Hoofdstuk 2.
Sebastião’s rampspoed in Marokko:
2.1. De Slag van de drie Koningen (1578)
Geschreven door Arnold van Wickeren
Het eerste resultaat van Sebastião’s politiek ten aanzien van Marokko is dat Portugal opnieuw in het bezit komt van de havenstad Arzila. De gouverneur van Arzila, Cid Abd-el-Krim, die in 1550 bij de Portugese ontruiming door Dom João III in de steek is gelaten, en die een aanhanger is van de verdreven sjarif, weigert Arzila aan diens broer over te geven; hij draagt de stad over aan de Portugezen, wat als een goed voorteken wordt beschouwd. In 1577 neemt Dom Duarte de Menezes, gouverneur van Tanger, in de naam van de koning van Portugal, Arzila in bezit. De stad zal voor enige tijd weer Portugees zijn. Sjarif Mulay ‘Abd-el-Malik zou om de vrede te bewaren zelfs Larache aan koning Sebastião hebben aangeboden, maar de vorst gaat niet op het aanbod in, omdat hij de moren in de strijd wil overwinnen. Voor sommigen is dit er een bewijs van dat Sebastião bezeten is door een waanidee, maar anderen geven hem gelijk dat hij streeft naar een grote slag, waarin hij in een paar uur strijd een grote zege zou kunnen behalen en de moren zijn vredesvoorwaarden zou kunnen dicteren. Dit is een situatie die verre te verkiezen is boven een Portugese militaire aanwezigheid die zich voortdurend moet verdedigen tegen moorse aanvallen, waardoor de Portugezen hun krachten zullen verspillen. Sebastião’s idee is dus niet slecht, maar de uitvoering daarvan zal, onder leiding van de onervaren koning, leiden tot de grootste nederlaag uit de Portugese geschiedenis. De sjarif die veel van de Turken heeft geleerd, heeft een modern en beweeglijk leger gecreëerd, dat zich kan meten met elk leger in zijn tijd.i
Sebastião wijdt zich aan het bijeenbrengen van een expeditiemacht. Hij leent geld van kooplieden in Lissabon, christenen en joden en werft troepen in Rome en Spanje. Kardinaal Henrique legt zijn functie als inquisiteur-generaal neer uit protest tegen gunsten die de koning de cristãos novos heeft verkocht. De gemeenteraad van Lissabon tracht vergeefs te interveniëren. De Koninklijke Raad bestaat uit jonge edelen die de koning naar de mond praten. Koningin Catarina overlijdt in februari 1578, waarna niemand overblijft om een matigende invloed uit te oefenen op de onbesuisde jonge koning. Aanvankelijk worden met de opbouw van het leger geen grote resultaten geboekt. De infanterie bestaat uit vier regimenten die zijn gerecruteerd in Lissabon, Estremadura, de Alentejo en de Algarve. Zi bestaan in hoofdzaak uit boeren zonder enige militaire ervaring. Een haastige militaire opleiding maakt van hen nog geen infanteristen die in staat zijn weerstand te bieden aan serieuze charges van de cavalerie van de Berbers, waarover de koning heeft gedroomd. Gelukkig bestaat de expeditiemacht ook uit een corps van 2.000 vrijwilligers met militaire ervaring; het zijn oud-soldaten uit Indië en Marokko – avonturiers – van wie we zullen zien dat hun moreel en mitsdien hun mortaliteit hoog is. Het leger bestaat ook uit corpsen vreemdelingen; in mei arriveert in de hoofdstad een groep van 2.800 soldaten uit de Lage Landen, aangeworven met machtiging van de Prins van Oranje en bestaande uit Vlamingen, Walen en Duitsers, veteranen uit de Europese oorlogen. Zij zijn gerekruteerd door Konrad Roth, een Duitse koopman die Sebastião 400.000 cruzados heeft uitgeleend tegen 8 procent, waarvoor de koninklijke import van peper over drie jaar tot zekerheid strekt. Vervolgens arriveert in Lissabon een Engelse desperado, Sir Thomas Stukeley met schepen en manschappen van de paus, die hij heeft losgepraat met het verhaal dat hij Ierland in opstand zal brengen tegen de protestantse koningin Elizabeth. Philips II verbiedt het aanwerven van Spanjaarden, maar hij zendt Francisco de Aldana als militair adviseur naar Lissabon en circa 1.000 Andalusiërs negeren Philips’ verbod. De koning zet, naar de mode van die tijd, vooral in op de infanterie. Zijn cavalerie is veel minder talrijk en bestaat uitsluitend uit edelen, die zich op eigen kosten bewapend hebben.
