Bijlage
De reis van Fernão de Magalhães
1.3. Muiterij
Geschreven door Arnold van Wickeren
De vloot bereikt op 1 oktober Tenerife, dat met zijn drakenbomen, exotische bloemen en exotische meisjes het aantrekkelijkse eiland van de Canarische eilanden is. De zeelieden, die niet weten waar de reis naartoe gaat, moet het eiland toegeschenen hebben als een voorproefje van de paradijzen die zij hopen aan te doen. Bij Santa Cruz wordt nog wat pek, alsmede uien en verse groene groente, zaken die hier goedkoper zijn dan in Sevilla of Cádiz, geladen Tijdens het inladen praait een karveel de vloot met een dringende boodschap voor Magalhães van zijn schoonvader Diogo Barbosa, die hem laat weten dat zijn drie Spaanse kapiteins voor hun vertrek hebben verklaard hem te zullen doden op Tenerife. Magalhães veronderstelt dat de aanslag is gepland tijdens de bijeenkomst van kapiteins en stuurlieden op de avond van 2 oktober, daags voor het vertrek van het eiland. Hij is dus op zijn hoede als de heren binnen-komen. Cartagena provoceert hem door aan het hoofd van de tafel te willen plaatsnemen; Quesada moppert over de toewijzing van de groente aan de schepen en Mendoza staat erop dat niet recht naar het zuiden wordt gezeild, zoals Magalhães heeft voorgesteld, maar naar het zuidwesten. Ofschoon Mendoza met zijn eis Magalhães’ gezag aantast, slaat de kapitein-generaal zijn opponenten de wapens uit handen, door toe te geven, wat Cartagena in zijn dagboek doet noteren: `El Patituerto (de horrelvoet) toonde geen rugge-graat. Ik geloof dat als we hem in zijn gezicht hadden gespuwd, hij slechts zijn zakdoek zou hebben gepakt.’ Cartagena en zijn kompanen durven hun kapitein-generaal niet in koelen bloede neer te steken; zij laten een verneder-de, maar levende Magalhães achter. Als de vloot op 3 oktober uitzeilt, wordt eerst een zuidwestelijke koers gevaren, Omdat de schepen door tegenwind nauwelijks vooruitkomen, verlegt Magalhães, die voorop zeilt. zijn koers naar het zuiden. `Wat is je koers?’ schreeuwt Cartagena. `Zuid, luidt het antwoord.’ Voordat Cartagena kan protesteren, verschijnt Magalhães aan dek en roept hem toe: `Gehoorzaam de orders van de Casa das Antillas, volg mijn zeilen overdag en mijn lantaarn ’s nachts.’ De nieuwe koers van de Trinidad wordt direct gevolgd door João Serrão met de Santiago en na enige aarzeling sluiten de Spaanse kapiteins zich mopperend bij beide schepen aan. De volgende morgen pikt de vloot een zuidelijke stroming op en krijgt bovendien de wind in de zeilen. Magalhães zeemansschap heeft getriomfeerd, wat zijn prestige ten dele herstelt. Ofschoon de tocht voorspoedig verloopt en de schepen na enige weken de Kaapverdische eilanden gepasseerd zijn en Sierra Leone naderen, bestaat er grote verdeeldheid onder de matrozen en andere opvarenden. Sommigen voelen zich vooral met de Spaanse kapiteins verbonden; anderen zijn voor alles loyaal aan de Portugese kapitein-generaal.
