Categorieën
Portugees kolonialisme

De Specerijen eilanden bereikt. De Molukken en de Banda-eilanden

Deel 5 Index

Hoofdstuk 4

De Molukken en de Banda-eilanden

4.2 De Specerijen eilanden bereikt

Geschreven door Arnold van Wickeren

De verovering van Malacca en de beheersing van de Indische wateren garanderen de Portugezen nog niet het monopolie op de handel in specerijen. Daartoe dienen zij door te dringen tot de Ilhas das Especiarias zelve. De Portugezen weten niet veel van deze eilanden. Albuquerque weet nauwelijks waar zij liggen. Uit Nicoló di Conti’s verslag: Viaggi in Persia, India e Giava, waarvan Valentim Fernandes in 1502, onder de titel: O livro de Nicolau Veneto, een Portugese vertaling heeft gepubliceerd, weet hij slechts dat vijftien dagen zeilen voorbij Java een groep eilanden ligt, waarvan er één Banda heet. Het zijn deze eilanden, die de zeer begeerde muskaatnoten, foelie en kruidnagelen voortbren­gen. Een andere Italiaan, Ludovico di Bologna, beter bekend als Varthema, heeft in de jaren 1502-1508 door de Oriënt gereisd en is daarna in Portugese dienst getreden. In zijn Itinerario, dat in 1510 is verschenen, noemt hij Banda een `isola molto brutta e trista’, terwijl hij de bewoners daarvan als `schurkachtig en beestachtig’ bestempelt. Ook op de inwoners van `Maluch’ heeft Varthema het niet erg begrepen. Hij noemt hen `nog veel erger dan die van Banda’.

Eind december 1511 zendt Albuquerque twee kraken en een kar­veel uit, om de Ilhas das Especiarias te ontdekken en daarmee handelsbetrekkingen aan te knopen. De expeditie staat onder leiding António de Abreu, die daarmee beloond wordt voor zijn moed bij de verovering van Malacca. Hij is kapitein van een van de kraken. Kapitein van de andere kraak is Francisco Serrão, die zich in 1509 heeft onderscheiden, bij Diogo Lopes’ expeditie naar Malacca. Simão Afonso Bisagudo voert het bevel over het karveel. Aan boord van het kleine eskader zijn ook twee Maleise stuurlieden en de Portugese loods Francisco Rodrigues, die een zekere faam geniet. De beroemde Spaanse kroniekschrijver Bartolomeu Leonardo de Argensola stelt in zijn Historia de la conquista de las islas Malucas (1609), dat Fernão de Magalhães met zijn vriend Francisco Serrão is uitgezeild, maar de Portugese kroniekschrijvers João de Barros, Fernão Lopes de Castanheda, Damião de Goís, Gaspar Correia en António Galvão vermelden allen Bisagudo als kapitein van het karveel. Argensola’s oordeel dient te worden toegeschreven aan nationaal chauvinisme, omdat vaststaat dat Magalhães op 12 juni 1512 in Lissabon is, hetgeen blijkt uit zijn handtekening onder een document van die datum. Albuquerque zendt, twee dagen voordat de schepen uitzeilen, een in Malacca gebouwde Chinese jonk naar de Molukken. De jonk vervoert handelsgoederen voor rekening van koning Manuel. Kapitein van de jonk is vermoedelijk de Hindoe Cocequirman. Met hem zeilt uit de koopman Nakoda Ismael, die ook wel wordt aangeduid als een Javaanse loods.