Op 25 juni 1578 vertrekt de enorme vloot, van ongeveer 800 grote en kleine schepen, uit Lissabon. Het land wordt tijdens het verblijf van de koning in Afrika geregeerd door een raad van regenten, waarvan zijn oudoom, kardinaal Henrique bewust geen deel uitmaakt. Na een nutteloos oponthoud bij Cádiz en een ander bij Tanger, arriveert de vloot op 14 juli voor Arzila, waar de troepen worden ontscheept. De soldaten bivakkeren daar in tenten, onbeschermd door gegraven sleuven en opgeworpen wallen. De koning roept adviseurs bijeen en besluit op te marcheren tegen Larache, het officiële doel van de expeditie. De ossenkarren worden geladen met biscuit, water en kruit en eind juli zet het leger, versterkt met 600 uitstekende soldaten uit Tanger en moorse cavaleristen, aangevoerd door de verdreven sjarif Mulay Muhammad, zich in beweging en gaat op weg naar Alcácer Quibir. Sebastião, die de raad in de wind heeft geslagen de troepen per schip naar Larache te vervoeren, trekt op met ongeveer 15.500 infanteristen, 1.500 cavaleristen, 1.000 karren en enige duizenden noncombattanten: dienaren, priesters en vrouwen. Onder de noncombattanten bevindt zich ook een aantal prominenten: Philips’ ambassadeur in Portugal Aldana, twee vertegenwoordigers van de Heilige Stoel, twee Portugese en verschillende Ierse bisschoppen, de inquisiteur-generaal van het Heilig Officie in Coimbra en een groot aantal andere geestelijken, onder wie vijftien jezuïeten, onder leiding van Frei Mauricio Serpe, die Frei Luís Gonçalves als ’s konings biechtvader is opgevolgd.
Toen sjarif Mulay ‘Abd-el-Malik in Salé bericht had ontvangen van het vertrek van de Portugese expeditie tegen zijn land, heeft hij zich met grote spoed naar het noorden begeven en heeft zijn troepen verzameld in het centraal gelegen Alcácer Quibir. Hij snijdt hiermee de invallers tevens de weg af naar zijn hoofdstad Fez. De sjarif is op 24 juli in Alcácer Quibir aangekomen. De opbouw van het leger in de vallei van de Wadi al-Makazin, die uitkomt in de Luccus, voltrekt zich snel, onder de bescherming van een cavaleriecorps dat zich ophoudt in de naburige bergen. Voor het onderwerpen van stammen aan wier trouw kan worden getwijfeld, heeft Mulay ‘Abd-el-Malik kunnen profiteren van de vertragingen die Sebastião’s expeditiemacht heeft ondergaan door nutteloos verblijf voor Cádiz, Tanger en Arzila. De sjarif wacht, vol vertrouwen in de goede afloop en vastbesloten de vijand de Luccus niet te doen oversteken, op de Portugese expeditiemacht, die langzaam nadert, na een ongeorganiseerde tocht door een verschroeiend heet land, waar het ontbreekt aan wegen.
Nog tijdens zijn oponthoud bij Arzila heeft Sebastião het bericht ontvangen dat de sjarif een leger van ongeveer 8.000 infanteristen en 41.000 cavaleristen, naast duizenden ongeregelde manschappen, bij elkaar zo’n 70.000 op de been heeft gebracht. De sjarif zou ook geschut meevoeren en hij zou beschikken over 7.000 haakbusschutters. De koning, die hiertegenover slechts 26.000 man, van wie niet meer dan 17.000 soldaten kan stellen, weigert dit slechte nieuws te geloven. Zijn troepen, gevolgd door de vele noncombattanten: pages, helpers en voerlieden met hun karren verlaten Arzila op 29 juli onder zijn persoonlijke leiding, dat volgens Oliveira Marques in de praktijk heeft betekend: geen leiding. De voortgang van de expeditie wordt in hoge mate belemmerd door de karren met voorraden en door de hele zwermen meisjes die de vreemdelingen in een onbeschrijflijk gedrang volgen. Het behoeft dan ook niet te verbazen dat het leger eerst op 2 augustus de bergen rond het dal van de Wadi al-Makazin bereikt. Het heeft in 5 dagen niet meer dan 45 kilometer afgelegd. Het heeft zijn rantsoenen geconsumeerd, wordt geteisterd door de hitte en heeft het contact met de vloot verloren. Bovendien ziet men voortdurend vijandelijke ruiters op de bergruggen rijden; zij geven dekking aan het leger van de sjarif. Op de morgen van de volgende dag trekt de expeditiemacht de Wadi al-Makazin over bij een doorwaadbare plaats, 5 kilometer stroomafwaarts van de brug. Het leger slaat linksaf en slaat zijn kamp op tussen de Wadi al-Makazin en de Ques Rur, in het zicht van het legerkamp van de sjarif, dat de doorgang naar Alcácer Quibir blokkeert. En zo staat de jonge koning vlak voor hetgeen, waarnaar hij al vele jaren heeft uitgezien, een veldslag. Het terrein waar over het lot van de beide rijken beslist zal gaan worden, is een grote vlakte voor Alcácer Quibir, die zich versmalt bij de toegangen tot de stad. De keuze van het gevechtsterrein, dat uitstekend geschikt is voor cavalerie-operaties, is een bewijs van de militaire kwaliteiten van sjarif Mulay ‘Abd-el-Malik; het Portugese leger, dat vooral bestaat uit infanterie, zal volledig ingesloten en overstroomd worden door de onophoudelijke aanvallen van de moorse cavalerie. Het kamp van de Portugezen bevindt zich tussen de twee rivieren en wordt beschermd door haastig gegraven grachten. Dit is geen slechte positie, mits voor de verdediging zou zijn gekozen. In dat geval zouden de aanvallen van de moorse cavalerie, zich onvermijdelijk op de Portugese verdediging te pletter hebben gelopen, ondanks hun overweldigende numerieke overwicht. Maar de arglistige moren bewegen zich niet en de jonge koning is gekomen om te vechten.