Het is dringend nodig dat de zeelieden duidelijk gemaakt wordt wie de leiding heeft. Een incident zal daartoe leiden. De bootsman op de Victoria wordt betrapt bij het bedrijven van sodemie. Magalhães roept daarop de krijgsraad bijeen, om de man te berechten. De drie Spaanse kapiteins en hun dienaren komen gewapend naar de zitting en na afloop daarvan gooien zij Magalhães allerlei verwijten naar het hoofd, om hem zijn zelfbeheersing te doen verliezen. Magalhães laat zich niet provoceren. Dit maakt Cartagena zo woedend dat hij zijn hand overspeelt. Hij schreeuwt dat hij niet langer bereid is de gevaarlijke koers, uitgezet door een dwaas, te volgen. Dit is het moment waarop de bevel-hebber gewacht heeft. Hij steekt zijn hand op en binnen enkele ogenblikken stroomt de ruimte vol met gewapende zeelui van de Trinidad. Magalhães pakt Cartagena vast en schreeuwt: `Dus jij weigert in het openbaar mijn koers te volgen. Rebel! Dit is muiterij.’ Cartagena verliest zijn hoofd en schreeuwt naar Quesada en Mendoza: `steek hem neer.’ Zij zijn niet snel genoeg met het trek-ken van hun zwaard, of deinzen daarvoor terug. Als Magalhães Cartagena ter plekke zou hebben onthoofd dan zou hem dit niet verweten kunnen worden. In plaats daarvan ontheft hij hem van zijn commando. Hij zal overwogen hebben een Portugese zeeman die hij kan vertrouwen, het bevel over de San Antonio te geven, maar om Fonseca niet al te zeer tegen het hoofd te stoten, laat hij zijn zoon op erewoord gaan en promoveert zijn neef Antonio de Coca tot waar-nemend gezagvoerder van de San Antonio. Het eskader vervolgt zijn zuidelij-ke koers, waarbij het vlaggenschip altijd voorop zeilt. De andere schepen volgen, waarbij zij goed letten op de seinen van Magalhães. ’s Nachts voert de Trinidad een fakkel, opdat de andere schepen hem niet uit het oog zullen ver-liezen. De Spaanse kapiteins ergeren zich aan dit strenge regiem, maar er is niemand meer die Magalhães’ autoriteit betwist. Als de schepen eind oktober de evenaar naderen, krijgen zij veertien dagen lang te kampen met enorme tropische regenbuien en hevige stormen. Op het hoogtepunt van de storm, verschijnt, door ontlading van statische electriciteit, aan de masten het Sint-Elmusvuur. Dit wordt door de zeelui beschouwd als een gunstig teken. `Als het Sint-Elmusvuur zich voordoet, zal het schip nooit vergaan,’ noteert Pigafetta. Als het wonderbaarlijke vuur na twee uur verdwijnt, luwt de storm en binnen korte tijd blijkt de vloot zich te bevinden in het gevreesde gebied van windstilte in de Sargassozee. De schepen dobberen maar wat rond, in een hitte die zo groot is dat het water bederft door miljoenen microben; het teer tussen de scheepsplanken smelt, waardoor de schepen veel water maken en er onop-houdelijk gepompt moet worden, waarbij de mannen elkaar voortdurend moe-ten aflossen; veel eten bederft en de wijnvaten openbarsten. Deze ellendige situatie duurt drie weken en de eerste tekenen van scheurbuik dienen zich al aan. Plotseling komt er wat wind in de zeilen en kunnen de schepen zich in beweging zetten. Op 1 december zetten zij onder gunstige condities koers naar Brazilië. Lisboa heeft Magalhães gewaarschuwd voor riffen onder de waterspiegel, die zich uitstrekken tot meer dan 100 kilometer uit de kust.
