Bijlage
De reis van Fernão de Magalhães
1.0. In Portugese dienst (1492-1517)
Geschreven door Arnold van Wickeren
Fernão de Magalhães is in 1480 geboren in Sabrosa bij Chaves in de provin-cie Trás-os-Montes. Hij is de zoon van Dom Ruy de Magalhães en Donha Alda de Mesquita; zij behoren tot de arme landadel. Hij groeit op op een boerderij, waar het vee gelijkvloers en het gezin boven huist. Hij gaat vanaf zijn zevende jaar naar de kloosterschool van Vila nova de Mura, waar hij naast catechismus wat rekenen en Latijn leert. Twaalf jaar oud wordt hij page bij koningin Leonora, gemalin van koning João II. Aan het hof van de koningin leren de pages de ook aan andere hoven gebruikelijke zaken als: muziek, dansen, hofetiquette, jagen, deelnemen aan tournooien en het hanteren van het zwaard. Daarnaast worden kartografie, astronomie en navigatie aan de hand van hemellichamen onderwezen. Hieruit blijkt hoezeer het Portugese hof betrokken is bij de maritieme expansie. Andere pages zijn Francisco Serrão, die eenzelfde achtergrond heeft als Magalhães zelf en met wie hij goed bevriend geraakt, en de hertog van Beja, de latere koning Manuel, die daar-entegen de wat lompe, weinig diplomatieke boerenjongen niet mag lijden.
Begin 1505 vertrekt Magalhães naar Indië, tezamen met zijn broer Diogo en zijn vriend Francisco Serrão. Sedert de terugkeer van Vasco da Gama van zijn eerste reis naar Indië hebben zij daarnaar uitgezien. Zij zeilen uit op de vloot van Dom Francisco de Almeida, de eerste Portugese onderkoning in het Oosten, wiens expeditie door koning Manuel is uitgezonden om de Arabische scheepvaart in de Indische Oceaan te bestrijden. De vloot vertrekt 25 maart 1505 vanuit Lissabon. Op weg naar Indië neemt Magalhães deel aan de ver-overing en plundering van Kilwa en Mombaça aan de kust van Oost-Afrika. Aangekomen in Indië, raakt Magalhães – volgens de kroniekschrijver Gaspar Correia – gewond tijdens een treffen op zee bij Cannanore, aan de kust van Malabar. Ofschoon Correia vermeldt dat hij gedurende zijn vroege dienstijd in Indië een aanzienlijke kennis van de zeevaart opdoet, is er weinig bekend van Magalhães eerste jaren in de Oost, totdat zijn naam opduikt bij degenen die in november 1506 met Nuno Vaz Pereira naar Sofala aan de Swahili-kust ver-trekken om daar een fort te bouwen. De jonge, zeer bekwame, Pereira bevor-dert Magalhães tot assistent van de loods van een brigantijn. Deze met 6 stuk-ken geschut uitgeruste door Kafirs geroeide sloep moet afbreuk doen aan de Moorse scheepvaart aan de kust van Oost-Afrika. De bemanning van de brigantijn boekt hierbij veel succes; gedurende vijftien maanden patrouilleren worden niet minder dan 200 Arabische dhows tot zinken gebracht. In 1508 is Magalhães terug in Indië en neemt hij op 2 en 3 februari 1509 deel aan de grote zeeslag bij Diu, waarbij de Portugezen de suprematie over het grootste deel van de Indische Oceaan verwerven (zie pag. 183). In deze slag raakt Magalhães zo ernstig verwond, dat hij voor zijn leven moet vrezen. De aard van zijn verwonding is niet bekend; wel dat hij vijf maanden in het ziekenhuis in Cochin verpleegd is.
