Categorieën
Portugees kolonialisme

De reis van Bartolomeu Dias

Deel 2 Index

Hoofdstuk 3

De maritieme expansie ten tijde van João II (1481-14­95)

3.6 De reis van Bartolomeu Dias

Geschreven door Arnold van Wickeren

Het mislukken van de tweede expeditie van Diogo Cão is voor João II geen rede zijn plannen op te geven. In het voorjaar van 1487 zendt hij via Egypte afgezan­ten naar Ethiopië, het land van Preste Joam, terwijl hij tevens een nieuwe expeditie langs de Afrikaanse kust voorbereidt met het doel Ethiopië en de zeeweg naar Indië te vinden. Aan de pogingen Ethiopië via Egypte te bereiken, wordt in de vol­gende paragraaf aandacht geschonken; de nieuwe ver­ken­ningstocht langs de kusten van Afrika is het onderwerp van deze paragraaf. De leiding van de expeditie wordt toe­ver­trouwd aan Bartolomeu Dias, een schildknaap van de ko­ning. Het is mogelijk dat João Dias, een van de eer­sten die langs Kaap Bojador is geva­ren, familie van Bartolomeu is. Hetzelfde geldt voor Lourenço Dias, die als eerste de Baai van Arguim heeft bereikt, en voor Dinis Dias, die Cabo Verde heeft ontdekt. Bartolomo Dias zou dus uit een ge­slacht van beroemde zeevaarders kunnen stammen. Zeker is dit niet, omdat de naam Dias daarvoor te veelvuldig in Portugal voorkomt. Bar­to­lo­meu zelf is in 1478 naar Guinée gezeild en hij is met een lading ivoor in Portu­gal terugge­keerd, terwijl hij eind 1481 met Diogo da Azambuja naar de Mina-kust is geva­ren om daar het fort São Jorge te bou­wen. Wat we over Bartolo­meu Dias weten, is te weinig om daar­uit te kunnen afleiden dat hij de uitge­lezen man is voor het leiden van een nieuwe expe­ditie, maar de koning João moet wel uitzon­derlijk veel vertrou­wen in hem hebben gesteld om de ver­werkelij­king van zijn commerciële, territoriale en missio­naire ambi­ties aan hem toe te vertrouwen en om hem bo­vendien op voorhand een jaargeld van zesduizend reis toe te kennen.

Reeds eerder werd opgemerkt dat ook van de expeditie van Dias geen originele documenten, zoals het regimento en het scheepsjournaal bewaard zijn gebleven en dat we moeten afgaan op de nieuwe topografische aanduidingen op de Canti­no-atlas en andere kaarten die kort na zijn expeditie ver­vaar­digd zijn, alsmede op hetgeen kro­niekschrij­vers over zijn reis hebben geschre­ven. Een belangrijkste bron is de Esme­raldo de Situ Orbis. De auteur daarvan, Duarte Pacheco Pereira, heeft ongetwij­feld veel over Dias’ tocht uit de eerste hand verno­men. Toen Dias op zijn terugreis in 1488 het eiland Principe aandeed, trof hij daar een aantal Portuge­se schip­breukelin­gen aan, onder wie Pacheco Pereira. Dias kende hem nog van de expedi­tie van Diogo da Azam­buja naar de Mina-kust en van de bouw van het fort São Jorge aldaar in 1482. Tijdens de terugreis van Principe naar Portu­gal heeft Duarte Pacheco veel uit de mond van Dias over diens reis kunnen opteke­nen. Pacheco Pereira heeft zelf ook roem als zeevaar­der vergaard. Hij heeft het wes­telijk ge­deelte van de Atlan­ti­sche Oceaan ver­kend en is vroeg in de 16e eeuw naar Indië gezeild. Zijn terugkeer daarvan­daan is aanleiding wordt in Lissabon gevierd. Een andere belangrijke bron zijn de notities van Álvaro Velho. Deze vormen kant­teke­ningen over de reis van Dias in zijn Diário da via­gem de Vasco da Gama (Dagboek van de reis van Vasco da Gama), die Velho eveneens heeft meegemaakt. Dan is er nog de kroniek van João de Bar­ros, die vijftig jaar na dato geschre­ven is en aanwijs­ba­re fouten bevat.