Op 6 december laat zich een lichtgekleurde landvogel zien en de volgende dag is de vloot op 27 leguas ten zuidwesten van Cabo de Santo Agostinho. Omdat de schepen zich in Portugese wateren ophouden, gaat Magalhães overdag voor anker en zeilt hij ’s nachts langs de kust naar het zuiden, waarbij de riffen angstvallig vermeden worden. Op 8 december ziet hij iets ten zuiden van Cabo Roque een perfecte ankerplaats, maar uit angst voor de Portugezen vaart hij door en rondt op 13 december Cabo Frio. De vloot zeilt nu de mooiste baai ter wereld binnen. Het is de Baía de Guanabara waaraan later Rio de Janeiro zal verrijzen. De baai is verlaten; men bevindt zich kennelijk voorbij de Portugese invloedssfeer. Het blijkt dat de Guarani-Indianen de blanken zien als regenbrengende goden, omdat het op 12 december, na een langdurige perio-de van droogte, voor het eerst weer is gaan regenen. De stuurman van de Trinidad, João Lopes Carvalho kan onderhandelen over voedsel en water en ook over vrouwen. Hij spreekt enige woorden Guarani; omdat hij na een verblijf aan de Baía de Guanabara in 1506 een Indiaanse vrouw naar Portugal heeft meegenomen. Van haar heeft hij een zoon, die ook aan boord is. De zeelieden zijn beland in het Paradijs: De baai, die beheerst wordt door het Pão de Açúcar (Suikerbrood), is Mediterraan blauw; het bos is smaragdgroen met exotische bloemen; voedsel: suikerriet, maniok, verse vis en malse biggen, is in overvloed aanwezig, maar wat de mannen het meest begeestert zijn de geneugten van het vlees. Zodra de Guarani merken dat de Europeanen kost-baarheden als messen en klokjes geven voor vrouwelijk gezelschap, komen de meisjes in zwermen aan boord. Pigafetta noteert: `Zij dragen geen kleren, behalve hun haar en in ruil voor een mes of een bijl kunnen we twee of zelfs drie van deze verrukkelijke dochters van Eva, die in elk opzicht welgeschapen zijn, krijgen.’ De zeelieden bedrijven veertien dagen achtereen de liefde in een orgie van feesten; zelfs de priesters gaan aan land en moeten door de alguacil en zijn matrozen weer aan boord gesleept worden. De zeelieden doen ook goede zaken; Pigafetta ruilt een koning uit een Italiaans kaartspel voor vijf hoenders, waarbij de Indianen denken dat ze hem beet hebben genomen. Geen wonder dat de mannen weinig haast maken met het onderhoud en de reparatie van de schepen. Magalhães verdeelt hen in ploegen en laat hen 24 uur achtereen dienst doen; pas dan worden zij afgelost. Het blijkt dat de sche-pen in de Sargossazee zwaar aangetast zijn door wormen. Ondeugdelijke planken worden vervangen en de kielen worden opnieuw behandeld met talk. Als de schepen hersteld zijn, worden de stinkende watervaten geleegd, gereinigd met azijn en vuur en opnieuw gevuld met vers water. Groente: zoete aardappels, maniok, meloenen en ananassen, worden hoog in de ruimen op-getast en varkensvlees wordt in repen gesneden, gezouten en in lege wijnva-ten gedaan. Tijdens het verblijf in de baai wordt Antonio de Coca, als kapitein van de San Antonio vervangen door de Portugees Álvaro de Mesquita, een neef van Magalhães, en Juan de Cartagena wordt onder toezicht gesteld van kapitein Gaspar de Quesada van de Concepción. De ontmoeting van de blan-ken met de Indianen is zo’n eclatant succes geweest dat de laatsten bij het ver-trek van de schepen op 27 december tranen met tuiten huilen, de schepen in hun kano’s zo lang mogelijk volgen en hun gasten vragen terug te keren.
