Hoofdstuk 4.
Het verblijf in Calicut; de terugreis
4.2 De Portugese factorij in Pandarane
Geschreven door Arnold van Wickeren
Zodra de Arabische kooplieden vernemen wat er gaande is, slaat de schrik hen om het hart. Zij vrezen dat deze vreemdelingen, die getoond hebben zonder op de prijs af te dingen levensmiddelen te kopen, ook bereid zijn voor peper en andere specerijen hogere prijzen dan de gebruikelijke te betalen. Hiermee zouden zij de handel langs de hele kust van Malabar voor hen kapotmaken. De zich in hun bestaan bedreigd voelende Arabische kooplieden besluiten geen middel onbeproefd te laten om dit gevaar te keren. Zij verwerven hiervoor steun langs de gehele kust. Zij wenden zich tot de schatkistbewaarder en tot de gozil (opperrechter) met de volgende argumenten: die vreemdelingen kunnen niet uit een ver land gekomen zijn enkel met de bedoeling specerijen te kopen tegen iedere prijs; het zijn daarom geen echte handelaren, maar spionnen die het land willen veroveren en plunderen. Deze hoogste ambtenaren worden dringend verzocht de waarschuwing aan de koning over te brengen en hem te vragen geen handelsverdrag met de Portugezen te sluiten. De kooplieden onderstrepen hun zorgen met royale geschenken aan de schatkistbewaarder en de gozil. De argumenten en de geschenken van de Arabische kooplieden maken indruk op de twee hoge functionarissen. Zij wenden zich tot de zamorin, maar diens vertrouwelingen raden de vorst aan vooral niet overhaast te werk te gaan en eerst te informeren naar de bedoelingen van de vreemdelingen.
De Portugezen, die in afwachting zijn van het antwoord van de zamorin op hun verzoek een verdrag met de koning van Portugal aan te gaan, besluiten enige spionnen naar de stad te zenden om daar hun oor te luisteren te leggen. Vasco da Gama kiest voor dit gevaarlijke karwei de banneling João de Nunez uit. Deze `nieuwe christen’ heeft zijn uitverkiezing te danken aan zijn talenkennis; hij is in staat Arabisch en Hebreeuws te verstaan, ofschoon hij deze talen niet zelf spreekt. Davané zal hem vergezellen. Zij krijgen geld mee om in de stad te gaan eten en in de eethuizen te luisteren naar wat er zoal gezegd wordt. Zij moeten ook kijken wat er in de stad te koop is. Ze mogen echter geen vragen stellen of beantwoorden en dienen bij elkaar te blijven. João Nunez trekt als vreemdeling een grote nieuwsgierige menigte aan. Moren in de menigte trachten João Nunez vergeefs uit te horen over wat de Portugezen van plan zijn. Het tweetal stelt zich in veiligheid voor de opdringende menigte in het huis van de gozil. Deze laat een nair de menigte verspreiden. De gozil heeft kennelijk met Arabische kooplieden afgesproken dat de Portugees en zijn Moorse metgezel niet naar hun schip zullen terugkeren, zolang zij geen tekst en uitleg hebben gegeven over wat de vreemdelingen voorhebben. Dit blijkt als het tweetal zich naar de haven begeeft, om zich met een bootje naar de schepen te laten roeien. Zij vinden daar geen boot. Omdat het inmiddels donker is geworden, besluiten ze terug te keren naar het huis van de gozil. Onderweg worden ze door een Moor in het Castiliaans aangesproken. Hij biedt hun onderdak aan voor de nacht, mits de gozil daarmee akkoord gaat. Deze geeft zijn toestemming. De Castiliaan, die Alonso Perez blijkt te heten, onthaalt João Nunez en Davané op een maaltijd en vertelt dat hij in Sevilla geboren is uit christelijke ouders, maar als jong kind in handen van de Moren is geraakt. Hij bekent João Nunez in zijn hart een christen te zijn gebleven. João Nunez verstrekt zijn gastheer inlichtingen overeenkomstig de instructies van de kapitein-majoor. Hij nodigt hem uit de kapitein-majoor aan boord van zijn schip te bezoeken. De volgende morgen gaat Alonso Perez met zijn beide gasten mee en spreekt met Vasco da Gama en anderen. Alonso Perez weet snel het vertrouwen van de Portugezen te winnen, door hen te vertellen over de pogingen van de Arabische kooplieden de koning ertoe te bewegen geen vriendschaps- en handelsverdrag met hen aan te gaan. Hij waarschuwt hen ook voor de listen en lagen van deze Moren. Hij laat Vasco da Gama ook weten, dat hij niet zonder uitnodiging een audiëntie bij de koning kan verkrijgen. Vasco da Gama beloont Alonso Perez voor zijn adviezen met een passend geschenk en deze verklaart zich bereid de Portugezen zoveel mogelijk van dienst te zijn.