De inhoud van het door João II aan Dias gegeven regimento ligt voor de hand. Hij zal de opdracht ontvangen hebben de zuidpunt van het Afrikaanse Continent te ronden en Ethio­pië, het land van Preste Joam, te vinden. Omdat veron­der­steld wordt dat Ethiopië op de zeeroute naar Indië ligt, kunnen Portugese schepen de havens van dit christelijke­ land als veilige tussenstop gebruiken op hun reis naar en van Indië. Het hoofddoel is het bereiken van Indië, om het Vene­tiaanse handelsmonopolie op specerijen te doorbreken; het vinden van het rijk van Preste Joam is een daarvan afgeleid doel geworden. Het bereiken van Ethiopië over zee heeft nog slechts prioriteit voorzover daarmee het uiteindelijke doel gediend is. Als Vasco da Gama een decennium later voor de keuze staat op zoek te gaan naar het rijk van Preste Joam danwel rechtstreeks door te varen naar Indië, kiest hij zonder aarzeling voor het laatste. De zeer be­lang­rijk geachte expeditie van Dias is ongetwijfeld goed voorbe­reid. Hij zal ongetwijfeld beschikt hebben over kaarten en portolani die zijn bijge­werkt met de ontdekkingen door Cão. Daarnaast zal de expeditie gebruik kunnen maken van astrolabia, kwadran­ten en tabellen, aan de hand waarvan berekend kan worden op welke breedte men zich bevindt, nadat de stand van de zon of bepaalde sterren is vastgesteld. Het smaldeel van Bartolo­meu Dias bestaat uit twee gewapen­de caravelas van circa honderd ton, alsmede uit een breed gebouwd schip met extra provi­and en drinkwater, mogelijk een caravela redonda. Het bevoorradings­schip is oud en kan des­noods, na afgetuigd te zijn, worden verbrand voor­dat de terugreis wordt aanvaard. Van het karveel van Dias, dat als vlagge­schip dienst doet, is de naam niet overgeleverd, evenmin als van het bevoorradingsschip. Het tweede karveel is de São Panta­leão. Loods aan boord van het vlaggeschip is Pero de Alenquer, een ervaren navigator, aan wie koning João reeds enige privileges geschonken heeft. De jonge ridder João Infante voert het bevel over de São Pantaleão en zijn loods is Álvaro Martins. Pero Dias, een broer van Barto­lo­meu, is kapitein van een derde schip, waarop João de Santiago, die reeds met Diogo Cão naar Congo is geweest, als loods dienst doet. João de Bar­ros geeft de vol­gende beschrij­ving van het smal­deel: `Twee schepen zijn bewa­pend en het derde voert een keur aan proviand mee, aange­zien vele anderen wegens gebrek aan leeftocht voortijdig hebben moeten terugkeren. Het bevel is toevertrouwd aan de wel­edele Bartolomeu Dias van het hof van Dom João, een van de ontdekkers van deze kust.’ De drie schepen hebben een beman­ning van vijftig à zestig koppen, terwijl er ook twee negers en vier negerinnen aan boord zijn. Deze zijn destijds van de kusten van Guinée en Angola, onder meer door Diogo Cão, naar Portugal gebracht. Zij moeten, fraai gekleed in Europese kledij en voorzien van `mon­sters’ han­dels­waar: specerijen, zilver en goud, volgens instructie op bepaalde punten als afgezanten van Portugal aan land wor­den gezet. Zij dienen na te gaan of deze han­delswaren ter plaatse bekend zijn en eventueel Afri­kaanse stam­men voor ruilhan­del met Portugal zien te winnen. Zij dienen de lof van koning João te verkondigen en lokale hoofdmannen en koningen uit te leg­gen dat hun vorst de zee­weg naar Indië zoekt en in contact wil treden met Preste Joam. Koning João sch­ijnt zelfs te hebben gehoopt dat de voor Afrikaanse begrip­pen vreemd uitgedos­te zwarten zoveel opzien zullen baren, dat het nieuws van hun opvallen­de ver­schijning de Ethiopi­sche keizer zal berei­ken. Deze zal dan mogelijk zo nieuws­gie­rig worden, dat hij de afgezanten van Portugal zal laten zoeken en naar zijn hof zal laten brengen. Aldus naar Congo gelokt zullen deze Ethio­pi­ërs daar de Portugese zeelieden ontmoe­ten. Overigens worden vrouwen bruikbaar­der geacht om als gezanten op te treden, omdat zij eerder dan mannen met voorkomendheid behandeld zullen wor­den.

Dias, die drie padrõ­es meeneemt, zeilt uit in augustus 1487. Zijn schepen houden waar­schijn­lijk dezelfde koers aan als Diogo Cão. Van São Jorge da Mina, waar verse levensmid­delen en vers water worden ingenomen, wordt de tocht vervolgd, waarbij de door Cão aan de monding van de Zaire opgerichte padrão zal zijn waargenomen. Dias bereikt een beschutte baai. Op deze gunstige ankerplaats, waar ruim­schoots vis en zoet water te vinden zijn, zou het voor­raad­schip zijn achter­gela­ten, terwijl negen man als bewa­kers aan boord blijven. Wellicht is dit de Angra das Aldeias (Porto Alexandre), drie mijl ten zuiden van Cabo Negro, geweest. Dezelfde baai waar Diogo Cão ook voor anker is gegaan en waar hij twee grote dorpen heeft waar­genomen. Een andere mogelijkheid is, dat het voorradschip is achtergelaten in de Manga das Areias (Baía dos Tigres), welke baai meer naar het zuiden aan de kust van Angola ligt. In de Manga das Areias zou Cão destijds de twee Afri­kaan­se mannen die bij Dias aan boord zijn, gevan­gen hebben geno­men. Zij worden door Dias bij beken­den afge­zet. De vraag in welke baai Dias zijn voorradschip heeft achtergelaten is nog steeds niet beantwoord. Eric Axelson heeft een lichte voorkeur voor de Manga das Areias. Op 1 de­cem­ber 1487 zien de zee­vaar­ders de door Diogo Cão op Cape Cross (2147′ ZB) ge­plaatste padrão en de Serra Parda, het verst door Diogo Cão bereikte punt. Hierna zeilen de twee karve­len langs een kale duin­kust – met stran­den, wemelend van de meeuwen en aal­scholvers, en ondie­pe inhammen en mondin­gen dichtge­groeid met riet – het onbe­kende tege­moet. De eerste nieuwe naam op de Canti­no-kaart is Terra de Santa Barbara, dat waarschijnlijk op 4 december wordt waargeno­men. Dan volgen de Praia das Pedras (stenen­strand), Monte de Praia (kustberg) en Ponta da Ag. Deze plaats moet 7 decem­ber zijn waarge­nomen, omdat dat de naam­dag van Santa Agat­ha is. Andere nieuwe geo­grafische aanduidingen zijn de Praia das Verdes (Groenstrand), waarmee de monding van de rivier de Swa­kops kan zijn bedoeld. Namen als Praia das Aves (Vogel­strand), Praia das Malhas (Vlekkenstrand) en Enseada Bran­ca (wit haventje) zijn niet meer thuis te bren­gen. Met de Golfo da Conceição (Golf van de Onbe­vlekte Ontvangenis) ­is waarschijn­lijk de huidige Wal­visbaai (2248′ ZB) bedoeld. In deze uitstekende natuurlijke haven, waar schepen tegen de bran­ding van de oceaan beschermd wor­den door een landton­g van acht kilome­ter, gaan de karvelen op 8 december voor anker. De baai heeft brede witte zand­stranden en is een vogel­para­dijs, waar flamin­go’s, pelika­nen, wilde ganzen en zwer­men zeevogels over het groene water sche­ren. Dias en zijn mannen zien aan de Golfo da Con­ceição ongetwijfeld de schuwe Bosjes­mannen. De tanige, tengere en kleine mannen van dit volk jagen met pijl en boog. De pijlen waarmee zij schieten zijn in gif ge­doopt. In de buurt liggen dorpjes van Hotten­totten. Zij bewonen hutten van runderhui­den, waarvan de vorm doet denken aan wigwammen. Zij houden koeien en scha­pen, maar leven voornamelijk van de visvangst. Grote vissen spiesen zij aan meterslange lansen en op zeevogels wordt gejaagd met een voet­boog. Zij hebben een tech­niek ontwikkeld om het vlees van deze vogels zodanig te drogen dat het niet meer naar vis smaakt en een jaar be­waard kan worden. Waar­schijnlijk heeft Dias dit vlees met de Hotten­totten geruild, om zijn proviand aan te vullen.