Met de stroom en de wind mee zeilen de schepen met een snelheid van 100 mijl per dag langs de kust naar het zuiden. Magalhães deelt in de goede stem-ming aan boord, omdat hij verwacht nu spoedig de door João de Lisboa ontdekte doorgang te vinden. Als de vloot op 11 januari 1520 op 35 ZB, dus ongeveer op de breedte van Cabo da Boa Esperança, een grote kaap rondt die door Lisboa Cabo de Santa Maria is gedoopt en zich daarachter zover het oog reikt een breed water naar het westzuidwesten uitstrekt, is Magalhães er zeker van dat hij el paso gevonden heeft. Hij zendt João Serrão met de Santiago op onderzoek uit en zeilt zelf met een paar schepen naar het zuiden, om te zoeken naar Terra Australis, dat volgens alle kaarten reikt tot een paar mijl van de zuidpunt van Zuid-Amerika. Een paar dagen later keert Magalhães onverrichter zake terug. Serrão besteedt dagen aan de verkenning van Baía de Solis of de Rio de la Plata, om vast te stellen dat daarin slechts een rivier uitstroomt en dat el paso niet op deze breedte te vinden is. Magalhães kan dit laatste niet geloven. Hij strijkt de brigantijn en verkent daarmee zelf de kust. Tegen de avond roept hij plotseling: `Ik zie een berg,’ vandaar de naam Montevideo. Als ook hij moet erkennen dat el paso hier niet te vinden is, roept hij zijn kapiteins en stuurlieden bijeen, omdat er muiterij in de lucht zit. Hij blijkt het bij het rechte eind te hebben; zijn officieren verlangen met nadruk dat hij niet verder zoekt naar de doorgang, nu gebleken is dat deze niet daar is waar hij op de kaarten staat aangegeven. Zij willen oversteken naar Afrika en naar de Specerijen eilanden varen via de veilige route over de Indische Oceaan. De meeste zeelui willen eerst naar de Baía de Guanabara om daar, in gezelschap van `de meisjes van Rio,’ te overwinteren. Dat Magalhães uit heel ander hout is gesneden dan bijvoorbeeld Bartolomeu Dias, die door zijn bemanning werd gedwongen rechtsomkeer te maken toen hij de Indische Oceaan had ontdekt (zie deel II, pag. 190-191) blijkt thans. Hij zegt dat de tocht wordt vervolgd, dat el paso niet meer dan een paar mijl naar het zuiden kan liggen, dat de kook-potten op de eilanden in de Zuidzee van goud zijn en dat de schoonheid van de vrouwen daar die van de meisjes van Rio nog overtreft. Magalhães, die waarschijnlijk oprecht gelooft dat el paso niet meer ver weg is, inspireert zijn mannen de tocht voort te zetten en de Spaanse kapiteins leggen zich voor dit moment mopperend bij zijn beslissing neer.
Begin februari verlaten de schepen de Rio de la Plata. Het vervolg van de tocht kan slechts worden afgeleid uit aan de kapen gegeven namen van de heiligen op wier naamdagen zij kennelijk zijn waargenomen. Aanvankelijk verloopt de tocht voorspoedig. Op 3 februari 1520 zijn de schepen bij Monte Vidi en varen ze door naar Bahia de los Patos (Eendenbaai), waar vele pinguïns gevangen, gegeten en als proviand ingeslagen worden. Ook worden de eerste robben gezien en krijgen de zeelieden voor de eerstemaal kou te verduren, terwijl zij niet over de uitrusting beschikken zich daartegen afdoende te beschermen. De vloot zeilt, tegen de huizenhoge golven in, langs de desolate en gevaarlijke kust van Patagonië, richting Kaap Hoorn, waar wellicht nog nooit een christen-mens geweest is. Half februari hoopt Magalhães