Als hij hersteld is krijgt hij gelegenheid een tijdje op olifanten te jagen in de heuvels van Malabar. Hij verlaat Cochin in augustus 1509 om zich als militair in te schepen op de vloot van Diogo Lopes de Sequeira, die Malacca tot bestemming heeft. Hij wordt genoemd als degene die Sequeira waarschuwt voor een op handen zijnde aanval van de Maleiers en gedurende de daar-opvolgende strijd redt hij op zeer moedige wijze het leven van zijn vriend Francisco Serrão. Als veertig Portugezen, onder wie Serrão, in Malacca de terugkeer naar de schepen wordt belet door een overmacht aan vijanden, laat hij zich met enkele getrouwen naar de wal roeien. Zij vechten zich door een menigte gewapende tegenstanders heen tot aan de ingesloten landgenoten. Met vereende krachten weten allen zich op de schepen in veiligheid te stellen (zie deel V, pag. 39 en 40). Een maand later redt Magalhães opnieuw Serrão’s leven. Nadat Sequeira uit Malacca verdreven is, zeilt hij naar Ceylon. Het kar-veel van Magalhães, dat zich heeft afgescheiden van de rest van het eskader, wordt geënterd door een jonk van Chinese piraten (zie voor een andere lezing deel V, pag. 41). De Portugezen verdrijven de piraten van hun karveel en zetten de strijd voort op het dek van de jonk. Terwijl beide schepen uit elkaar drijven, worden Serrão met een handvol landgenoten aan boord van de jonk in het nauw gebracht door een overmacht van Chinezen. De kapitein van het karveel ziet door de hoge zeeën geen kans zijn schip langszij de jonk te manoeuvreren, om hulp te bieden. Magalhães strijkt een skiff en roeit, deson-danks met vier andere zwaar bewapende landgenoten naar de jonk. Plotseling verschijnen de hoofden van het vijftal boven de railing van de jonk, zij springen op het dek, vallen de Chinezen in de rug aan en richten zo’n slachting onder hen aan, dat de overlevenden zich overgeven. De jonk blijkt geladen te zijn met rijke buit. Het aandeel van Magalhães daarin vertegenwoordigt een aan-zienlijk fortuin. Helaas loopt de jonk enkele dagen later in een typhoon aan de grond, waarbij het schip met zijn kostbare lading verloren gaat.
Begin 1510 neemt Magalhães deel aan de afgebroken aanval op Calicut (zie deel V, par. 2.3), waar hij voor de tweede maal verwond wordt, zij het niet ernstig. Enige maanden later bevindt hij zich aan boord van een schip, dat tezamen met een ander vaartuig Cochin verlaat. Beide schepen lopen op een zandbank van de Papua-ondiepten. De bemanningen weten zichzelf en een deel van de ladingen op een eiland voor de kust in veiligheid te brengen. Als de kapiteins voorstellen zich met hun officieren in sloepen naar de vastewal van Malabar te begeven om hulp te halen, dreigen de bemanningen, die bang zijn in hulpeloze toestand achtergelaten te worden, de sloepen te bestormen. Magalhães toont opnieuw zijn moed en leiderskwaliteiten door de situatie te kalmeren en door vrijwillig bij het scheepsvolk als gijzelaar op het eilandje te blijven. De officieren hebben acht dagen nodig om de vastewal te bereiken, waarna een karveel de schipbreukelingen uit hun benarde positie verlost.
In het najaar van 1510 lijkt zich een keerpunt in Magalhães’ leven te hebben voorgedaan. Dit heeft te maken met de definitieve verovering van Goa. We weten dat de waarde van de buit zo groot is, dat het aandeel daarin van een eenvoudig soldaat tweemaal diens jaarlijkse soldij bedraagt. Magalhães komt niet voor onder degenen die in de buit delen. Historici hebben geraden naar de oorzaak daarvan. Hij zou niet aan de expeditie tegen Goa hebben deelgeno-men, omdat hij zich daartegen heeft uitgesproken toen Afonso de Albuquerque zijn aanvalsplan op 10 oktober in Cochin aan zijn kapiteins had gepresenteerd. Magalhães veronderstelde verzet wordt afgeleid uit wat over zijn bekwaamhe-den en karakter bekend is. Hij zou, gelet op het begin van het vaarseizoen in de Indische Oceaan, bezorgd zijn geweest grote schepen in te zetten. Ook kan zijn verzet zijn ingegeven uit zorg voor de overbelaste troepen, die langer rust nodig hebben. Cameron stelt dat bekend is dat Magalhães in Goa wel van de partij geweest is en dat er dus een andere reden moet zijn geweest waar-om hij niet in de buit heeft gedeeld. Hij veronderstelt dat Magalhães de door Albuquerque bevolen slachting onder de moslimbevolking veroordeeld heeft en dat hij geweigerd heeft daaraan deel te nemen. Bij de slachtpartij, die een smet werpt op Albuquerques blazoen, zijn in drie dagen 8000 mannen, vrou-wen en kinderen, op soms zeer wrede wijze, omgebracht (zie deel V, pag. 69).