Álvaro Velho geeft een iets andere lezing dan Correia. Volgens Velho wordt een niet bij naam genoemde `veroordeelde’ op straat aangesproken door twee Moren uit Tunis, die Castiliaans en Genuees spreken. Zij vragen: `Wat voor de drommel zoeken jullie (Portugezen) hier.’ Het kernachtige en beroemd geworden antwoord luidt: `christenen en specerijen’. Ook Barros en Castanheda spreken over Tunesiërs. Een van hen, Monçaide geheten, spreekt aan boord met Vasco da Gama zelf.
Alonso Perez (Monçaide) wordt als hij het schip verlaat, opgewacht door Arabieren. Zij horen hem uit over zijn bezoek aan boord. De Arabieren komen tot de conclusie dat de zamorin niet belet kan worden met de Portugezen te spreken, van hen geschenken in ontvangst te nemen en zelfs een handelsverdrag met hen aan te gaan. Tegen iedere prijs moet echter voorkomen worden dat zij daadwerkelijk goederen aan boord nemen. De kooplieden besluiten de schatkistbewaarder en de gozil om te kopen. Zij geven hen grote sommen geld en kostbare juwelen, met het verzoek alles te doen wat in hun vermogen ligt de koning zover te brengen, dat hij de Portugezen onverrichter zake wegzendt. Zij beloven ook de vorst volledig schadeloos te stellen voor het verlies dat hij lijdt door geen handelsverdrag met de vreemdelingen aan te gaan. De waarschuwingen van Alonso Perez voor de bedoelingen van de Moren hebben indruk gemaakt op Vasco da Gama’s kapiteins. Zij dringen er bij hun kapitein-majoor op aan in geen geval zelf aan land te gaan, om de zamorin een bezoek te brengen. Als hem iets zou overkomen, zijn zij verloren. Vasco da Gama antwoordt echter dat hij zijn plicht zal doen en hij laat alvast de geschenken voor de koning inpakken. Hij stelt zich voor de geschenken aan te bieden als de koning hem een audiëntie toestaat.
Correia somt deze geschenken op: een lap zeer fijn geweven scharlakenrode stof en een lap karmozijnrood fluweel; een lap geel satijn; een zetel bedekt met brokaat, afgezet met vergulde zilveren nagels; een kussen van karmozijnrode satijn, met kwastjes van gouddraad en een voetkussen van rode satijn; een vergulde waskom van gedreven zilver en een bijpassende kan; een grote vergulde spiegel; vijftig scharlakenrode hoeden met knoppen en kwasten van karmozijnrode zijde en gouddraad en tenslotte vijftig Vlaamse messen, met een ivoren handvat en een vergulde schede, vervaardigd in Lissabon. Deze opsomming, die sterk afwijkt van die van Álvaro Velho, wordt, evenals veel gegevens van Correia, over het algemeen met een korrel zout genomen.
De zamorin volgt de raad van zijn adviseurs op om, alvorens een verdrag met de vreemdelingen te sluiten, eerst naar hun bedoelingen te vragen. Hij zendt een nair naar de capitão-mor, die de boodschap overbrengt. Voor Vasco da Gama is dit aanleiding Nicolau Coelho naar de koning te zenden. Hij dient de zamorin hetzelfde te vertellen als Davané gedaan heeft en de vorst formeel te vragen om toelating tot de handel in Calicut. Nicolau Coelho, die met een escorte van twaalf man vertrekt, heeft ook een brief voor de zamorin bij zich. Het gezantschap wordt bij de paleispoort opgewacht door de gozil en tweehonderd van zijn dienaren, allen nairs. De nair die de Portugezen naar het paleis heeft begeleid wordt door de gozil naar binnen gezonden, om de komst van de gezant aan de koning te melden. Hij keert eerst na zonsondergang terug met de boodschap dat Coelho niet meer kan worden ontvangen, maar dat hij de volgende morgen welkom is. Als Coelho daarop de gozil vraagt hem naar zijn schip terug te laten roeien, antwoordt deze dat de zee te hoog is om in het donker te bevaren. Coelho wordt ondergebracht in een mooi huis van een edelman. Als hij na de maaltijd even naar buiten gaat, duikt Alonso Perez weer op. Hij waarschuwt voor een valstrik. De bedoeling is Coelho’s bezoek aan de zamorin zodanig te vertragen dat hij zijn zelfbeheersing verliest en er een gevecht met zijn escorte ontstaat, waarna de Portugezen de stad zullen moeten verlaten. De volgende dag wordt Coelho weer naar het paleis van de zamorin begeleid. De schatkistbewaarder laat hem weten dat de vorst niet in de gelegenheid is hem te ontvangen en hij dringt er bij Coelho op aan zijn boodschap aan hem over te brengen. Coelho antwoordt dat dit tegen zijn instructies ingaat en vraagt teruggebracht te worden naar zijn schip. Hierop wordt hij alsnog door de koning ontvangen. De vorst, die vermoedelijk onkundig is van het optreden van zijn dienaren, spreekt zijn