichzelf en alle andere opvarenden op zijn schip op om te voorkomen dat zij in vijandelijke handen vallen. De aanval houdt enige tijd aan en de Portugezen, wier aantal tot het uiterste is gekrompen, staan op het punt zich over te geven als de koning van Taungu, tengevolge van een niet opgehelderde oorzaak, op zekere nacht het beleg opheft en zijn troepen terugtrekt, waarop ook de vloot van Salim Shāh vertrekt.
Dankzij Brito’s succes bij de verdediging van Syriam, zijn enige naburige vorsten erop gebrand zijn vriendschap te winnen en een verbond aan te gaan met de koning van Portugal. De eerste die in deze zaak iets onderneemt, is de koning van Taungu, die nog maar kort geleden de vijand van Brito was. Brito sluit met hem een vredesverdrag. Een andere vorst met wie Brito een overeenkomst sluit is de koning van Martaban, en om dit bondgenootschap nog meer te verstevigen treedt Brito’s zoon in het huwelijk met de dochter van de koning. Vervolgens wordt de koning van Taungu verslagen door en schatplichtig gemaakt aan de koning van Ava. In plaats van zijn bondgenoot bij testaan, gebruikt Brito dit als aanleiding om het met hem gesloten verdrag te schenden. Met assistentie van de koning van Martaban rust hij een expeditie uit en valt Taungu binnen. Hij neemt de koning van Taungu gevangen en keert dan met zijn gevangene terug naar Syriam. Hij heeft zijn gevangene bovendien een miljoen aan goud ontnomen. De koning van Taungu protesteert tegen zijn behandeling en verklaart dat hij nog steeds een trouwe vazal is van de Kroon van Portugal; maar aangezien Filipe de Brito zijn expeditie tegen Taungu uitsluitend heeft ondernomen om te kunnen roven, toont hij zich niet gevoelig voor de argumenten van zijn gevangene.
Het schijnt dat Filipe de Brito e Nicote, die zijn positie in Syriam heeft veiliggesteld, zijn macht wil uitbreiden door Dianga te veroveren. Om dit doel te bereiken, zendt Brito zijn zoon begin 1607 met enige vaartuigen naar Dianga, in de hoedanigheid van ambassadeur naar Salim Shāh, koning van Arakan, om hem te verzoeken Dianga aan hem over te dragen. Enige Portugezen die in die tijd in Dianga wonen en die Filipe de Brito niet goed gezind zijn, overtuigen de koning ervan dat Brito de stad alleen maar begeert om hem uiteindelijk zijn gehele koninkrijk af te nemen. De koning verlangt daarop dat Filipe de Brito zijn zoon, vergezeld van zijn officieren, naar zijn hof stuurt en als zij daar aankomen, laat hij hen allen vermoorden. Tezelfdertijd worden alle Portugezen die aan boord van de schepen zijn gebleven ook gedood, evenals 600 andere Portugezen die zich van geen gevaar bewust vreedzaam in Dianga leven. Enkele mannen ontsnappen naar de bossen, terwijl anderen erin slagen hun vaartuigen te bereiken en daarmee de zee opvluchten; onder hen bevindt zich Sebastião Gonsalves Tibau.
1 Bastaardkinderen worden in die tijd vaak aangeduid als neef of nicht van hun verwekker.