Hoofdstuk 1
Portugal weer onafhankelijk; strijd om te overleven
1.0 De regeringsperiode van João IV (1640-1656)
Geschreven door Arnold van Wickeren
In deel XIII is ruim aandacht geschonken aan de periode van zestig jaren (1580-1640) waarin Portugal is bestuurd door de Spaanse Habsburgers en aan de onbloedige opstand die een einde aan dit tijdperk heeft gemaakt en die de zevende hertog van Bragança als João IV op de troon van Portugal heeft gebracht. In het geheel aan Azië gewijde deel XVII is vermeld op welke wijze de onderkoning in Goa in kennis is gesteld van de gebeurtenissen in Europa die hebben geleid tot het herwinnen van de Portugese onafhankelijkheid. In dit deel worden de regeringsperioden van de koningen João IV (1640-1656) en Afonso VI (1656-1683), besproken. Deze twee regeringsperioden vormen samen het tijdvak waarin de Estado da India de laatste zware verliezen in Azië moet incasseren.
De Cortes bekrachtigt op 28 januari 1641 het aanvaarden van de Kroon door de dynastie van Bragança en de kroning van João. Bovendien wordt geld vrijgemaakt om 20.000 infanteristen en 4.000 cavaleristen op de been te brengen en om oorlogsschepen te bouwen. Dit alles om de dreiging die uitgaat van Spanje, dat de Portugese onafhankelijkheid niet wenst te aanvaarden, af te wenden. Gelukkig voor Portugal is Spanje niet in staat meteen militair tegen het land op te treden, omdat het in Vlaanderen in gevecht is gewikkeld met de voor haar onafhankelijkheid strijdende Republiek en bovendien troepen moet inzetten om de opstandige Catalanen te onderwerpen. Tegen de achtergrond van de Spaanse dreiging zoekt João IV steun in het buitenland. Al in februari 1641 zendt hij João Franco Barreto naar Frankrijk met de opdracht een alliantie met dat land aan te gaan. Richelieu weigert een formeel verdrag te sluiten, maar belooft 20 oorlogsschepen te zenden. Op 1 juni 1641 tekent Barreto voor deze toezegging.
Op 9 april 1641 wordt de Portugese ambassadeur in de Republiek, Tristão de Mendonça Furtado, hartelijk welkom geheten in Den Haag, nadat João IV al op 21 januari 1641, onder herstel van de vroegere handelsvoorrechten, de Portugese havens voor Hollandse schepen heeft opengesteld. Zij kunnen weer zout voor hun haring uit Setubal betrekken. João IV tracht door schepen uit alle landen, inclusief Hollandse schepen, in de Portugese havens toe te laten, het land zijn deel in de internationale handel te doen herwinnen. Furtado neemt het standpunt in dat de Republiek niet in oorlog is met Portugal, maar uitsluitend met Spanje. Nu Portugal zich bevrijd heeft van de overheersing door Madrid en evenals de Lage Landen, door Spanje wordt bedreigd, zijn Portugal en de Verenigde Provinciën natuurlijke bondgenoten. De Verenigde Provinciën zouden de op Portugal veroverde gebieden dienen terug te geven, omdat Portugal de eerste bezitter was. Den Haag wil niets weten van teruggave van veroverde gebieden; ‘veroverd is veroverd’ luidt het standpunt van de Republiek. Vrede met Holland blijkt dus slechts bereikbaar als Portugal berust in het verlies van de door de VOC en de WIC veroverde gebieden. Omdat Portugal hiertoe niet bereid is, streeft het land niet naar het afsluiten van een vredesverdrag, maar naar het bereiken van een wapenstilstandsovereenkomst, waarbij de status quo overzee gehandhaafd wordt en Portugal in Europa het Spaanse gevaar kan afwenden. Na afloop van de wapenstilstand zou Portugal de verloren gebieden kunnen heroveren en dan een gunstiger vredesverdrag kunnen afsluiten dan nu mogelijk is. João IV beseft onvoldoende welk een groot risico hij neemt. Hervatting van de strijd kan immers tot verlies van nog meer overzees territorium leiden.