el paso te vinden op bijna 40 ZB, waar de kust plotseling scherp naar het westen buigt. Het blijkt slechts een baai, de Golfo de San Matias, te zijn. De kapitein-generaal begint nu zelf ook steeds meer te twijfelen aan de juistheid van de kaart van Martin Behaim. Met Magalhães vrijwel voortdurend aan het roer van de Trinidad en de andere schepen in zijn kielzog, worstelt de vloot zich naar het zuiden. Driemaal worden de schepen uit elkaar geslagen; de Victoria loopt aan de grond; de Santiago verliest een mast en de San Antonio stoot lek, zodat rondom de klok moet worden gepompd. Door Magalhães’ briljante zeemanschap worden riffen, zandbanken en ondiepten vermeden. Zes weken lang is hij nauwelijks uit de kleren, vijf weken lang slaapt hij maar een paar uur per etmaal en drie weken lang eet hij, ondanks de voortdurende sneeuwstormen, geen warme maaltijd. Toch geeft hij de moed niet op en bejegent zijn mannen vriendelijk. Deze houding levert hem het respect en de bewondering van de gewone bemanningsleden op, maar zijn kapiteins zeggen: `Die gek leidt ons naar de hel. Cartagena zou hebben gezegd: `Hij is zo bezeten el paso te vinden, dat hij ons allen aan zijn ambities opoffert.’ En daar ziet het inderdaad naar uit. De derde week van maart moet ook Magalhães erkennen dat verder zeilen zelf-moord betekent en hoewel zijn kapiteins willen terugkeren naar de Rio de la Plata, antwoordt hij dat een ankerplaats gezocht zal worden om te overwinte-ren en dat het zoeken naar el paso in het voorjaar zal worden voortgezet. Op 31 maart blijkt dat de kustlijn op 4915’ ZB is onderbroken. Daar aangekomen, zien de zeelieden een moeilijk toegankelijke baai. Met de kiel schurend over een drempel bereiken zij een troosteloze, maar redelijk beschutte baai die, naar de heilige van die dag, Puerto San Julián wordt gedoopt. In deze baai, die mogelijk eerder ontdekt is door Nuno Manuel of door een door hem gefinan-cierde expeditie (zie deel VI, pag. 35), wil Magalhães voorbereidingen treffen voor de hervatting van de tocht in de lente.
Omdat ongewis is wanneer de tocht vervolgd kan worden en opnieuw voedsel kan worden ingenomen, halveert Magalhães de rantsoenen. Hij besluit onder-komens voor de manschappen aan land te laten bouwen en zijn schepen te krengen, om ze te kunnen breeuwen en de scheepsrompen van algen te kun-nen ontdoen. Enige zeelieden die weigeren deze bevelen op te volgen en ver-langen dat de expeditie naar huis terugkeert, worden gearresteerd en gestraft. Magalhães nodigt de gehele bemanning uit voor de Paasmis, die aan land gelezen zal worden. Cartagena, Quesada en Mendoza laten hierbij verstek gaan, wat een veeg teken is. Na de mis vertelt Elcano, bootsman van de Concepción, aan zijn dorpsgenoot Elorriaga, stuurman van de San Antonio, dat Cartagena en kapitein Quesada van Magalhães zullen eisen dat hij het bevel over de expeditie aan hen overdraagt. Zij zouden daarmee voldoen aan de instructies van koning Carlos. Aan de aldus begonnen muiterij besteedt Pigafetta elf regels, al ziet hij de ernst van de dreiging in. Hij schrijft: `Zij zwoe-ren samen tegen het leven van de kapitein-generaal.’ Kennelijk is hij van oor-deel dat deze episode een smet werpt op het blazoen van de door hem bewon-derde Magalhães. Het verloop van de muiterij is bekend uit andere bronnen.
