Categorieën
Portugees kolonialisme

De reis van Fernão de Magalhães. De overlevenden

Deel 7 Index

Bijlage

De reis van Fernão de Magalhães

1.9. De overlevenden

Geschreven door Arnold van Wickeren

Het lukt de achttien resterende bemanningsleden en de vier Molukkers uiteinde-lijk om Spanje te bereiken. Als de Victoria op 6 september 1522 voor San Lúcar de Barrameda verschijnt, wordt het na 43.380 zeemijlen te hebben afgelegd tot een wrak vervallen schip niet herkend. De achttien uitgeputte, haveloze, sterk vermagerde, er vaal uitziende en meest zieke overlevenden weigeren aan land te gaan; zij willen op hun schip blijven slapen, want de haveloos ogende en onttakelde Victoria, heeft wel 26 ton kruidnagelen aan boord en deze kostbare lading wil de bemanning zelf afleveren aan hun koning. Op 8 september komt de Victoria in Sevilla aan. Plotseling hoort de bemanning de klokken van La Giralda luiden en buldert er een kanon; `toen voeren zij zonder moeite de Guadalquivir op.’

In Sevilla is al bekend dat de beruchte Magalhães niet aan boord is. Hij is be-rucht, omdat Estevam Gomez, de zelfbenoemde kapitein van de San Antonio, op zijn eigen wijze de door Magalhães in de baai van Puerto de San Julián begane wreedheden heeft verhaald. De naam Juan Sebastián de Elcano is op ieders lippen, omdat hij de Victoria, als enige van de vijf schepen waarmee de expeditie is uitgezeild, terugbrengt. De onder zijn leiding volbrachte tocht van Timor naar San Lúcar, met een voortdurend slinkende bemanning, is inder-daad een triomf van wilskracht, zeevaartkunde en moed. De bevolking is uit-zinnig van vreugde als de achttien overlevenden, onder wie Antonio Pigafetta en de loods Francisco Albo, aan land komen. Alle zeelieden die nog kunnen lopen, strompelen barrevoets, in lompen gehuld en met een kaars in de hand naar de altaren van Santa Maria de la Victoria en Santa Maria de la Antigua, om de Koningin des Hemels voor hun behouden terugkeer te danken. Ze verbijs-teren de burgerij door hun hologig en uitgemergeld uiterlijk.

Terwijl de andere overlevenden nog jaren zullen moeten procederen om hun achterstallige gage te krijgen, ontvangt Elcano alle eer. Het zijn immers zijn capaciteiten als leider en zeeman die de terugkeer heeft mogelijk gemaakt van het enige gespaard gebleven schip uit het eskader van Magalhães. Elcano, die in de Puerto San Julián tot de muiters heeft behoort, bevestigt alleen maar de lezing die de officieren van de San Antonio over de gebeurtenissen daar hebben gegeven. Magalhães’ krijgt daarom aanvankelijk in Spanje niet de eer die hem toekomt en in Portugal wordt hij als een verrader beschouwd. Koning João III laat zelfs het wapenschild van zijn huis in Sabrosa afrukken. Elcano ontvangt van koning Carlos een jaargeld en een prachtig wapenschild. Het toont een globe omring met de tekens van de dierenriem en draagt de spreuk: `Primus circumdedisti me.’ (gij waart de eerste die mij omzeilde). De roem die hij Spanje heeft bezorgd, kan nauwelijks worden overschat.