Op de Canti­no-kaart zijn ten zuiden van de Golfo da Con­ceição aangege­ven de Ponta do Sabro, de Terra da Roca en de Golfo de São Tomé. Van deze laat­ste golf wordt aange­nomen dat het de huidige Spencerbaai in Namaqualand is. De Golfo de São Tomé, die op 2536′ ZB ligt, is ongetwij­feld be­reikt op 21 decem­ber, de naam­dag van de apostel Thomas. Omdat Spencer­baai slechts hon­derdvijf­tig mijl ten zuiden van Walvis­baai ligt, hebben de karvelen geduren­de twee weken weinig voort­gang ge­maakt. Zij hebben moeten optor­nen tegen de zuide­lijke winden en stromingen, die normaal zijn voor de tijd van het jaar. Ver­volgens is sprake van een Coleta dos Tres Irmãos (groep van drie zus­ters) en de Golfo de Santa Vitória, waarmee waar­schijnlijk Hotten­totsbaai (265′ ZB) is be­doeld. Voor de baai, die gedomi­neerd wordt door een klip van honderdtachtig meter hoog, ligt een naamloos eiland, dat op de Cantino-kaart verschijnt onder de naam Ichabo. Onmidde­lijk na de Punta dos Ilhéus en de Punta da Angra toont de Cantino-kaart een grote baai, die zich in zuide­lijke rich­ting landin­waarts uit­strekt en wa­arin zich een aantal eilandjes bevindt. De be­doel­de baai, gelegen op 2638′ ZB, kent vele namen: de Cantino-kaart spreekt van de Golfo de São Cris­tovão, de naam die Dias op zijn thuisreis aan de baai geeft­; op de kaart van Martellus wordt zij beheerst door de Cabo das Voltas; Duarte Pacheco Perei­ra heeft het over de `prach­tige Angra das Vol­tas’, die ruim drie­neenhal­ve légues het land binnen­dringt, verschil­lende rotsige eiland­jes bevat en waar honderd sche­pen zouden kunnen ankeren. Met de Golfo de São Cris­tovão, respectie­velijk de Angra das Voltas, kan niet anders bedoeld zijn dan de baai die later de weinig toepasselijke naam Angra Peque­na (Kleine Baai) zal krijgen en die daarna door de Duitsers Lüderi­tzbaai wordt g­edoopt. João de Barros maakt een onder­scheid tussen de Angra dos Ilhéus (Eilan­denbaai) en de Angra das Voltas (Lavee­rbaai), terwijl hij vermeldt dat in elk van beide baaien een van de fraai uitge­doste negerin­nen aan land wordt gezet om als ambas­sadrice van koning João op te treden. Barros verklaart de naam Angra das Voltas door te vermelden dat Dias talloze pogin­gen heeft moeten onder­nemen om langs Cabo das Voltas te komen, waarbij de schepen tegen de straffe zui­denwind moe­ten optornen en voortdu­rend over­stag moeten gaan. Rond 22 decem­ber zouden de karvelen toe­vlucht gevonden heb­ben in de Angra das Vol­tas. Door de ongun­sti­ge wind wor­den zij nog vijf dagen in deze baai opgehou­den.