Furtado onderhandelt nu over een wapenstilstand voor tien jaar en vraagt de Republiek met een vloot van 30 schepen aan de zijde van Portugal ten strijde te trekken tegen Spanje. De bewindvoerders van de VOC en van het gewest Holland zijn sterk gekant tegen een wapenstilstand; de stadhouder en opperbevelhebber van het leger, Frederik Hendrik en de overige provincies zijn hier echter voor-stander van. Holland dat dus in de Staten-Generaal geïsoleerd staat, legt zich bij de meerderheid neer. De Staten-Generaal willen Portugal 15 grote oorlogsschepen en vijf fregatten beschikbaar stellen, in plaats van gevraagde 20 respectievelijk 10, op voorwaarde dat Portugal een zelfde aantal schepen in de Republiek koopt of huurt. De Hollanders zijn bereid hun deel (de helft) van gezamenlijk met Portugal te veroveren Spaanse gebieden in Amerika te ruilen tegen gebied dat de Republiek op Portugal veroverd heeft. Furtado, die zijn uiterste best heeft gedaan concessies van de Staten-Generaal te verkrijgen, sluit ten slotte het volgende verdrag af. De Tienjarige Wapenstilstand gaat in Europa in na ratificatie door beide partijen; in Brazilië gaat zij in zes maanden nadat in Den Haag een door João IV getekende kopie van het verdrag is ontvangen, en in Azië nog een halfjaar later. In Azië zal sprake zijn van vrije handel, maar handelsbetrekkingen tussen Portugees- en Nederlands-Brazilië zijn verboden, evenals met de Spaanse gebieden in Amerika. De Staten-Generaal tekenen het verdrag op 12 juni 1641. Portugal dat er immer naar heeft gestreefd zich buiten Europese oorlogen te houden, om overzee de handen vrij te hebben, verkeert nu in de omgekeerde positie. Het moet zich in Europa tegen Spanje verdedigen en wil zich daarom overzee onbedreigd weten. João IV hoopt zelfs later nog verlorengegane bezittingen te kunnen heroveren. Spijtig voor Portugal is dat de invloed van Frederik Hendrik en de Staten-Generaal niet zo ver reikt, dat zij de Oost- en West-Indische Compagnie ervan kunnen weerhouden hun veroveringen ten koste van Portugal voort te zetten. João IV is niet blij met het gesloten verdrag. Hij aarzelt tot 15 november 1641 met de ondertekening van de kopie, die eerst op 28 februari 1642 in Den Haag wordt ontvangen en derhalve pas op 28 augustus in Brazilië en eerst op 28 februari 1643 in Azië in werking zal treden. Door zo lang met de ondertekening en de bezorging in Den Haag te wachten, geeft João IV zowel de Oost-Indische als de West-Indische Compagnie alle gelegenheid nog een slotoffensief in te zetten, voordat de wapen-stilstand ingaat.
Ondertussen heeft João IV op 29 januari 1642 een tegen Spanje gericht verbond met Charles I van Engeland gesloten, waarbij het oude bondgenootschap in nieuwe vorm herleeft. Het verdrag heeft niet veel praktische betekenis wegens de problemen tussen Charles I en het Engelse parlement. In Portugal bestaat een kleine, maar invloedrijke pro-Spaanse stroming, onder invloed waarvan de stad Ceuta in Marokko in Spaanse handen blijft. Onder sterke Spaanse pressie weigert het Vaticaan de Portugese onafhankelijkheid te erkennen. Richelieu zendt de toegezegde Franse vloot die, onder het bevel van Urbain de Maillé, markies van Brézé, en aangevuld met Portugese oorlogsschepen, begin september 1641 een vergeefse aanval doet op het inmiddels versterkte Cadiz. Een Nederlandse vloot, onder bevel van admiraal Artur Gijsels, arriveert in Portugal als de aanval op Cadiz is mislukt. In dezelfde maand valt een leger van 8.000 Spanjaarden Portugal binnen. De aanvallers worden echter bij Olivença verslagen. In 1642 weet een Portugees leger van 8.000 man, onder bevel van Sancho Manuel, de grens van Beira met succes te verdedigen tegen de Spaanse troepen, aangevoerd door Fernando Álvarez de Toledo, hertog van Alva. De Cortes keurt in september 1642, na een gepassioneerde oproep daartoe van António Vieira S.J., een verhoging van het defensiebudget goed. Dit gebeurt onder protest van de adel en de geestelijkheid, welke standen dan ook niet meebetalen. De burgerij brengt 1.500.000 en de Kroon 900.000 cruzados op. In 1643 behalen de Portugezen enige kleine overwinningen op de Spanjaarden, maar de strijd ontbrandt eerst goed in 1644 met de slag bij Montijo, die wordt uitgevochten op 26 mei tussen Portugese en Spaanse troepen.