In de nacht van 1 op 2 april laten Cartagena en Quesada zich door 30 matro-zen in een gewapende boot naar de San Antonio roeien. De mannen, onder wie wellicht Elcano, hebben hun gezicht met houtskool zwartgemaakt en om geen gerucht te maken hebben zij de roeispanen omwikkeld met de huiden van jonge ganzen. De sloep komt ongezien bij de San Antonio. Er wordt een wachtwoord gefluisterd en via een neergelaten touw komen de muiters aan boord. In enkele seconden overmeesteren zij kapitein Mesquita in zijn hut. Als bootsman Elorriaga, die zich niet bij het complot heeft laten betrekken, aan dek verschijnt en `verraad’ begint te schreeuwen, steekt Quesada hem met zijn zwaard dood. De mannen van de boot van de Concepción slaan Mesquita in de ijzers, sluiten de zeelieden die aarzelen zich bij hen aan te sluiten, op in het ruim en nemen het roer van de San Antonio over. Quesada belast zich met het commando over het schip en Cartagena wordt kapitein van de Concepción. De kapitein van de Victoria, Luis de Mendoza, kiest de zijde van de muiters, waarmee deze beschikken over drie schepen: de San Antonio, de Victoria en de Concepción). Omdat João Serrão Magalhães is trouw gebleven, beschikt deze over zijn eigen schip, deTrinidad, en over de kleine Santiago. De drie muitende Spaanse kapiteins zijn te onbekwaam om de stromingen en het tij in de Puerto San Julián de baas te worden. Zij vormen dus zij geen serieuze be-dreiging voor het vlaggenschip. Kennelijk ontvangen zij geen steun van ervaren zeelui aan boord van hun schepen. Deze hebben wel gemopperd over wat zij allemaal te verduren hebben gehad, maar zij begrijpen donders goed dat zij beter kunnen bouwen op hun ervaren kapitein-generaal, dan op de drie landrot-ten uit Castilië. Magalhães houdt het hoofd koel en treft voorbereidingen de strijd met de muiters aan te gaan. Quesada zendt een aantal matrozen in een giek van de San Antonio met een brief, waarin geëist wordt dat de schepen naar Spanje terugkeren. De giek geraakt in moeilijkheden en dreigt door het afnemend tij de baai uit te spoelen. De inzittenden worden gered door de be-manning van de Trinidad. Onder invloed van gevlei en een flinke slok wijn verra-den de geredde matrozen de plannen van de muiters. Zij worden in andere kleren gestoken en aangevuld met zes matrozen van de Trinidad roeien 15 man naar de Victoria. Tezelfdertijd roeit alguacil Gonzalo Gomez de Espinosa met een aantal ongewapende zeelui in een skiff ook naar de Victoria. Hij roept naar Mendoza, dat hij hem een brief komt brengen. De niets vermoedende Mendoza laat zijn bezoeker in zijn kapiteinshut. Terwijl Espinosa hem met de ene hand de brief geeft, steekt hij hem met zijn andere hand met zijn dolk dood. Als Espinosa en zijn groepje in de verdrukking dreigen te geraken, storten de 15 man uit de sloep van de Trinidad zich op de muiters aan boord van de Victoria. Deze geven zich over, waardoor Magalhães nu over drie schepen beschikt. Bij het vallen van de nacht wordt ontsnapping van de San Antonio belet door het geschut van de Trinidad en de Victoria. Na een salvo van de Trinidad op de San Antonio wordt het schip geënterd. De bemanning schaart zich achter de koning en achter Magalhães. Daarna geeft Cartagena de Concepción ook over. Hij wordt aan boord van de Trinidad in de ijzers geslagen, evenals Quesada.
De berechting van de muiters vergt vijf dagen. Op de morgen van 7 april worden de mannen verzameld op de rotsen rond de baai. Het is zwaar bewolkt, koud en winderig weer. Quesada wordt in het openbaar onthoofd. Als beul treedt op zijn pleegbroer en secretaris Luis Molina, die daarvoor begenadigd wordt. Er zijn op gelijke afstanden rond de baai voor de muiters galgen opgericht. De lijken van de geëxecuteerde Quesada en van de doodgestoken Mendoza worden, na te zijn gevierendeeld, als waarschuwing aan de galgen gehangen. Zij zullen daar drie maanden blijven hangen. Magalhães begenadigt 40 ter dood veroordeelde muiters, waarmee hij hen tot zijn trouwste volgelin-gen maakt. Zij moeten in dwangarbeid de schepen krengen, waarbij zij, om hun bewegingsmogelijkheden te beperken, zware kettingen aan de voeten dragen.
Bijlage 1.4 El paso ontdekt