Als de wind eindelijk is gedraaid, zeilen de karvelen verder langs de kust naar het zuiden. De kust is bezaaid met, soms ver in zee stekende, klip­pen en eilanden. Dan volgt een stuk bijzonder onaantrekkelijke kust met hoge zandduinen. Op 26 december zeilt Dias de Golfo de Santo Estevão (Sint Stefa­nus), mogelijk Elizabethbaai) binnen. Op de laatste dag van 1487 zeilt Dias langs de kust ten noorden van de Oranjeri­vier. Hij noemt deze kust de Terra de São Silvestre. Dias zeilt kennelijk een heel stuk uit de kust en vaart onge­merkt de monding van de Oranjerivier voorbij. Kenne­lijk hebben de zomerre­gens de zee nog niet bereikt. Vijf mijl ten zuiden wordt Cabo das Voltas (wellicht de Volta das Angras op de kaart van Martel­lus) gepasseerd. De Môrro de Pedra (heuvel van steen) op oude kaarten is wel­licht Rood­ewalheu­vel, ten zuiden van Hondeklipbaai. Begin januari 1488 krijgen de sche­pen, die een mijl of tien uit de kust zeilen, weer de wind tegen. In de verte doemen bergen op, de Lombada da Pena (Pluimen­rug), later Kamies­berg ge­noem­. De monding van de Olifantsrivier ontvangt de naam Rio do Infante, naar João Infante, de kapitein van de Panta­leão. Op 6 januari 1488 wordt aan een heuvelrug de naam Serra dos Reis (Koningen­ge­bergte) gege­ven. Ver­moe­delijk is dit het steile, rossige Matsikamma-hoogland op 3140′ ZB. Dit hoogland wordt de noordelijke uitloper van de Cedarberg in de huidige Kaap­pro­vincie. Zonder dat zij dit beseffen zijn de zeevaar­ders op dit punt nog geen tweehon­derd mijl verwij­derd van de zuidpunt van Afrika, die zij zo lang en hardnek­kig zoeken. Dit is de laatste maal dat Dias de westkust in zicht krijgt. Na een aanhoudende worsteling met de aanwak­kerende zuiden­wind en de Benguelastroom, zoekt Dias na het passeren van de Serra dos Reis verder westwaarts de open zee op. Hij ver­wacht met zijn grote Atlantische erva­ring verder uit de kust gunstiger winden te kunnen aantref­fen. Dertien dagen lang varen de schepen, met tot de helft gereefde zeilen, over een koude en woeste zee, naar het zuid-zuid­wes­ten. João de Barros oppert de moge­lijkheid dat de karve­len geprofiteerd hebben van een noor­derstorm. Dit kan niet juist zijn, omdat dergelijke win­den zich hartje zomer in deze streken niet voor­doen, althans niet dertien dagen achtereen. Vermoedelijk hebben de be­mannin­gen in de toene­mende zuider­storm de zeilen ge­reefd om de masten te sparen. De zee­vaar­ders worden plotse­ling verrast door een aanzien­lijke daling van de tempe­ra­tuur. Vermoe­delijk bij 37, of mis­schien zelfs pas bij 40 ZB verlegt Dias zijn koers naar het oosten om de kust weer op te zoeken. Wel­licht omdat er een westelijke bries staat, of omdat hij het stampen door de koude, torenhoge zeeën zat is. Dias moet daarbij de zee­vaartkundige driehoek in gedach­ten hebben gehad: laatste gegiste landver­kenning, verzeilde afstand zeewaarts, beno­digde tijd om weer land te bereiken. Maar de berekende tijd verstrijkt zonder dat er aan de oos­terkim land opdoemt. Hij besluit dan naar het noorden te zeilen. Dan wordt rond 1 februari land waarge­no­men en blijken Dias en Infante de zuidpunt van Afrika te hebben gerond zonder zich daarvan bewust te zijn geweest. Dias volgt de kustlijn, die zich steeds verder naar het oosten uitstrekt. Zelfs met hun primitieve navigatie­mid­delen kunnen de zeevaarders vast­stellen dat zij zich tweeduizend mijl oostelijker dan Kaap Bojador en vrijwel pal te zuiden van Egypte bevinden. Zij hebben de open zee voor zich, waar­door de theorie van Ptolemaeus, dat Afrika en Azië met elkaar verbonden zijn, wordt geloochenstraft. De kust doet prettig aan en de plantengroei doet de expeditie­leden sterk denken aan Portu­gal. Bij de monding van een rivier, die uitstroomt in een baai, laten veehoeders hun koeien grazen. Het moeten leden zijn geweest van de nomadi­sche Khoi Khoi, een bruin gekleurd Hottentot­ten­volk. De Portuge­zen gaan wegens de zware branding niet aan land. De baai ontvangt de naam Angra dos Vaquei­ros (Baai van de Koeien­hoe­ders), terwijl de in de baai uitmon­dende rivier de Rio dos Vaqueiros wordt gedoopt. De baai heet tegenwoor­dig Flesh Bay en de rivier de Gourits. Dat de expeditieleden bij Flesbaai vee hebben waar­geno­men, is bewaard gebleven in de naam Cape Vacca, aan de oostkant van de baai. Naar het oosten varend, worden op 3 februari hoge rots­wanden waargeno­men met een grot erin. Dias geeft er de naam São Bras aan, omdat het de naamdag is van Sint Blasius, die in een grot woonde. Voorbij Kaap Sint Blaize ligt een baai, waarover Duarte Pacheco Pereira later schreef: `Vlak bij het vasteland ligt een eilandje bevolkt door talrijke zeer grote zeehon­den, met de schou­ders, nek en manen van een leeuw. Ook zijn er op dit eiland­je vele zeevo­gels, groter dan eenden, gevederd maar zonder pennen aan de vleugels, zodat zij niet kunnen vliegen. Wie de roep van deze vogel hoort, denkt dat er een ezel balkt.’ De beschrij­ving maakt duidelijk dat het hier om zwart­voet­pin­guïns gaat. De baai ligt op 34 ZB, 22 OL en heet thans Mosselbaai. Er mondt een rivier in uit, met daarlangs `veel riet en biezen, kruize­munt, wilde olijfbomen, alsmede andere plan­ten en bomen die we ook in Portugal kennen.’ Deze­ groene kust, met een over­vloed aan fris drinkwa­ter en brand­hout en haar aangename temperatuur, is voor de expeditie een verademing, na hun lange tocht langs de ongezonde kusten van Guinée en de woestijnkust van Nami­bië. Volgens Pacheco Pereira is de exacte plaats waar Dias in de de Mosselbaai ankert, een kleine baai die thans bekend is als Munro Bay. Dias zendt direct een aantal mannen aan land om fris water te gaan halen en om contact te maken met de Hottentotten, die koeien en schapen hoe­den. Zij­komen nieuwsgierig op de karvelen en hun blanke beman­ning af. Als zij van hun eerste verbazing beko­men zijn, accepteren zij de drank die Dias hen aanbiedt. De Portuge­zen ruilen ossen en schapen met de Hottentotten, zodat zij na vele weken voor het eerst weer vers vlees te eten krij­gen. Als de Portu­gezen op zekere dag aan de monding van een kleine rivier water willen scheppen, wor­den zij zonder enige aanleiding plotseling vanaf een hoogte door de vee­hoeders met ste­nen bestookt. In zijn ergernis hierover pakt Dias een kruisboog en schiet een van de stenengooiers dood. Na dit incident schepen de Portugezen zich in, om onmiddelijk te vertrekken. Later zal Duarte Pacheco in een reisver­slag de vol­gende waarschu­wing schrij­ven: `Wie deze kust be­zoekt, neme zich voor de ne­gers van dit land in acht. Het is kwaad volk. Meermalen hebben zij scheeps­bemannin­gen trachten uit te roeien. Wie aan land gaat, dient voortdu­rend op zijn hoede te zijn.’