De Portugese generaal, Matias de Albuquerque, weet dat de Spanjaarden onder bevel staan van de Marquis de Torrecusa, een vermaard militair tacticus en hij is bereid het tegen hem op te nemen. Ondanks verschillende moeilijkheden, slaagt hij erin 6.000 man infanterie, 1.100 cavaleristen en 6 kanonnen te verzamelen. Met deze strijdmacht, sterk genoeg om een echte slag uit te vechten, steekt hij de frontlijn over en valt Montijo aan. Omdat hij het Spaanse leger niet ontmoet, besluit hij terug te keren tot het oorspronkelijke punt waarvan hij is vertrokken, wat een beter terrein is om een Spaanse tegenaanval te weerstaan. De Spanjaarden gaan inderdaad tot de aanval over en een afsplitsing van Torrecusa’s leger, geleid door de Baron van Mollingen, ontmoet de Portugese strijdkrachten, zijnde 6.000 infanteristen en 2.500 cavaleristen. Albuquerque heeft zijn mannen bekwaam op een verdedigende slag voorbereid. Deze vindt plaats op 26 mei 1644. De eerste fase van de slag is rampzalig voor de Portugese flanken, want dit is het punt dat door de Spaanse cavalerie het eerst wordt aangevallen, wat veel Portugese infanteristen doet vluchten, onder wie 150 Hollandse geallieerden. Geleid door Mollingen zelf, slaat de Spaanse cavalerie een bres in het centrum van de Portugese posities. Albuquerques paard wordt gedood en de bevelhebber vecht te voet verder totdat hij het paard krijgt van een Frans officier, genaamd Lamorlé, die aan Portugese zijde vecht. Matias de Albuquerque merkt op dat de vijand niet over reserves beschikt, op een moment dat de strijd in alle hevigheid wordt hervat. De Portugese artillerie-officier Dom João da Costa mobiliseert iedere batterij om de vijand op hetzelfde moment te beschieten, waardoor de Spanjaarden niet de gelegenheid hebben zich te hergroeperen. De Baron van Mollingen trekt terug totdat hij de Rio Guadiana bereikt. Deze zege levert Matias de Albuquerque de titel Conde de Alegrete op. De slag is de eerste grote overwinning in de Portugese Restauratieoorlog, die overigens 29 jaar zal duren.
Nog geen halfjaar nadat ook in Azië de wapens zwijgen (begin 1645) komen de Portugese planters in Brazilië in opstand tegen het Nederlandse bestuur. Portugal verkeert nu in een zeer moeilijke positie. Het land moet zich in Europa verdedigen tegen de aanvallen van Spanje en vreest dat de hervatting van de strijd in Brazilië voor de Nederlanders aanleiding zal zijn de oorlog in Azië, waar Portugal erg zwak staat, eveneens te hervatten. João IV zendt daarom Frei António Vieira de São José naar Den Haag met het aanbod drie miljoen cruzados te betalen als de noodlijdende WIC Brazilië opgeeft. Het aanbod wordt echter verworpen.