De Portugese overwinningen aan de oostkust van Afrika en de westkust van Voor-Indië heeft de Arabische macht in de Indische Oceaan gebroken en het doel van Almeida’s expeditie, zich meester te maken van de Arabische sleutelposities voor de zeehandel, is bijna bereikt, maar zonder controle op Malacca is het doel niet volkomen verwerkelijkt. Daarom vertrekt eind juni 1511 een vloot onder bevel van Albuquerque naar Malacca, dat na zes weken valt (zie deel V, par. 3.4). Deze gebeurtenis, waaraan Magalhães heeft deelgenomen, betekent de kroon op de Portugese overwinningen in de Oriënt. Via Malacca komen de rijkdommen van het Oosten naar de havens van het Westen en door de beheersing van Straat Malacca bezitten de Portugezen de sleutel tot de wateren en havens van Maleisië. Resteert nog slechts de ont-dekking van de Molukken en het verwerven van een aandeel in de handel van deze eilanden. Daarom zeilen vroeg in december 1511 Portugese schepen op een verkenningsmissie naar de Molukken en na Banda bereikt te hebben, keren zij in 1512 geladen met specerijen in Malacca terug (zie deel V, pag. 130 e.v.). Magalhães verwerft na de verovering van Malacca een Maleise jongen van ongeveer 13 jaar, die hij Enrique noemt. Hij is als een vader voor hem en Enrique zal zijn meester zijn leven lang trouw blijven.
Cameron vermeldt dat Magalhães in Malacca ook een karveel verwerft, ofschoon er geen bewijs is voor de theorie dat Magalhães tijdens zijn diensttijd in Indië bevorderd is tot kapitein. De stelling dat Magalhães met zijn karveel heeft deelgenomen aan de tocht naar Banda, stoelt op onbewezen bewerin-gen van Giovanni Battista Ramusio (zie pag. 66) en Leonardo de Argensola. Er zijn sterke aanwijzingen dat deze beweringen onjuist zijn, omdat bewezen is dat Magalhães zich op 12 juni 1512 in Lissabon bevindt. Dat blijkt uit een door hem op die datum ondertekend document. Dat Magalhães de Molukken niet heeft bezocht, blijkt ook uit de brieven die zijn oude strijdmakker Francisco Serrão vanaf Ternate naar hem heeft geschreven. In deze brieven vraagt hij zijn vriend zich bij hem te voegen. Hij is zo verrukt over de natuur, de mensen en zijn leven op Ternate, dat hij Magalhães smeekt naar hem toe te komen, `opdat je zelf kunt proeven van de verrukkingen die mij omringen.’ Dit laatste zou nooit geschreven zijn, als Magalhães al eerder de Molukken had bezocht.
Andere historici, onder wie Cameron, die aannemen dat Magalhães over een eigen karveel heeft beschikt, lijkt het waarschijnlijk dat hij daarmee vanuit Malacca een verkenningstocht naar de Filippijnen heeft gemaakt. Magalhães verkondigt de stelling dat eilanden die hij heeft ontdekt ten oosten liggen van de demarcatielijn die is vastgelegd in het Verdrag van Tordesillas van 1494, waarmee zij aan de kroon van Spanje en niet aan die van Portugal behoren. Dit – overigens onjuiste – standpunt wordt hem door de Portugese autoriteiten natuurlijk niet in dank afgenomen. Zij beschouwen hem als een lastpost, die met zijn stelling het gehele Império Português do Oriente in gevaar brengt. Het tekent Magalhães’ karakter dat hij zijn standpunt, dat zijn superieuren woe-dend maakt, niet nuanceert. Hij houdt koppig vol, omdat hij het oneervol vindt zijn zeilen naar de wind te keren. Over de datum van vertrek van Magalhães uit Malacca naar Portugal is veel gespeculeerd. Als hij op 12 juni 1512 in Lissabon was, moet hij al kort na de verovering van Malacca op 24 augustus 1511 zijn vertrokken, uiterlijk eind 1511 of begin 1512, dat wil zeggen in dezelfde periode dat hij, gelet op de moesson, naar de Molukken of naar de Filippijnen zou hebben kunnen zeilen. De historici die Magalhães naar een van beide archipels laten gaan, negeren dat hij in juni 1512 in Lissabon is. Zijn ver-trek naar Portugal, onverschillig of dit nu begin of eind 1512 is geweest, kan vroegtijdig worden genoemd. Dit houdt mogelijk ook verband met commer-ciële aktiviteiten voor eigen rekening, die hem door Albuquerque niet in dank zijn afgenomen. Of is de laatste reden slechts een stok om hem te slaan?
