Hoofdstuk 1
Het Iberisch schiereiland tot aan de inval van de moslims
1.0 De prehistorie
Geschreven door Arnold van Wickeren
Het westen van het Iberisch schiereiland zal tot ver in de Middeleeuwen geen van de rest van het Schiereiland gescheiden politieke entiteit zijn. De vroege geschiedenis van wat later Portugal zal heten, valt derhalve samen met de geschiedenis van het gehele Iberisch schiereiland, door Herodotus aangeduid als Iberia. De vroegste sporen van menselijk leven die op het Schiereiland zijn gevonden, zijn die van een, zoals de naam Pithecanthropus erectus aangeeft, rechtop lopend aapachtig wezen. Deze zeer primitieve mens verzamelt planten en graaft wortels op om zich mee te voeden. Ook het vuur is hem bekend. Dit type mensen bewoont zeker 500.000 jaar geleden het Schiereiland, maar heeft zich daar waarschijnlijk reeds na afloop van de eerste ijstijd (Günz) gevestigd. Deze vroegste bewoners overleven de tweede (Mindel) en derde ijstijd (Riss) en de tussenliggende warmere perioden. Vanaf het begin van de vierde ijstijd (Würm), 120.000 jaar voor onze jaar-telling, blijkt in het gebied een type mensen gewoond te hebben dat beschikt over vuistbijlen en dat leeft van de jacht. Deze Levalloisien en Moustérien, genoemd naar opgravingen bij Levallois-Peret bij Parijs en bij Le Moustier in de Dordogne, zijn verwant aan de Neanderthalers. Zij zijn niet het resultaat van de door de Pithecanthropus erectus doorgemaakte evolutie, maar hebben zich van buitenaf over het gehele Schiereiland verspreid. In het gebied van het latere Portugal zijn in Estremadura, de Taagvallei en ten noorden van de Douro talrijke archeologische sporen gevonden van menselijke bewoning tijdens het Paleolithicum. De meeste daar gevonden gereedschappen onderscheiden zich niet van vondsten uit de Oude Steentijd die elders zijn gedaan.
Bij het aanbreken van de Jongere Oude Steentijd, zo rond 50.000 jaar geleden, verschijnen in Europa groepen mensen van het type homo sapiens. Zij doden of verdrijven de oorspronkelijke bewoners of vermengen zich met hen. Het betreft mensen van het type Combe-Capelle, Cromagnon en Grimaldi. In cultureel opzicht behoren zij tot de Aurignacien (Aurignac) en Magdalénien (Abri La Madeleine bij Tursac); zij hanteren werktuigen gemaakt van beenderen, werpsperen en handwapens en zijn de vervaardigers van de rotstekeningen in de grotten van Altamira en Lascaux. Tijdens het Mesolithicum, de Middelste Steentijd (10.000 tot 5.000 jaar v.Chr.), verspreiden zich volkeren afkomstig uit Europa en Noord-Afrika over het Iberisch schiereiland. Zij worden naar plaatsen waar opgravingen zijn gedaan aangeduid als: Epi-Gravettiërs, Aziliërs en Asturiërs, terwijl de Capsiërs uit Afrika zijn gekomen. Deze volkeren stammen waarschijnlijk af van de Cromagnon-mens. In Estremadura zijn honderden skeletten opgegraven waaruit dit blijkt; de overgrote meerderheid van de schedels zijn dolichocefaan (langschedelig) en slechts enkele brachicefaan (kortschedelig). Genoemde volkeren vermengen zich tot een tamelijk homogeen type mensen, dat reeds de anatomische kenmerken vertoont van de meeste Spanjaarden en Portugezen uit latere tijd. De cultuur van deze mesolithische mensen wordt gekenmerkt door onder meer: overgang van de jacht van groot op klein wild, arbeidsverdeling, bezit van huisdieren, ruilhandel en een begin van akkerbouw. Uit vondsten in het lager gelegen gedeelte van de Taagvallei blijkt dat er in het Mesolithicum voor het eerst