Verder naar het oosten krijgen de ontdekkers opnieuw een bergrug, door de Hotten­totten aangeduid als Tsitsikama, in zicht. Omdat de hoge gekartel­de kustlijn van de bergrug aan de hoogste bergen van Portu­gal doet denken, dopen zij haar Serra da Estrela. Een plaats waar de Portuge­zen veel vis vangen, wellicht het rotsige Gericke Point, noemen zij de Ponta de Pescaria. Uitgestuurde verkenners ne­men een meer waar dat de naam Lago Çarrado ontvangt; het zou een van de Wilder­nis Meren of Knysna kunnen zijn geweest. De bijna lood­rechte Cabo de Talhado wordt genoemd naar het be­manninglid dat de kaap het eerst waarneemt. De kaap heet thans Kaap Seal. De baai vol robben en zeevogels voor­bij deze kaap, wordt door Dias de Baía das Alagoas gen­oemd. Thans heet zij Plettenbergbaai. Telkens als de kustlijn naar het noordoosten of zelfs het noorden afbuigt, hopen of denken de scheepsbemanningen dat zij de zuidpunt van Afrika gerond hebben, om daarna ontmoedigd te geraken als de kustlijn soms weer iets naar het zuiden af­buigt. Zij vra­gen zich dan af wanneer eindelijk eens duidelijk zal worden dat zij hun doel bereikt hebben. Omdat de expedi­tieleden op de huidige Kaap Sint Fran­ciscus waar­nemen hoe het land wordt afge­brand, spre­ken zij van de Ponta das Queimadas. Sint Fran­ciscus­baai wordt aange­duid als Golfo dos Vaquei­ros of Golfo dos Pastores, wegens het grote aantal herders en herderinnen ter plaatse. Kaap Recife noemt Bartelomeu Dias Cabo da Roca. Voorbij Cabo da Roca bereiken de karvelen een grote baai, die spoedig bekend wordt als de Baía da Lagoa (Lagunen­baai), eeuwen later verbasterd tot Algoabaai. De karvelen gaan voor anker aan de lijzijde van drie rotsige eilanden. Een aantal Portugezen, onder leiding van Dias zelf, gaat aan land op het groot­ste eiland. Zij banen zich een weg door een kudde ru­moeri­ge zeeleeu­wen, terwijl zij een groot van bal­ken vervaardigd kruis naar een zestig meter hoge top slepen en daar oprich­ten. Aan de voet ervan wordt een mis opge­dra­gen en het eiland ont­vangt de naam Ilhéu da Cruz. Het kruis vormt nog nog heden ten dage een baken op het eiland. Ande­re betre­den de kust van het vaste­land en laten daar de derde en laatste (de vierde is inmiddels overle­den) uit Portugal meege­brachte negerin achter bij twee vrou­wen die schaal­dieren verzame­len. Ter­wijl de schepen nog in de Baía da Lagoa zijn, vragen de bemannin­gen vol­gens Barros aan Dias de expedi­tie te beëin­digen en terug te keren naar huis. De mannen hebben onge­twij­feld gebrek aan vitaminen, terwijl de voorrad voedsel ook danig is geslonken. Zij zijn bovendien moe van het alsmaar optor­nen tegen de heersen­de zuidoos­tenwind. Nu de provi­and opraakt willen de man­nen terugke­ren naar het schip met voorraden en dat al zo ver weg is dat ge­vreesd wordt dat iedereen van de hon­ger zal zijn omge­komen, voordat het schip bereikt zal worden. De man­schap­pen argu­menteren dat er voor één reis al genoeg nieuwe kustlijn ontdekt is en zij bepleiten eerst de zuidkaap, die kennelijk al gepasseerd is, te ontdek­ken, in plaats van de reis voort te zetten naar onbeken­de kusten. Om aan de klachten tege­moet te komen, belegt Dias, zoals in dit soort situaties gebruikelijk is, een scheeps­raad met zijn scheepsofficieren en een aantal andere leidende zeelieden. Hij laat iedereen een eed zweren, waarbij men zich verplicht een oprecht antwoord te geven op de vraag met welke beslissing hun koning het best ge­diend zou zijn. Naar Portu­gal terugke­ren vindt ieder­een. Dias laat dit op schrift stellen. Zelf ver­klaart hij er voorstan­der van te zijn de tocht voort te zetten en de schee­psraad bijeen te hebben geroe­pen, omdat de koning hem gelast heeft dit voor be­langrijke kwesties te doen. Als allen het document onderte­kend hebben, vraagt Dias zijn officieren of zij bereid zijn nog twee of drie dagen door te zeilen. Hij belooft hen de steven te wenden en naar Portugal te zullen terugkeren als dan nog niets is gevonden dat tot doorvaren noopt. Met dit voorstel gaan de mannen ak­koord. De karvelen heffen het anker, vervolgen hun weg door de Algoabaai en passeren de Vogel­ei­landen, die worden aange­duid als Ilhéus Chãos. Zij zeilen, thans een noord­oos­telijke koers aan­hou­dend, drie dagen verder tot aan de monding van een rivier, waar João Infante de eerste is die aan land gaat. De rivier ontvangt daarom, evenals een eerdere rivier, de naam Rio do Infante. Axelson betoogt dat de Rio do Infante niet de Grote Visri­vier is, zoals lange tijd gedacht is, maar de nog iets verder naar het noordoosten uitmondende Keiskama. Omdat de beman­ning nu echt weigert de expedi­tie voort te zetten, besluit Dias de terug­reis te aan­vaarden. Wellicht we­gens de te ruwe zee of door het ont­bre­ken van een ge­schik­te landtong wordt op dit verst be­reikte punt geen padrão geplaatst, maar zeilen de Portuge­zen eerst een stuk terug en plaatsen dan hun pad­rão, die gewijd wordt aan São Gregório, waar­uit kan wor­den afge­leid dat de padrão wellicht op 12 maart 1488 is opge­richt. Er heeft lange tijd onzeker­heid bestaan over de exacte plaats van de zuil, omdat de kronieken van João de Barros, Fe­rnão Lopes de Castan­heda, Pacheco Pereira en Álvaro Vel­ho vaag en tegenstrijdig zijn. Een voor de kroniekschrij­vers compliceren­de factor is geweest, dat Dias soms aan verschillende plaat­sen dezelfde naam heeft gegeven. Er zijn niet alleen twee rivie­ren die Rio do Infante heten, maar het Ilhéu da Cruz komt ook tweemaal voor, en dan nog kort bij elkaar gelegen. Naast het Ilhéu da Cruz in de Algoabaai, waar Dias een houten kruis heeft opgericht, noemt hij een eiland op vijf légues voor de Ilhéus Chãos eveneens Ilhéu da Cruz. E­ric Axel­son heeft, afgaande op de zeer nauwkeurige beschrijving van de kust van in het Livro de Marinharia (1514) van João de Lisboa, in 1938 op vier mijl ten wes­ten van de monding van de Bos­mans­ri­vier de juiste plaats gelo­caliseerd. Hij heeft op en in zee voor een kale rots, die uit de verte op een eiland lijkt, maar in werkelijkheid vanaf de kust in zee steekt, zoveel brokstukken gevonden, dat hieruit de gehele padrão kon worden samengesteld. De plaats is door Dias Penedo das Fontes (Rots van de Fontei­nen) genoemd, maar is later Kwaai­hoek gaan heten. De padrão de São Greg­ório blijkt, anders dan de door Diogo Cão opgerichte padrões een eenvoudige stenen zuil met een dito kruis te zijn, zonder enige inscriptie. Het originele gedenkteken wordt bewaard in de Universiteit van Witwatersrand, een repli­ca is naar Portugal gezonden en een andere replica is geplaatst daar waar de padrão zich oorspronkelijke bevond.