Als de Republiek in juni 1648 vrede sluit met Spanje, tracht de Portugese ambassadeur in Den Haag, Francisco de Sousa Coutinho, al het mogelijke te doen om te voorkomen dat de strijd met de Republiek wereldwijd hervat wordt. De situatie is bijzonder ingewikkeld. Het is Sousa Coutinho bekend dat de Nederlandse vlootvoogd Witte Corneliszoon de With (Dubbelwit) met een grote vloot naar Brazilië onderweg is. Hij weet ook dat de capitão van Rio de Janeiro, Salvador Correia de Sá e Benevides, Visconde de Asseca, zich met een vloot op de Atlantische Oceaan bevindt om Angola te gaan heroveren. Een aanval op Angola zal, hoe deze ook afloopt, door de Nederlanders worden uitgelegd als dubbelspel. Bovendien bepleiten sommigen in Portugal de Braziliaanse opstand openlijk te steunen. Op 17 juli 1648 ontvangen Sousa Coutinho en Frei Vieira S.J. gematigde voorstellen van de Staten-Generaal, terwijl de diplomaten na een week al onder druk worden gezet met een antwoord te komen. Dan worden Sousa Coutinho en Vieira onverwachts door João IV teruggeroepen. Sousa Coutinho weigert, na advies te hebben ingewonnen van de Marquês de Nisa, ambas-sadeur van Portugal in Parijs, de onderhandelingen af te breken, Frei Vieira keert wel naar Portugal terug. Uiteindelijk luiden de voorstellen van de Staten-Generaal dat Portugal Brazilië opgeeft tussen de rivieren Rio Maranhão en Rio Real, ten zuiden van Sergipe del Rey, en daarnaast Angola en São Tomé aan de Republiek afstaat. Ten slotte zouden twintig jaar lang betalingen aan de WIC gedaan moeten worden. Als de voorstellen worden aanvaard zal Portugal San Salvador da Baía de Todos os Santos, Rio de Janeiro, Maranhão, Moçambique, de Estado da India en een groot deel van Ceylon behouden. Verwerping van de voorstellen bergt het gevaar in zich dat nog veel meer gebied verloren gaat. João IV is bereid de voorstellen te accepteren, maar vindt daarvoor onvoldoende steun. Vooral aan het verlies van Angola wordt zwaar getild. Bovendien vertrouwen vele Portugezen de Hollanders niet. Portugal doet tegenvoorstellen, maar de Republiek breekt de onderhandelingen af als de Hollanders in 1649 vernemen dat Salvador Correia de Sá Luanda veroverd heeft. Nu het zeker is dat de oorlog met de Republiek hervat zal worden, bepleiten Dom Fernando Mascarenhas en Dom João da Costa, gelet op de zwakke positie van het land, de bezittingen in Azië op te geven en alles te doen om Brazilië weer geheel in Portugese handen te krijgen. Het pleidooi leidt ertoe dat er wel voorraden en troepen naar Angola en Brazilië gezonden worden, maar vooralsnog niet naar Goa.
Door het beëindigen van de oorlog tussen de Republiek en Spanje in 1648 behoeft Portugal niet meer te rekenen op eventuele steun van de Nederlandse vloot als Spanje opnieuw zou pogen Portugal te onderwerpen. Van Frankrijk heeft Portugal evenmin iets te verwachten, omdat kardinaal Mazarin de steun van de adel ontbeert. Het in 1642 met Charles I van Engeland gesloten verdrag verliest zijn betekenis als deze in 1649 wordt geëxecuteerd. Als de zoon van Charles I, prins Rupert, naar Portugal komt, zendt Olivier Cromwell in 1650 zelfs admiraal Robert Blake naar Lissabon. Diens vloot wordt door het geschut van de forten aan de Taag belet Lissabon te bedreigen. In 1654 gaat Portugal opnieuw een bondgenoot-schap met het Britse Commonwealth aan, waarbij de vele Engelse kooplieden die in Portugal wonen grote voorrechten verkrijgen.
De restauratie van 1640 heeft geen grote voordelen voor de handel met het buitenland. In het binnenland worden de “nieuwe christenen” met vele andere zakenlieden vervolgd door de inquisitie die niet langer gecontroleerd wordt door de strenge regering in Madrid (António Vieira, de schrijver en missionaris, is een van degenen die sterk pleit voor een politiek van tolerantie om economische redenen). De oorlog met Spanje en de aanvallen van de Republiek op Portugese gebieden in Azië, Afrika en Amerika en op Portugese schepen teisteren de handel over grote afstand. De winstgevende handel over de grens met Spanje komt vrijwel tot stilstand en de Middellandse Zee is gesloten voor Portugese handelaren. De regering van Portugal slaagt erin de handel met Noord-Europa aan te moedigen, in het bijzonder met de Baltische Staten. Duitsers, Zweden en andere komen in groeiende aantallen naar Lissabon. Ofschoon het belangrijkste element in de Portugese handel na 1640 daarin bestaat dat deze handel min of meer onderworpen is aan de Engelse belangen. De desperate situatie van een land dat vecht voor zijn onafhanke-lijkheid leidt tot de ondertekening van verschillende verdragen die duidelijk de Portugese handel onderdrukken. De verdragen van 1654 en 1661 met Engeland en van 1661 met Nederland geven beide landen vrijheid van handel met het Portugese imperium, speciale privileges voor Engelse en Nederlandse inwoners van Portugal, en tot op zekere hoogte vaste douanerechten. Aangezien er in Portugal veel meer Engelsen dan Nederlanders wonen en Engeland op weg is de zee te beheersen, maken zij veel beter gebruik van hun voorrechten dan de Nederlanders. De politieke alliantie bij het verdrag van 1661 (het huwelijk van Catarina van Bragança met koning Charles II) draagt ertoe bij dat Engeland de natie wordt met de beste handelsrelaties met Portugal.