De Portugezen streven niet van meet af aan naar het verwerven van het monopolie op de handel met de Specerijen-eilanden; Curia Deva mag na 1511 zijn handel met de Molukken voortzet­ten, zij het op beperktere schaal. Ook uit het regimento dat Abreu en Serrão van Albuquerque ontvangen, blijkt duidelijk dat de Portugezen zich zo geruisloos mogelijk trachten in te voegen in de handel met Banda en de Molukken. In het regimento is be­paald, dat het Abreu en de zijnen verboden is jacht te maken of beslag te leggen op andere schepen. Zij mogen ook geen enkele haven aanvallen; mogen andere schepen niet beletten goederen te laden; zij dienen de kapiteins daarvan, ongeacht hun geloof, welwillend te behandelen en hen te helpen als de gelegenheid zich voordoet. Alleen de factor, zijn secretaris en vier anderen mogen ergens aan land gaan; uitsluitend zij onderhouden be­trekkingen met de bewoners van de te bezoeken havensteden. In iedere haven die wordt aangedaan, dienen geschenken te worden aangeboden aan de plaatselijke vorst en aan andere hooggeplaatste personen. De kapiteins moeten bij alle ruilhandel nauwgezet het voorbeeld volgen van niet-Portugese kooplieden en zij dienen de lokale zeden en gewoonten te respecteren. Het vooruitzenden van de met Aziaten bemande jonk, om de komst van de Portugese schepen aan te kondigen, bewijst ook hoezeer Albuquerque waarde hecht aan het welslagen van de expeditie. Een poging op weg naar Banda in Soenda Kalapa een verdrag af te sluiten met de Hindoevorst van Pajajaran mislukt deson­danks. De schepen zeilen langs de noordkust van Java, doen het Oostjavaanse Gresik aan, waar nog enige Javaanse loodsen worden geëngageerd en vervolgen hun tocht langs de noordkust van de Kleine Soenda-eilanden. Als de schepen door een hevige storm worden overvallen, blijkt in welk een slechte toestand de kraak van Serrão verkeert. Toch komen alle drie schepen behou­den bij Ceram aan.

De bemanningen gaan aan land bij Guli-Guli aan de uiterste oostpunt van het eiland. De inwoners van Ceram zijn primitieve mensen met zwart kroeshaar, die de harten van hun overwonnen vijanden op overwinningsfeesten verorberen. Inspectie van het schip van Serrão wijst uit dat het zo beschadigd en lek is, dat het niet meer naar Malacca kan terugkeren. Het wordt in brand ge­zet, nadat de Javaanse loodsen hebben verzekerd dat in Banda een vervangende jonk kan worden gekocht. De bemanning van Serrão’s schip stapt over op de andere schepen. De beide vaar­tuigen zeilen in twee dagen voor de wind naar het door de vul­kaan Gunung Api bewaakte eiland Neira in de Banda-archipel. Anders dan Varthema heeft laten weten, zijn de bewoners van Banda mooi, vriendelijk en belust op handel. Er wordt inderdaad een jonk gekocht. De Portugezen verblijven een maand in de Banda-archipel en ruilen er zoveel muskaatnoten, foelie en van elders aangevoerde kruidnagelen als zij in hun schepen kunnen bergen. Aan de twaalf Maleise bemanningsleden van Serrão’s jonk worden negen Portugezen van de andere schepen toege­voegd. Omdat het seizoen reeds te ver gevorderd is voor een reis naar de Molukken, wordt de terugreis aanvaard. In de Banda Zee geraken de schepen in een zware storm. De kraak en het karveel zeilen voorop en zullen veilig in Malacca aankomen. Op een kaart uit 1512, toegeschreven aan Francisco Rodrigues, komt voor het eerst het eiland Timor voor. Hieruit kan worden afgeleid dat dit eiland op de terugweg naar Malacca is ontdekt. António de Abreu deelt in Malacca mee dat de jonk van Serrão, die hij in de storm uit het oog verloren heeft, vermoedelijk met man en muis is vergaan. In werkelijkheid wordt deze jonk door een huizenhoge golf op een rif van het onbewoonde eiland Lucipara (Noesa Penjoe), in de Schildpad-archipel, gesmeten. Verschillende leden van de bemanning verdrinken, maar de rest weet het eiland te bereiken. Al gauw blijkt dat de zeelieden daar van honger en dorst zullen omkomen, als geen redding opdaagt. De Maleiers vertellen Serrão dat het in deze wateren wemelt van de piraten. Zij zullen zeker op het gestrande schip afkomen. Serrão verzint een list. De kostbare lading van de jonk wordt aan land gebracht. Terwijl de helft van de schipbreukelingen deze be­waakt, verbergt de andere helft zich in het struikgewas. Al gauw nadert een prauw met piraten, die denken in het groepje hulpe­loze schipbreukelingen een gemakkelijke prooi te hebben gevon­den. Op het juiste moment komt de andere helft van de beman­ning uit hun hinderlaag te voorschijn en met z’n allen worden de piraten overmeesterd. De specerijen worden zoveel mogelijk aan boord van de prauw geladen en zodra de Portugezen en hun Maleise vrienden daarmee dreigen te vertrekken, smeken de piraten hen niet aan hun lot over te laten. De overwinnaars laten zich vermurwen, op voorwaarde dat de piraten hen naar een bewoond eiland brengen. Twee dagen later arriveert de prauw bij Nusatelo (Noesa Tello) op het Ambonese schiereiland Hitoe. De hoofden van Ambon ontvangen de vreemdelingen met feesten en knappe jonge vrouwen. Nadat de Portugezen de werking van hun wapens en hun scherpschutterskunsten hebben getoond, vinden de Ambonezen hen bereid de leiding te nemen bij de op handen zijnde strijd tegen de inwoners van een vijandig dorp op het nabijgelegen Ceram. De veldtocht eindigt in een eclatante overwinning op de primitieve dorpelingen, waarbij allen die zich tegen de Europeanen hebben durven te verzetten, zijn afge­slacht. Serrão buit zijn zege uit; hij laat de Ambonezen niet alleen denken dat de Portugezen meesters zijn in de krijgskunst, maar laat hen ook in de waan dat zij over magische gaven beschikken.