Als het gedenkteken is opgericht en er een mis gelezen is, verlaten de Portugezen de Penedo das Fontes. Barros schrijft dat Bartolomeu Dias `met be­klem­ming en smart alsof hij een geliefde zoon in levens­lange balling­schap ach­terliet’ het baken bekijkt. De teleurstelling van Dias is begrijpelijk; hij is zo ver gekomen en heeft zoveel nieuwe kustlijn in kaart gebracht, maar de Arabische Zee heeft hij nog immer niet bereikt. Van Dias’ terugreis, die vermoedelijk op 12 maart begint, is heel weinig bekend. De tocht kan slechts gerecon­stru­eerd worden aan de hand van de Cantino-kaart en ande­re oude kaarten en daarnaast aan de hand van wat bekend is van andere vroege Portugese reizen langs de zuidkust van Afri­ka. De karvelen zeilen, waar­schijn­lijk voor de wind, terug naar de Mosselbaai. Hier heeft de bemanning ongetwij­feld gezocht naar vers water en brandhout. De zeelieden zullen daar getracht hebben door handel te drij­ven vers vlees te verkrij­gen. Aangekomen bij Cape Vacca blijven de schepen dicht onder de kust, hetgeen blijkt uit de topografische aanduidin­gen die vanaf dit punt op de Canti­no-kaart staan. Dat voorbij Rio dos Vaqueiros dicht onder de kust gezeild wordt heeft een rede. De expe­ditie heeft door haar omweg over de zuide­lijke Atlanti­sche Oceaan een deel van de kust gemist. Dit gedeelte dient op de terugweg in kaart gebracht te worden. De eerste aan­duiding ten westen van Rio dos Va­quei­ros is de Terra de São João, de huidige Stilbaai, met de Langeber­ge op de achtergrond. De Canti­no-kaart geeft ten westen van de Terra de São João de Golfo de Coberti aan. Omdat coberto be­schut betekend, mag worden aange­no­men dat de karvelen in deze baai beschut­ting hebben gevon­den tegen de winter­se noord­wes­tenwin­den. Aan de westzij­de van de baai, thans Sint Sebastianbaai geheten, zijn de karvelen zon­der twijfel voor anker gegaan aan de mon­ding van de Breërivier, door Dias aangeduid als Rio Nazaré. De kaap die vervolgens gerond wordt ontvangt de naam Cabo Infanta, naar João Infanta, de avon­tuurlijke kapitein van de São Pantaleão. Deze naam is tot op de dag van vandaag bewaard gebleven. De karvelen zeilen dan een grote baai binnen, die Golfo das Agulhas (Golf van de Kom­pasnaalden) wordt genoemd, omdat de zeelieden ontdekken dat de mag­neet­naal­den van de kompas­sen niet de gebruike­lijke afwij­king verto­nen. Op de Cantino-kaart verschijnt aan de kust van de Golfo das Agulhas, thans Struis­baai geheten, de naam Aguada de San Jorgy. Omdat 23 april de naamdag van Sint Joris is, kan worden aangenomen dat Dias op die datum in de Golfo das Agulhas is aangekomen. Omdat de karvelen op 12 maart van Kwaai­hoek zijn ver­trokken, bete­kent dit, dat in zes weken niet meer dan 345 mijl zijn afge­legd. De afgelegde afstand is temeer gering als bedacht wordt dat de zeelieden haast hebben het voor­raadschip te bereiken. Waarom zo weinig voortgang is geboekt, is niet bekend, maar er kunnen verschillende oorzaken zijn: voort­durende tegenwind, de noodzaak reparaties aan de schepen uit te voeren of te foerageren. Bovendien is het niet ont­denkbaar dat de schepen, na een storm, elkaar een tijd uit het oog hebben verloren. De expeditie verblijft drie weken in de Golfo das Agulhas. Wij weten dit, omdat op 16 mei een kaap wordt gerond, die latere Portuge­se zeevaarders Cabo das Agulhas zullen dopen, maar die door Dias Cabo de São Brand­ão wordt genoemd, naar de Ierse mon­nik Sint Bren­dan, die in de Mid­deleeu­wen vreemde landen in de Atlan­tische Oceaan ont­dekt zou heb­ben en wiens naamdag op 16 mei wordt gevierd. Waarom Dias drie weken in de Struisbaai is gebleven, weten we niet. Moge­lijk is in de baai be­schutting gezocht tegen de storm. omdat bij wester­storm­ zich bij Kaap Agulhas zich een zeer zware zee­gang ont­wik­kelt. Er loopt een sterke stroming en er hangt dichte mist. Boven­dien krioelt het voor de kust van de riffen. Naast slecht weer, kunnen de noodzaak tot foerageren en het herstellen van schade ook oorzaken van het oponthoud zijn geweest. Dias onder­kent niet dat de weinig spectaculai­re Cabo de São Brandão, op 2450′ ZB, het meest zuidelij­ke punt van Afrika is, want op de kaart van Martellus en ande­re oude kaarten wordt Kaap de Goede Hoop als zodanig aangegeven. Als Álvaro Velho met Vasco da Gama naar Indië vaart, is ook hij zich er niet van be­wust dat Kaap Agulhas de zuid­punt van Afrika is, terwij Pacheco Pereira nog in 1505 denkt dat Kaap de Goede Hoop zuidelijker ligt dan Kaap Agulhas.