De regering van João IV tracht ook weer handelscompagnieën op te zetten. In 1649 wordt voor twintig jaren een Compagnie voor de handel met Brazilië opgericht. De Compagnie krijgt een monopolie voor de export van wijn, meel, olijfolie en kabeljauw naar Brazilië en van brazielhout naar Europa. De Compagnie krijgt ook de exclusieve rechten en de verplichting alle koopvaarders van en naar Brazilië te escorteren. De regering tracht kapitaal aan te trekken van de “nieuwe christenen” die buiten Portugal wonen, maar dit lukt niet erg. Ernst van Veen wijst erop dat emigratie van nieuwe christenen vanaf 1629 naar Madrid heeft geleid tot de ineenstorting van de Carreira da India in de jaren dertig. De Compagnie leidt enkele jaren een kwijnend bestaan; zij is alleen nuttig bij de bescherming van koopvaardijschepen tegen de aanvallen van Nederlanders, Engelsen, Duitsers en anderen. In 1662 wordt de Compagnie ten slotte, na verschillende veranderingen, ‘genationaliseerd’ door de Kroon. Het wordt eenvoudig een staatsdepartement, genoemd Junta do Comércio, dat het begeleidende konvooi voor de handelsvaartuigen levert.
De restauratie van Portugals volledige onafhankelijkheid is een moeilijke klus voor de Kroon en voor het land als geheel. Om het hoofd te bieden aan de reusachtige militaire uitgaven en de teruggang in de overzeese opbrengsten is er geen andere oplossing dan het bij herhaling depreciëren van de Portugese munt: de prijs van gemunt zilver loopt op tot 3.400 reais in 1641, 4.000 in 1643, 5.000 in 1663 en 6.000 in 1668, een totaal van 114 per cent. De prijs van goud stijgt tot 37.400 reais in 1641, 40.960 in 1642, 56.250 in 1643, 75.000 in 1662 en 82.500 in 1668: 175 percent in zijn geheel. Alleen de vrede van 1668 leidt tot een stabiele munt.
Gedurende de 16e eeuw geraakte Portugal hoe langer hoe meer betrokken bij de situatie in Azië, Afrika en Amerika, evenals bij de rest van Europa. Opbrengsten en uitgaven variëren aanzienlijk met een belegering in Azië, een bijzondere opbrengst in Brazilië of een of andere economische crisis in Antwerpen. Maar het relatieve belang van beide: de koloniën en de buitenlandse handel, verandert in de 17e eeuw. In 1588 draagt het império voor 50 per cent bij aan het inkomen van de staat; met de belastinginkomsten gespreid over het gehele land, is dit cijfer meer dan 60 per cent. In 1607 zijn de opbrengsten van de overzeese bezittingen gedaald tot 45 per cent, maar met de belastinginkomsten meegerekend gaat het om 59 per cent. In 1619 bedragen deze percentages 48 en 62. Vanaf dit punt daalt de belangrijkheid van het império in de financiële structuur van het land voortdurend, terwijl de zeehandel met vreemde landen steeds belangrijker wordt. In de jaren vijftig en zestig van de 17e eeuw is de structurele verandering voltooid. In 1681 verdient Portugal 40 per cent van zijn inkomsten met de zeehandel met Europa, die dus van vitaal belang is voor het land.