Om 7 uur in de vroege morgen van 4 augustus, zet het Portugese leger zich in beweging in de volgende formatie: de infanterie bestaat uit drie echelons: de voorhoede, de hoofdmacht en de achterhoede, die op de flanken beschermd wordt door rijen wagens en karren en door afdelingen haakbusschutters. Aan kop en in het centrum bevindt zich het corps Portugese avonturiers, geflankeerd door haakbusschutters uit Tanger. Aan hun rechterkant marcheert het corps Duitsers op en aan hun linkerkant dat van de Spanjaarden en Italianen. Op de beide vleugels van de formatie bevindt zich de cavalerie van 1.500 edelen en de 600 cavaleristen van de verdreven Mulay Muhammad. Het cavaleriecorps ter linkerzijde wordt door de koning zelf aangevoerd, wat noodlottige gevolgen zal hebben. Mulay ‘Abd-el-Malik stelt zijn leger op Turkse wijze op in de vorm van een halve maan. Hij heeft twee tactische linies: de eerste heeft in het centrum 7.000 à 8.000 haakbusschutters te voet. Zij zijn verdeeld over twee echelons en worden op hun vleugels geflankeerd door 24.000 à 25.000 cavaleristen, gewapend met geweren, die eveneens getraind zijn in gevechten te voet. Daarachter bestaat de tweede linie uit eskadrons Arabische lichte cavalerie, 18.000 à 20.000 paarden. Tegenover het zware weinig flexibele Portugese legercorps, met zijkanten van 600 à 700 meter, stellen de moren een beweeglijk leger op. Aan de oude tactiek van een stoot gericht op een doorbraak, voegen de Turken de klassieke manoeuvre van de omtrekkende beweging toe. Hierbij worden de twee vleugels ingesloten door de cavalerie uit de tweede linie die moet optreden aan de flanken en achteraan. Bij deze operatie moet de eerste linie op haar plaats blijven en direct de rijen sluiten als daarin bressen zijn ontstaan. Tenslotte dienen de punten van de halve maan de vijand geheel te verpletteren. Het moorse leger zet zich eveneens in beweging en tegen 9 uur schiet zijn artillerie, wijselijk verstopt in een maïsveld, op de Portugese flanken. Dit onverwachte salvo door de niet zichtbare artillerie, veroorzaakt een zekere verwarring onder de Portugese infanteristen. De koning laat de opmars staken, om zelf de orde te herstellen, maar daarna blijven bevelen uit. Hij lijkt te worden overvallen door een beneveling. Hij verroert geen vin en schijnt, met een wezenloze blik in de ogen, ergens op te wachten. De Portugese artillerie, 36 stukken, aan de kop en aan de linkerkant van het legercorps, in zijn opmars verrast door de moren, kiest met moeite positie en vuurt in het wilde weg, terwijl de manschappen waarschijnlijk verwachten dat de koning het sein zal geven de vijand aan te vallen. Reeds naderen de moorse haakbusschutters. Terwijl zij hun wapens afvuren, zwermen zij om het Portugese carré, waarop de moorse artillerie voortdurend vuurt en daarmee dood en verderf zaait in de rangen. Dan gooit het ongeduldig geworden corps Portugese avonturiers, gevolgd door het corps buitenlanders zich met grote beslistheid in de strijd. Zij werpen zich op de moorse voetknechten en al spoedig wankelt en bezwijkt hun eerste echelon onder de woeste aanval. De aanval van de avonturiers is zo krachtig, dat de voorste manschappen zelfs tot aan de tent van sjarif Mulay ‘Abd-el-Malik komen. Hun aanvoerder roept hun toe halt te houden, omdat zij te ver vooruit zijn geraakt op de Duitsers die aan hun rechterzijde oprukken en op de Italianen en Spanjaarden die zich links van hen bevinden. Zij dreigen daarom te worden omsingeld door moorse troepen uit het tweede echelon, die toesnellen om hun rijen te sluiten. Maar de kreet halt te houden, doet niet alleen de aanval stoppen, maar veroorzaakt ook paniek en allen trekken zich terug om hun oorspronkelijke positie weer in te nemen. De moren nemen daarop het heft stoutmoedig in handen; zij dringen van alle kanten naar voren, terwijl hun cavalerie uit de tweede linie de vleugels van het carré aanvalt. De niet aflatende aanvallen hebben een ontwrichtende uitwerking op de Portugese infanterie en de slecht bewapende manschappen die zich slechts met pieken kunnen verdedigen, zoeken dekking achter de rijen karren. De slag verloopt zonder orde en zonder leiding, de koning bevindt zich ergens in het gewoel temidden van zijn cavaleristen. De cavalerieregimenten van de hertog van Aveiro en van Mulay Muhammad, op de rechtervleugel, die geen orders hebben ontvangen, vallen op eigen gezag aan, als zij iedereen zien aanvallen. Bij deze afwezigheid van bevelvoering versnippert de slag; iedereen vecht wat hij kan, zonder ander doel dan te doden om niet zelf te worden gedood.