Cameron volgend, komt Magalhães in april 1513, in Lissabon aan. Hij arriveert in een wereldhaven, waarin meer dan een dozijn schepen uit vele hoeken van de wereld liggen: een eskader galeien uit Southampton, drie schepen uit Palermo en Genua, een paar handelskraken uit Noord-Afrika en een karveel met slaven van de Ivoorkust. De graslanden die tien jaar eerder de haven omzoomden zijn aan de waterkant volgebouwd met dokken, pakhuizen en depots. Hoezeer Portugal zijn gezicht naar de zee heeft gekeerd, blijkt uit de ligging van het koninklijk paleis. De trappen die leiden naar het plein voor het paleis, rijzen op uit het water van de Taag.
Magalhães moet ervaren dat hij bij koning Manuel uit de gratie is. Mogelijk heeft Albuquerque, in een van zijn vele brieven de vorst geïnformeerd over Magalhães’ houding in Goa en over zijn standpunt inzake de ligging van de demarcatielijn. Hij krijgt de rang van fidalgo escudeira, wat een halvering van zijn wedde betekent. Hij heeft geen werk en een zeer karig inkomen. Boven-dien wordt hij nog door een andere ramp getroffen. Hij heeft zijn in de Oost verworven kostbaarheden in bewaring gegeven bij een geldverschaffer, die failliet gaat. Er blijft hem in de late zomer van 1513 niets anders over dan zich aan te melden voor de strijd tegen de Moren in Marokko. Hij neemt deel aan de militaire expeditie, die de stad Azamor verovert. Nadat de stad gevallen is (zie deel III, pag. 54 en 55) wordt Magalhães aangesteld als quadrilheiro-mor, in welke functie hij belast is met de bewaking van krijgsgevangenen en het innen van losgeld. Ook heeft hij het toezicht op de verkoop van de aanzienlijke oorlogsbuit. Hij heeft deze belangrijke functie te danken aan Dom João de Meneses en João de Lisboa, die beiden onder de indruk zijn van zijn capaci-teiten en energie. Dom João zal de hertog van Bragança opvolgen als gouver-neur van Azamor en João de Lisboa is de beroemste Portugese zeevaarder van dat moment. Hij heeft leiding gegeven aan het vervoer van de troepen-macht van 15.000 man die Azamor heeft ingenomen. Het transport van naar Marokko is zo doeltreffend en efficiënt volbracht, dat alle soldaten behouden zijn aangekomen. Magalhães is hierbij als adjudant van Lisboa opgetreden en beide mannen hebben veel waardering voor elkaar gekregen. Zij zijn uit het-zelfde hout gesneden. Beiden zijn bekwaam en zeer toegewijd; beiden ver-trouwen op eigen kracht en zijn niet erg tactvol in de omgang. Het tweetal raakt goed met elkaar bevriend en tijdens de overtocht naar Marokko moet Magalhães van Lisboa, met wie hij de hut deelt, vernomen hebben van diens ontdekkingsreizen, waaronder die langs de Braziliaanse kust naar de Rio da Prata (zie deel VI, pag. 35). Toen moet bij hem het idee geboren zijn via een westelijke route (opnieuw) naar de Filippijnen te gaan, en gehoor te geven aan de smeekbede van zijn vriend Serrão op Ternate zich bij hem te voegen. Dit is echter toekomstmuziek; voorlopig bevindt Magalhães zich nog in Marokko. Nadat bij de aanval op Azamor al zijn paard onder hem is weggeschoten, raakt hij zes maanden later bij een korte schermutseling voor de derde maal serieus gewond. Hij krijgt een lans in zijn rechterknie, waardoor hij de rest van zijn leven zal mank lopen.
Bijlage. 1.1 Magalhães in moeilijkheden.