Tussen 1640 en 1670 vindt er een radicale herverdeling van de aristocratie plaats met het kennelijke doel een nieuwe volgzame hofadel te verkrijgen. Een nieuwe regeling van functies aan het hof (Regimento dos Ofícios da Casa Real) wordt vastgesteld. De helft van de bestaande grandes verdwijnt voorgoed: 34 titels worden afgeschaft, meestal wegens verraad ten gunste van Spanje; 34 nieuwe titels worden gecreëerd door nobles de robe of fidalgos te bevorderen. Het gevolg is dat er geen verandering plaatsvindt in het aantal dragers van titels: 69 in 1670 evenals in 1640. Doch, ondanks deze drastische maatregel, zijn de Braganças niet in staat de invloed van de adel te beperken zoals zij zouden willen en hen terug te brengen in hun vroegere gedweeë houding. De tijden zijn veranderd. In 1670, wanneer vrede en voorspoed in Portugal terugkeren, wordt de macht gelijk gedeeld tussen de koning en de aristocratie.
Handwerkslieden van allerlei aard blijven in Portugal, evenals in Spanje, verenigd in corporaties, die het grootste deel van de industriële activiteit in het land controleren. Het is het vermelden waard dat het handhaven en het versterken van de corporaties in een tijdvak waarin deze beginnen te verdwijnen in de meer progressieve landen duidelijk een teken is van de trend tot behoud van antieke en verouderde vormen en van afkeer van innovaties en vrees voor vooruitgang. In dit opzicht lijken de corporaties op instellingen als de universiteiten, de inquisitie en de Sociëteit van Jezus.
Het aantal slaven dat in de 17e eeuw in Portugal geïmporteerd wordt, neemt af. In dezelfde tijd neemt de integratie van gekleurde slaven in de blanke gemeenschap toe, meestal door vermenging van rassen. Slaven worden te duur voor eenvoudige huishoudelijke banen en op het platteland zijn zij helemaal niet nodig. Aan de andere kant is de slavenhandel vanuit Afrika naar Amerika goed georganiseerd en meestal zeer winstgevend. Verschillende koninklijke decreten verbieden de import van slaven uit Indië, evenals van moslimslaven. Desondanks bedraagt het aantal slaven in Lissabon rond 1620 ongeveer 10.000 personen.
Na de restauratie van 1640 wordt de rol van de Cortes enigszins versterkt. Tussen 1641 en 1668 komt zij vijfmaal bijeen, telkens in Lissabon, waarbij zij een belangrijke rol speelt in de reorganisatie van het land. In feite doorbreekt deze bloeiperiode de trend van verval van de Cortes.
In augustus 1651 neemt de vrees voor hervatting van de oorlog door de Republiek in Portugal toe als de gezant van João IV in Amsterdam, Jerónimo Nunes da Costa, bericht dat de zwakheid van de Portugezen, vooral in Ceylon, tot de bewindvoerders van de VOC is doorgedrongen. Kort daarna bericht Nunes da Costa dat een VOC-vloot van 17 schepen, waarvan elf grote, met 3.500 man aan boord, naar Indië is vertrokken. De VOC zal Colombo, na zeer heldhaftig verzet, in 1656 veroveren, nadat de Compagnie al in 1641 Malakka, eveneens na zware tegenstand, veroverd heeft. De sultan van Oman heeft, met de inname van Muscat, de verdrijving van de Portugezen van de kust van Oman voltooid. Tegenover deze zware verliezen in Azië staat dat de Hollanders in 1648 uit Angola worden verdreven en dat in 1654 de herovering van het door de Hollanders bezette deel van Brazilië vrijwel voltooid is.
Ofschoon de Portugezen in 1653 in de Slag bij Arronches een Spaanse aanval hebben afgeslagen, blijft de bedreiging die van Spanje uitgaat groot. Op basis van het met het Commonwealth gesloten verdrag arriveren in 1654 Engelse troepen in Portugal. In 1656 weigert Mazarin het bondgenootschap met Portugal te verlengen, omdat Portugal er niet voor voelt een deel van Spanje te bezetten. De onderhandelingen over de voorwaarden van een bondgenootschap met Frankrijk worden echter voortgezet. Voordat deze zijn afgerond, overlijdt João IV op 6 november 1656. Zijn regering wordt geken-merkt door het verstandig omgaan met de macht en door een serie van wijze bestuursmaatregelen. Hij heeft zich onthouden van extreem absolutisme en Joāo IV heeft daarentegen een aantal adviescolleges ingesteld waarmee hij overlegt. Hij handhaaft zijn ministers vele jaren, waardoor zijn regering gekenmerkt wordt door stabiliteit en continuïteit.
1.1. De val van Malakka