Vanaf de Cabo de São Bran­dão loopt de kustlijn naar het noordwesten. Curieus is, dat vanaf dit punt nauwelijks namen op de Cantino-kaart verschijnen, terwijl de kust tal van baaien, inhammen en rotspunten uitstekend boven zandduinen kent. Het is onmogelijk dat markante punten als Quoinpunt, Danger Point, Duinfonteinsberg niet zijn opge­merkt. Hetzelfde geldt voor de grote Walkerbaai, Mudge Point en de Botrivier en voor de Paardeberg, de Blousteen­berge en de Kogelberg en niet in de laatste plaats voor de Sneeukop, met een hoogte van meer dan 1.500 meter. Dias zeilt rond de markante Kaap Hangklip, die later de naam Cabo Falso zal krijgen, omdat zeevaarders komend uit het oosten, Cabo Falso soms aanzien voor Kaap de Goede Hoop. Dias geeft de Valsbaai de toepasselijke naam Golfo dentro das Serras (Golf tussen de Bergen). Aan de westzijde van deze golf berei­ken de twee karve­len een niet minder markante kaap, bestaande uit twee rots­pieken: Cape Ma­claer en Cape Point, respectieve­lijk tachtig en ruim twee­honderd meter hoog en zeven­tien­honderd meter van elkaar liggend. Barros be­weert dat Bartolo­meu Dias de kaap Cabo Tor­men­toso (Stor­mkaap) noemt, terwijl ko­ning João II deze naam wijzigt in Cabo da Boã Espe­rança (Kaap de Goede Hoop). Eric Axelson wijst erop dat Colom­bus uit de mond van Duarte Pacheco heeft verno­men en dit heeft vastgelegd in een aantekening in een hem toebehorend boek, dat het Dias zelf is geweest die de Kaap de naam Cabo da Boã Esperança heeft gegeven. Hij denkt dat bij deze kaap het legendari­sche Pro­montorium Pras­sum van Ptole­mae­us be­gint en dat het ron­den van de kaap de weg opent naar Ethio­pië-onder-Egypte en naar de Golf van Arabië en dat vandaar­uit wel­licht Indië bereikt kan worden. Deze verwach­ting drukt hij uit in de naam die hij de kaap geeft.

João de Barros vermeldt zowel dat Dias op de Cabo da Boã Esperança de padrão de São Filipe heeft opgericht, als dat hem dit wegens het weer (tempo) niet mogelijk was. Na de terugkeer van Vasco da Gama van zijn eerste reis heeft koning Manuel een wandkleed over de markantste gebeurte­nissen in de ontdekking van de zeeweg naar Indië. Op dit wandkleed staat een padrão op Kaap de Goede Hoop afge­beeld. Axelson heeft tweemaal vergeefs naar sporen van de padrão gezocht. Ondanks dat dit de enige van de zeven door Cão en Dias geplaatste padrões is, waarvan niets is terugge­vonden, veron­der­stelt Axelson dat Dias wel degelijk de padrão de São Filipe heeft geplaatst en wel op 6 juni 1488, de naam­dag van Sint Filippus. Hij heeft de zware stenen zuil waarschijnlijk niet bij de winterse noorwestenstormen aan de Atlantische zijde tegen Cape Maclaer of Cape Point omhoog laten slepen, een schier onmogelijke taak, maar hij heeft wellicht vanuit de beschutte Golfo dentro das Serras het baken ergens nabij de Kaap geplaatst. De plaatsing van de padrão op 6 juni houdt in dat de karve­len bij de aan­loop naar Cabo da Boa Espe­rança zware tegen­winden heb­ben onder­vonden, danwel dat zij wegens stor­men of andere tegenslag geruime tijd beschut­ting in een baai heb­ben moe­ten zoeken.