sprake is van culturele verschillen tussen volkeren die in het westen van het Schiereiland wonen en die elders in Europa leven. Rond 5.000 jaar v.Chr. breekt op het Iberisch schiereiland het Neolithicum aan. Deze fase in de beschaving wordt gekenmerkt door een geheel nieuwe sociale en economische levenswijze. De mensen wonen in dorpen, zorgen voor hun voedsel, slijpen stenen bijlen, vervaardigen aardewerk en uiten zich in godsdiensten die samen-hangen met de opkomende landbouw. De overheersende cultuur uit het Neolithicum is de megalithische. Deze cultuur ontleent haar naam aan de grote stenen die voor de bouw van grafmonumenten (hunebedden, dolmen, menhirs) zijn aangewend. De ganggraven in het zuiden van het huidige Portugal zijn de oudst bekende megalieten. De megalithische cultuur verspreidt zich vanuit Andalusië over het zuiden van het huidige Portugal. Dit blijkt uit: de bouwstijl (hutten in de vorm van bijenkorven), de soort graven, de gebruikte landbouwmethoden, het type aardewerk en de bewerking van zachte metalen als zilver en goud. In 1995 zijn op de rotswanden van de Rio Côa, een zijrivier van de Douro, in het oosten van Portugal, honderden tekeningen ontdekt van paarden, ossen, herten en steenbokken. De ouderdom van deze rotskunst staat nog niet vast. De schattingen lopen uiteen van 3.000 jaar v.Chr. tot 10.000 of zelfs 20.000 jaar voor het begin van onze jaartelling. In het eerste geval zou het om neolitische kunst gaan; in het laatste geval zijn de tekeningen kunstuitingen uit het Paleolithicum. In het westen van het Schiereiland begint de Bronstijd reeds omstreeks 3.000 v.Chr. Daarom zijn er weinig zuiver neolithische vondsten gedaan. De klokbekercultuur is waarschijnlijk in het zuiden van het Iberisch schiereiland ontstaan (Almería-cultuur) en verspreidt zich vandaar over grote delen van West-Europa. De klokbeker-cultuur markeert het begin van de Bronstijd.
Tijdens de Bronstijd zijn er twee invasieroutes waarlangs volkeren het grondgebied van het latere Portugal bereiken: vanuit het huidige Galicië steken nieuwkomers de Rio Minho over en vestigen zich ten noorden van de Rio Mondego of de Rio Douro, terwijl Alentejo, Estremadura en de Algarve bevolkt worden door mensen die uit het zuidoosten van het latere Spanje komen. Uit vondsten van wapens en kennelijk verstopte kostbaarheden blijkt, dat de stammen die zich vestigen ten noorden van de Rio Mondego en zij die het zuiden van het huidige Portugal tot hun woonplaats kiezen, met elkaar oorlogvoeren. Het is waarschijnlijk dat botsingen vermeden worden door het gebied tussen de Rio Tejo en de Rio Mondego niet in bezit te nemen. De overheersende cultuur in de Bronstijd is vanaf circa 1300 v.Chr. de urnenveld-cultuur. In de Late Bronstijd, rond 1.000 v.Chr., arriveren pre-Keltische volkeren in het westen van het Iberisch schiereiland. In de Algarve en in Alentejo ontstaan koper-mijnen. Hiermee is er, naast landbouw en veeteelt, sprake van industrie. Vervolgens dringen Keltische volkeren over de Pyreneeën het Schiereiland binnen. Zij zijn afkomstig uit gebieden aan de bovenloop van de Rijn en de Donau en zijn onder druk van andere stammen, naar het westen en zuiden gekomen. De invasie van Keltische stammen doet zich voor tussen 800 en 400 v.Chr. en houdt mogelijk ook daarna nog aan. De Keltische stammen zijn dragers van de Hallstattcultuur, die gekenmerkt wordt door grote bronzen en later ijzeren zwaarden. Zij brengen de ijzerverwerking naar de Taagvallei.