De roem van hun wonderbaarlijke overwinning verspreidt zich als een lopend vuur door het eilandenrijk. De vorsten van de kruid­nagel­eilanden Ternate en Tidore haasten zich beiden de mach­tige vreemdelingen naar hun eiland te halen, om met hun hulp hun invloed in de regio uit te breiden. De sultan van Ternate overtroeft zijn rivaal van Tidore met ongelooflijk machtsvertoon. Hij zendt zijn broer Jubila met niet minder dan tien cora-cora’s naar Nusatelo. Deze oorlogsprauwen van tien ton hebben ieder honderd krijgers aan boord. Serrão en de andere Portugezen die de schipbreuk overleefd hebben, begeven zich aan boord van het vlaggenschip van Jubila. Op hun zesdaagse reis naar Ternate ontbreekt het hen aan niets.

De sultan van Ternate is bekend onder vele namen: Bayangulla, Bajan, Boleyse, Abu Lais en Abdul Hasan. Wij zullen hem, in navolging van de Portugezen, Boleif noemen. Deze ontvangt Francisco Serrão en de zijnen enthousiast en uit de brieven die Serrão later aan zijn vriend Fernão de Magalhães zal schrijven, blijkt dat hij van meet af aan meent het Paradijs gevonden te hebben. Hij is weg van de vulkanische kegelberg op Ternate, waarop de kruidnagelbomen groeien. Hij is verrukt van het weelderige landschap en de fauna en bewondert de witte kaka­toes en de kleurige papegaaien. Hij oordeelt ook gunstig over de inwoners van Ternate, die hem als een soort halfgod beschou­wen, en hij is ook gecharmeerd van de schoonheid van de vrou­wen. De sultan heeft een droom gehad, waarin hem geopen­baard is dat er in ijzer geklede mannen naar zijn rijk zouden komen, die zijn glorie en macht zouden vergroten. In de komst van de Portugezen en vooral in die van Serrão in zijn ijzeren harnas, ziet hij de vervulling van zijn droom. Het blijkt dat sultan Boleif meer Portugezen naar zijn land zou willen halen. Zij zou-den met hun vuurwapenen zijn militaire kracht doorslaggevend versterken. Hij belooft Serrão plechtig de Portugezen kruidnage-len te zullen leveren als Serrão, bij terugkeer naar Portugal, zijn koning ervan zou kunnen overtuigen op Ternate een fort te bou­wen. De sultan heeft over de radja van Cochin vernomen dat diens aanzien en rijkdom aanzienlijk zijn toegenomen, nadat de Portugezen in Cochin een sterkte hebben gebouwd. Vooruitlo­pend op de bouw van een fort zendt de sultan twee van Serrão’s mannen naar Malacca, met het verzoek meer Portugese mannen en wapens te zenden en een factorij te stichten voor de handel in kruidnagelen. Serrão zelf denkt er niet aan te vertrekken. Hij wil als vertegenwoordiger van koning Manuel op Ternate blijven en hij laat zijn landgenoten in Malacca weten dat zij er kruidnagelen kunnen komen laden. Natuurlijk wil Serrão, die tot één van de voornaamste adviseurs van de sultan is gaan behoren, van deze handel zelf ook profiteren. De relaties die sultan Boleif met de vreemdelingen aangaat, wekken de jaloezie van zijn rivalen; de heersers van Tidore en Batjan zouden de blanke vreemdelingen ook gaarne als handelspartners hebben verwelkomd.