Aan moorse kant is de situatie volkomen anders. Ofschoon de sjarif erg ziek is, leidt hij het gevecht persoonlijk vanuit zijn commandopost. Als hij zijn eerste linie ziet wijken onder de druk van de aanval van de avonturiers en de moren uit Andalusië zich uit de voeten willen maken, staat hij op van zijn draagstoel, bestijgt zijn paard, trekt zijn zwaard om de vluchters te achterhalen. Deze inspanning is teveel voor hem en hij overlijdt ter plaatse aan een hartaanval. Maar zijn militaire staf, die bestaat uit Europese afvalligen, houdt het nieuws van zijn overlijden geheim, neemt de leiding van de strijd op zich en geeft bevelen in zijn naam. In de rangen van de Portugezen ontziet de jonge koning zich niet; hij duikt alsmaar op waar het gevaar het grootst is, maar hij is in het gewoel meer en meer onzichtbaar, temeer daar hij zijn plicht als aanvoerder verzaakt. Ondanks zijn dappere daden en die van vele anderen, geraakt de Portugese legermacht langzamerhand ontwricht en valt hoe langer hoe meer uit elkaar onder de druk van de moren, die hun vijanden geheel omsingelen. Na zes uren van strijd, hebben de Portugezen de slag verloren. Al wordt hier en daar nog door kleine groepjes Portugezen in het gedrang met de moed der wanhoop gevochten. Aangetrokken door de koninklijke standaard, trachten de moren koning Sebastião, wiens paard al driemaal onder hem vandaan is geschoten, te omsingelen door hem van alle kanten te naderen. `Wat moeten we doen, Sire, met zoveel vijanden?’ schreeuwt een edelman aan zijn zijde. `Doe wat ik doe’ antwoordt de koning hem. En, onvermoeibaar baant hij zich een weg met slagen van zijn zwaard. Zich overgeven? Nooit! `Sterven, ja, maar langzaam’ is zijn laatste schreeuw. En, gewond, bloedend, gloeiend van dorst en koorts, verdwijnt hij in het gewoel. Zijn lichaam is na de slag gevonden, bijna onherkenbaar door alle slagen. De onttroonde sjarif Mulay Muhammad, die aan Portugese kant heeft gevochten, heeft eveneens de dood gevonden. Daarom spreken de moren van de ‘Slag van de Drie Koningen’. Het is de bloedigste slag die ooit met de Berbers is gestreden. De moren hebben 5.000 à 6.000 doden te betreuren en de Portugezen hebben er hun gehele leger verloren. Zij laten 7.000 à 8.000 doden op het slagveld achter. Onder hen bevinden zich Francisco de Aldana en Sir Thomas Stukeley, de aanvoerder van de Duitsers en het puikje van de Portugese adel. Er zijn 203 edelen in de strijd gevallen en 11 later aan hun verwondingen overleden. Onder de gevallenen is ook Frei Mauricio Serpe; hij sterft, na de moren te hebben beledigd, als martelaar in hun handen. Bijna 15.000 man vallen in handen van de moren, onder wie 228 edelen; circa 100 man weet te ontsnappen naar Arzila. Het hele avontuur heeft meer dan een miljoen cruzados, de helft van het nationaal jaarinkomen van het land gekost.
i In dit leger zijn ook Franse soldaten opgenomen en Frankrijk heeft zelfs een ambassadeur geaccrediteerd bij sultan Mulay ‘Abd-el-Malik. De Franse invloed in Marokko dateert dus uit die tijd.
Hoofdstuk 3. De Atlantische eilanden en West-Afrika 3.0. De Madeira archipel