voldoening uit over de boodschap van Vasco da Gama en geeft zijn schatkistbewaarder opdracht aan al diens wensen tegemoet te komen. De koning bevestigt zijn opdracht door zijn handtekening op een palmblad te zetten. Op de terugweg van de Portugese delegatie naar de haven duikt Alonso Perez plotseling weer op. Hij drukt Coelho een brief in zijn handen met de raad in alle openlijkheid te tonen dat de zamorin toestaat dat de Portugezen in Calicut handeldrijven. Hij geeft daartoe een aantal praktische wenken: breng niet meer handelswaar aan land dan in één dag kan worden verkocht of geruild; breng iedere avond de verworven goederen aan boord en ontscheep iedere morgen de aan te bieden handelswaar; laat de aan te wijzen Portugese factor zich doen bijstaan door Davané en João Nunez en door een derde man. De factor en zijn helpers dienen opdracht te krijgen niet te trachten meer specerijen te verkrijgen dan worden aangeboden. Vasco da Gama volgt de adviezen op. Hij laat de schepen met vlaggen en wimpels versieren. Er wordt op trompetten geblazen en er worden met de bombarden saluutschoten afgevuurd, zodat de gehele stad weet dat de vreemdelingen reden hebben zich te verheugen. Het personeel in de te openen factorij bestaat uit: de factor Diogo Dias, de klerk Álvaro de Braga en de tolken Davané, João Nunez en een loods uit Malindi. Zij krijgen opdracht zich niet te gretig te tonen specerijen aan te kopen en op behoedzame wijze met hun handelspartners om te gaan. Vasco da Gama beveelt zijn mannen handelswaar uit te laden. Deze waar bestaat uit: meer dan duizend kilogram onbewerkte koraal, een vat kwikzilver, vijftig broodjes koper, koraalsnoeren, een grote hoeveelheid amber, wat gouden en zilveren munten, groene stoffen en een weegschaal. Diogo Dias en zijn helpers geven te kennen een groot huis, met twee vertrekken, te willen betrekken. Dit wordt toegestaan. Het huis, dat de bewoners moeten verlaten, is gelegen bij de haven van Pandarane, waar de Portugese schepen op dat moment liggen. Een afgezant van de zamorin heeft de Portugezen namelijk drie dagen na aankomst een veilige ligplaats in de haven van Pandarane aangewezen, omdat de aanvankelijk gekozen ankerplaats bij Capocate bij stormweer niet beschut genoeg is. De schatkistbewaarder komt een kijkje nemen in de Portugese factorij en tezamen met hem stelt Diogo Dias de ruilverhoudingen vast tussen de door de Portugezen aan te bieden goederen en de specerijen, bovenal peper, die zij willen verwerven. De schatkistbewaarder laat vele zakken peper aanvoeren, die de Portugezen naar hun mening goedkoop verwerven. De eerste dagen verloopt alles naar wens en ‘s avonds wordt de geruilde peper met bootjes naar de schepen vervoert. De schatkistbewaarder ontvangt enige persoonlijke geschenken voor zijn hulp. Na een paar dagen deelt de schatkistbewaarder Diogo Dias mede dat de koning bevolen heeft dat er vandaag alleen gember wordt aangeboden. De gember is verontreinigd met zoveel rode klei, dat het gewicht daarvan dat van de gember overtreft. Om de handel niet in gevaar te brengen, wordt geen bezwaar gemaakt tegen de klei in de gember. Een dag later verlangt de schatkistbewaarder dat de Portugezen kaneel afnemen. Deze blijkt oud en van inferieure kwaliteit te zijn. Alonso Perez’ advies volgend, geeft Vasco da Gama zijn factor opdracht geen ruzie met de schatkistbewaarder te maken over de kwaliteit van de gekochte kaneel. In feite wordt hiervoor tweemaal de gebruikelijke prijs betaald.
Zodra de Arabische kooplieden vernemen hoe gemakkelijk de schatkistbewaarder inferieure goederen aan de vreemdelingen slijt, vrezen zij dat de zamorin, wiens hebzucht zij hebben leren kennen, voortaan de voorkeur zal geven aan deze nieuwe weinig kritische handelspartners, die bovendien hebben laten weten elk jaar met een handelsvloot naar Calicut te zullen komen. Zij wenden zich nu in het bijzonder tot de gozil en wijzen hem op de jarenlange vriendschap tussen de Arabische kooplieden en de overheid van Calicut. Zij herhalen hun verdachtmakingen aan het adres van de Portugezen, die geen echte kooplieden, maar spionnen zijn. De Arabieren pleiten voor het doden van de Portugezen, de confiscatie van hun lading en het verbranden van hun schepen. Zij onderstrepen hun pleidooi met het aanbieden van geschenken en weten de gozil eens temeer te overtuigen. De gozil bespreekt de bezwaren van de Arabische kooplieden met de zamorin. De vorst wenst echter de kapitein-majoor ook te horen.