De expeditie naar Banda van 1512, die Francisco Serrão en enige van zijn bemanningsleden op Ternate heeft gebracht, is de eerste in een hele reeks, die de Portugezen naar de Specerijen-eilanden zenden. Eind 1513 zendt de capitão van Malacca, Ruy de Brito Patalim, opnieuw drie schepen naar Banda. De schepen, onder de kapiteins António de Miranda de Azevedo, Domingos Gelez en Francisco de Melo, doen ook Ternate aan. Zij stichten daar een factorij en laten enkele kooplieden achter, om kruidnagelen te verwerven. Eind 1514 vertrekt António de Miranda opnieuw naar Banda, nu met één schip. Hij chartert op Banda verschillende jonken en keert in 1515 met volgeladen schepen in Malacca terug. Miranda heeft in 1514 waarschijnlijk de resterende Portugezen die met Serrão schipbreuk hebben geleden op Ternate aan boord genomen. Serrão zelf heeft, met instemming van sultan Boleif, geweigerd zich in te schepen, zeggende dat hij op Ternate van meer nut is voor de koning van Portugal dan waar ook. Als de schepen in 1514 met specerijen geladen in Malacca zijn teruggekeerd, vertellen de kapiteins dat Francisco Serrão op Ternate hoog aanzien geniet en het daar zo naar zijn zin heeft, dat hij weigert terug te keren naar Malacca. Deze boodschap wordt met gemengde gevoelens ontvangen. Aan de ene kant begrijpt men dat het verblijf van Serrão op Ternate voor de Portugese handel met dat land zeer nuttig en voorlopig wellicht zelfs onmisbaar is, maar aan de andere kant zijn z’n oude strijdmakkers jaloers op hem. Serrão blijft weigeren het bevel van de capitão van Malacca, direct naar Malacca terug te keren aan boord van een Portugees schip dat Ternate be­zoekt, op te volgen. Hij wordt daarom beschouwd als een deserteur. Serrão is inmiddels in het huwelijk getreden met een dochter van sultan Al­mansor van Tidore. Zij zal hem een zoon en een dochter schenken. Als Afonso de Albuquerque, die in 1510 voor Goa al heeft kennisgemaakt met de eigenzinnigheid van Serrão, van diens houding op de hoogte wordt gebracht, be­schouwt ook de gouverneur hem als een deserteur. Het hof schijnt deze mening te delen en dat schijnt mede een reden geweest te zijn dat Manuel in 1515 niet bereid is steun te verlenen aan het plan van Fernão de Magalhães, via een wes­telijke route naar zijn vriend Francisco Serrão op de Molukken te zeilen, waartoe Magalhães door de enthousiaste brieven van Serrão geïnspireerd is. Magalhães zal Ternate niet bereiken en zijn vriend dus niet ontmoeten. Hij zal – zoals bekend – eind april 1521, op weg naar de Molukken, omkomen op de Filippijnen, nadat hij in 1519 in Spaanse dienst aan zijn tocht begonnen is. Ook al zou hij Ternate bereikt hebben, dan nog zou hij Serrão daar niet hebben aangetroffen, omdat Serrão in het voorjaar van 1521 de gifdood gestorven is. Wie daarin de hand heeft gehad, is niet met zekerheid bekend. Wel wordt algemeen aangenomen dat hij door zijn huwelijk met een Tidorese prinses verstrikt is ge­raakt in de intriges van leden van de Molukse koningshuizen. Overigens zal sultan Boleif zijn lot enkele maanden later delen.

5.1 Albuquerques schipbreuk; problemen in Malabar.