Nadat de Victoria al lang in Spanje is teruggekeerd, wordt daar tevergeefs gewacht op de terugkeer van de Trinidad. Terwijl de Victoria via de Indische Oceaan en Kaap de Goede Hoop op weg is gegaan naar Spanje, zijn de lekken van de Trinidad op Tidore gedicht. Het schip, geladen met kruidnagelen, ver-trekt opnieuw op 6 april 1522. Kapitein Gonzalo Gomez de Espinosa, de opvol-ger van de op Tidore van uitputting gestorven João Lopes Carvalho, en zijn rond de vijftig andere bemanningsleden zal het slecht vergaan. Espinosa wil het noordelijke deel van de Grote Oceaan oversteken naar de westkust van de landengte van Panama; hij gaat ervan uit dat hij zijn kostbare lading kruidnage-len over de landengte kan vervoeren naar de oostkust, om deze in een ander schip via de Atlantische Oceaan naar Spanje te brengen. Espinosa zeilt in juni voorbij de Marianen, daarna verlegt hij zijn koers naar het noorden. Door de stromingen wordt de Trinidad te ver naar het noorden verzet. Na 15 weken tegen de stroom op te hebben geworsteld, belandt het schip in de buurt van het Japanse eiland Hokkaido, zonder dat Espinosa zich daarvan bewust is. Op 42 NB wordt het schip overvallen door een zware storm, waardoor de grote mast breekt. Espinosa is genoodzaakt terug te keren naar de Molukken, Gedurende 14 weken zwabbert het zwaar gehavende schip zuidwaarts. Meer dan de helft van de bemanning komt om van honger; 19 sterk vermagerde zeelui bereiken Tidore. Zij vernemen daar dat zes Portugese schepen, onder bevel van António de Brito bij Ternate zijn aangekomen en dat de Portugezen daar met de bouw van een fort zijn begonnen. Espinosa en de zijnen die via de Stille Zuidzee naar Spanje wilden terugkeren, om uit handen van de Portugezen te blijven, beslui-ten nu noodgedwongen, de hulp van Brito in te roepen. Brito, die opdracht heeft geen clementie te hebben met Spanjaarden die in de Molukken worden aange-troffen, zeilt eind mei 1522 naar Tidore. Als de Portugezen aan boord van de Trinidad komen, hangt er een weerzinwekkende stank van doden en doodzie-ken boven de dekken, waarop de hulpeloze mannen liggen. Brito confisqueert het schip, neemt degenen die zich daarop bevinden gevangen en eist van sultan Almansor uitlevering van de op Tidore verblijvende Spanjaarden. Uit angst voor Portugese dreigementen levert de sultan zijn Spaanse bondgenoten uit. Naast de overlevenden van de Trinidad bevinden zich onder hen wellicht ook enkele in de factorij verblijvende kooplieden. Tot degenen die in handen van de Portugezen valt, behoort Gaspar Rodrigues, sinds 1519 factor voor de Portugezen in Malacca op het eiland Batjan. Hij heeft zich met de Spanjaarden ingescheept op de Trinidad en is een van de 19 overlevenden. Door zijn landge-noten wordt hij als een verrader beschouwd en in het openbaar onthoofd. De Trinidad wordt naar de rede van Ternate gesleept. Volgens de ene lezing blijft het gehavende schip daar als trofee lange tijd voor anker liggen, totdat een windvlaag het vernielt; volgens een andere lezing slaat het schip door een krabbend anker al snel stuk op het rif en worden de gearresteerde Spanjaarden ingezet bij het bergen van de rondhouten, die worden aangewend voor de bouw van fort São João Baptista op Ternate, dat hun eerste gevangenis zal worden. Espinosa en zijn lotgenoten worden direct, of na het verrichten van dwangar-beid bij de bouw van het fort, naar Banda gedeporteerd, vervolgens worden zij overgebracht naar Cochin. Op zeker moment is Espinosa met nog vijf anderen in leven; de rest is door honger en mishandeling bezweken. Een van de zes komt om bij een vluchtpoging en de overigen belanden uiteindelijk in een kerker in Lissabon. Daar sterft nog een van de mannen. Espinosa verblijft met de drie andere overlevenden van de Trinidad, de matrozen: Juan Rodriguez, Ginez de Mafra en de Italiaan Leon Pancaldo, zeven maanden in de gevangenis in de Portugese hoofdstad. De tot op het bot vermagerde mannen worden tenslotte naar Spanje uitgewezen. Zij ontvangen een pensioentje. Als Espinosa zijn achterstallige gage wil innen, blijkt de tijd doorgebracht in gevangenschap niet mee te tellen, omdat hij in die tijd de koning van Spanje niet heeft gediend.

Alles wat bekend is over de expeditie van Magalhães, die Antonio Pigafetta `de belangrijkste gebeurtenissen op aarde van alle tijden’ noemt, danken we aan hem. Brossard schenkt enige aandacht aan de lotgevallen van Pigafetta, na diens terugkeer in Spanje. Hij schrijft dat Karel V de dagboekschrijver ontvangt, maar hem niet overlaadt met gunsten, die hij reserveert voor Elcano en hij vervolgt: Pigafetta zwerft van het ene hoffeest naar het andere en heeft daarbij alle gelegenheid de prinsen zijn verhalen te vertellen en hen te onderwijzen. Tijdens een verblijf in Rome blijkt dat de apostolisch proto-notaris Francesco Chiericatie zoveel waardering voor zijn verhaal heeft, dat hij een ontmoeting tussen paus Clemens VII en Pigafetta bewerkstelligt. De paus biedt Pigafetta aan hem in staat te stellen zijn dagboek in alle rust uit te werken, waarbij hij zich wellicht verzekert als enige hierover de beschikking te krijgen. Na enige tijd voelt Pigafetta zich enigszins een gevangene. Hij verlaat daarom Rome en begeeft zich naar andere hoven om een andere beschermheer of -vrouwe te vinden. De zwervende ridder gaat eerst naar het Franse hof en tracht steun te verwerven van Louise van Savoie, de moeder van koning François I. Vervol-gens reist hij naar Mantua, naar markiezin Isabella d’Este Gonzaga en dan naar Venetië, naar doge Andréa Gritti. Tenslotte keert hij terug naar het Vaticaan. Ondertussen is al zoveel bekend geraakt over de lotgevallen van de expeditie dat het verhaal over de hele wereld gaat. Uiteindelijk draagt Pigafetta zijn uit-gewerkte dagboekfragmenten op aan de grootmeester van de Hospitaalridders van Sint Jan op Rhodos, Philippe de Villiers de l’Isle-Adam en treedt zelf toe tot de Ridders van Rhodos.

Bijlage 1.10 Epiloog