De eerste geografische aanduiding ten noorden van Kaap de Goede Hoop, die op oude kaarten verschijnt, is de Porto Frago­so (Rotsige Haven), waarmee de door de verradelijke stromingen moeilijk binnen te zeilen Hout­baai is be­doeld. Waar­schijnlijk heeft Dias het veiliger geoordeeld niet al te dicht langs de rotsige door stormen geteisterde kust te zeilen. Dit verklaart dat hij de Tafelbaai mist. Álvaro Velho zegt hierover dat deze baai bij harde wind wordt gepas­seerd, zonder dat deze wordt opgemerkt. De Tafelbaai verschijnt eerst op de kaarten, nadat António de Saldanha hier ankert. Hij beklimt de Tafelberg, vanwaar hij Kaap de Goede Hoop kan zien, en noemt de baai Aguada de Saldan­ha, in 1601 door de Hollan­ders gewij­zigd in Tafelbaai. Pacheco Pereira, die de reis van Saldanha beschrijft, ver­werpt het algemeen aanvaarde denkbeeld dat met het ron­den van Kaap de Goe­de Hoop het Promontorium Prassum is bereikt. Desalniette­min gelooft hij dat het ge­bergte in het binnenland bij de Kaap het `Gebergte van de Maan’, waar de bron van de Nijl ligt, van Ptolemaeus is. De Sint Helena­baai wordt door voorbij gevaren, zonder opgemerkt te worden. Het is Vasco da Gama, die in 1497 als eerste Portugees in deze baai zal ankeren en haar een naam geven. Vanaf dit punt moet Dias reke­nen op noordwes­ten­wind. De karvelen zeilen bij Naminië dichter onder de kust. Bartolo­meu Dias en João Infante keren terug in de Lüde­ritzb­aai. Omdat deze baai op de Cantino-kaart ver­schijnt onder de naam Golfo de São Cris­tovão, terwijl de naamdag van Sint Chri­stoffel 24 juli is, staat de datum van de terug­keer van de expeditie in de Lüderitzbaai vast. De volgende dag richt Dias op een westelijk punt van de baai, thans Dias­punt geheten, zijn vierde padrão op. Deze wordt toegewijd aan São Tiago Zebedeu (de apos­tel Jaco­bus de Meerdere). In 1786 was deze padrão nog intact; in 1825 lag hij in brokstukken uiteen; in 1855 zijn vier frag­menten naar Kaap­stad ge­bracht. Twee daarvan komen in Portugal terecht. In 1953 heeft Eric Axelson de overgebleven stukken verzameld en is tot de conclusie gekomen, dat de padrão de São Tiago Zebedeu hoogstwaarschijnlijk dezelfde vorm heeft gehad als de padrão van Kwaaihoek. Een rechthoekige zuil, zonder een vierkant blok met het wapen van Portugal en een inscriptie, en daarop een stenen kruis.

Als de karvelen daar­na in de baai aanko­men waar het be­voorra­dingsschip is achter­gela­ten, wacht hen een onaan­gename verrassing. Het voor­raadschip is nog heel, maar van de wachtbezetting van negen man blijken er zes vermoord te zijn door een groep inheem­sen bij een poging zich van de voorra­den meester te maken. Onder de drie overle­ven­den, schrijft Barros, is `ene Fernão Colaço, een scheeps­klerk uit Lumiar bij Lissabon, die zo door ziekte vermagerd is, dat hij van vreugde over het weerzien kort erna be­zwijkt.’ De resteren­de voorraden en ruilgoede­ren worden overgeno­men in de karvelen, waarna het be­voorra­dingsschip in brand wordt gestoken, omdat Dias over te weinig zeelie­den be­schikt om drie schepen te bemannen. Niet zeker is of Dias aan de monding van de Zaire ankert en vandaar Caçuto en de andere afgezanten van de koning van Congo mee naar Portugal neemt. Na de Bocht van Biafra te zijn overgesto­ken, komen de karvelen bij het eiland Princi­pe. Hierop blijkt zich een aantal Portugezen, onder wie Duarte Pache­co Pereira, te bevin­den. Pacheco Pereira was uitgevaren om het mondingsgebied van de Niger in kaart te brengen. Hij is, omdat hij koorts had, achter­gebleven op Principe, terwijl hij zijn mannen naar het vasteland gezon­den. Zij hebben daar hun schip verloren, terwijl de overle­venden van deze misluk­te expeditie op een of andere manier kans hebben gezien zich bij Pacheco Pereira op Principe te voegen. Dias neemt Pereira en de zijnen aan boord. Op advies van Pereira heeft Dias aan de Mina-kust handelgedreven en het verkregen goud afgedragen aan de factor van São Jorge da Mina, dat hij toch moet aandoen om zijn mannen op verhaal te laten komen. De twee karvelen keren op 15 decem­ber 1488, be­houden in Portugal terug. Dias heeft niet het land van Preste Joam­ gevonden, noch heeft hij Indië be­reikt. Hij heeft wel de weg gewezen; de kustlijn van de Ilhéus Chãos tot aan de Rio do Infante loopt onmisken­baar naar het noordoosten. Boven­dien is het zee­water er zoveel warmer dan aan de Kaapkust dat het wel van tropi­sche breedten moet komen. Bartolomeu Dias heeft dus zonder twijfel Afrika gerond en de zeeweg naar Indië geo­pend. Daarbij hebben de schepen in zestien maan­den en zeven­tien dagen een afstand van 25.000 kilo­meter afge­legd en is 2.500 kilo­meter nieuwe kustlijn ver­kend. Van groot belang is ook dat Dias kennis heeft opgedaan van de heersende windrichtingen in de verschillende jaargetijden aan de kusten van Zuidelijk Afrika. Koning João is na­tuurlijk zeer opgeto­gen over de resul­taten van de expedi­tie. Portugal kan via de Indische Oceaan zelf de schat­ten van de Oriënt in handen krijgen en daarmee het handels­mo­nopolie van mos­lims en Venetianen doorbre­ken. Dit succes ver­goed ruim­schoots de teleur­stel­ling dat de zee­vaarders Ethio­pië niet hebben be­reikt. Overi­gens is niets bekend over een beloning die Barto­lomeu Dias voor zijn bijzondere presta­tie zou heb­ben gekre­gen.

3.7 Op zoek naar het rijk van Preste Joam.