Hoofdstuk 4.
Het verblijf in Calicut; de terugreis
4.7 De terugreis; aankomst in Lissabon
Geschreven door Arnold van Wickeren
Vasco da Gama, kan niet profiteren van de gunstige moesson, omdat de noordoostmoesson niet voor eind oktober gaat waaien. Hij kampt tijdens de oversteek naar Afrika dan ook met veelvuldige perioden van windstilte en met veel tegenwind. In plaats van de 22 dagen die hij voor de heenreis nodig heeft gehad, duurt de terugreis, op drie dagen na, drie maanden. Velho vermeldt voorts dat iedereen last heeft van zijn tandvlees, dat over de tanden groeit, zodat zij niet kunnen eten. Ook de benen en andere delen van het lichaam zwellen op. De zieke sterft tenslotte, zonder dat hij symptomen van een andere ziekte heeft vertoond. Duidelijk is dat de kroniekschrijver hier een beschrijving geeft van het ziekteverloop bij scheurbuik. Hij vervolgt: `Dertig mannen sterven op deze wijze, eenzelfde aantal als voorheen gestorven is.’ Per schip zijn niet meer dan zeven of acht man in staat tot navigeren en `zij doen dit minder bekwaam dan zou moeten’. Velho laat weten: `Ik kan verzekeren dat als deze situatie nog veertien dagen zou hebben geduurd, er niemand meer zou zijn geweest om de schepen te bemannen.’ De toestand is zo kritiek dat besloten wordt bij gunstige wind terug te keren naar Indië. Dan krijgen de schepen opeens de wind in de zeilen en na zes dagen wordt land waargenomen. `En wij verheugden ons zozeer, als zagen wij de kust van Portugal en met Gods hulp hopen wij daar onze gezondheid te herkrijgen, zoals al eerder het geval is geweest.’ De volgende morgen, 3 januari 1498, denken de zeevaarders zich voor Moçambique te bevinden, maar al spoedig zien zij `een grote stad met huizen van verschillende verdiepingen, paleizen in het centrum en vier torens eromheen.’ De stad blijkt de Moorse stad Mogadoxo (Mogadiscio) te zijn. `Toen wij heel dicht bij haar waren, vuurden wij vele bombarden af en vervolgden, met gunstige wind, onze weg langs de kust.’ Het is niet duidelijk waarom het vuur geopend wordt; zijn het vreugdeschoten of betreft het een daad van vijandschap tegen de Moren? Op zaterdag 5 januari steekt een storm op. De storm vernielt de tuigage van de São Rafael. Terwijl de schade wordt hersteld, duiken acht boten met piraten van het eiland Pate op. Zij worden verdreven door het afvuren van de bombarden. Er staat te weinig wind om de achtervolging in te zetten. Op maandag 7 januari werpen de schepen het anker uit voor Malindi.
Over de voor de terugreis uit Indië relevante zaken verschillen de kroniekschrijvers van mening. Goís en Castanheda zijn het met Álvaro Velho eens dat Vasco da Gama op 5 oktober 1498 van Anjediva is vertrokken. Als datum van het bombardement op Mogadiscio wijzen zij niet 3 januari, maar 2 februari 1499 aan, hetgeen betekent dat volgens hen de oversteek van de Arabische Zee, niet bijna drie, maar ongeveer vier maanden heeft gevergd. Goís en Castanheda vermelden ook dat veel zeelieden tijdens de overtocht aan scheurbuik sterven. Zij volgen Velho ook in diens mededeling dat de duur van het tweede verblijf in Malindi vijf dagen is geweest, een aantal dat ook Barros aanhoudt. Correia laat Vasco da Gama pas op 10 december van Anjediva vertrekken en op 8 januari 1499 in Malindi aankomen. Bij zo’n vlotte overtocht is er van scheurbuik aan boord geen sprake. Correia vermeldt dat de Portugezen tot 20 januari in Malindi verblijven, hetgeen neerkomt op een verblijf van niet vijf, maar twaalf dagen.
De Portugezen worden, zoals verwacht, in Malindi goed ontvangen. De sultan van Malindi, begrijpend hoe de toestand aan boord van schepen is, die de oversteek hebben gemaakt in een ongunstig jaargetijde, zendt boten met vlees, gevogelte, eieren en sinaasappelen tegen de scheurbuik naar de Portugezen. Het verse voedsel mag vele zieken niet meer baten; zij sterven desondanks, hetgeen Velho aan het slechte klimaat in Malindi wijt. Vasco da Gama zendt als dank iemand die Arabisch spreekt met een geschenk naar de sultan. Vasco da Gama doet de sultan verslag van zijn wederwaardigheden en verzoekt hem of hij zijn twee loodsen mag meenemen naar Lissabon. Zij kunnen dan leren hoe de kust van Afrika te bezeilen en kunnen bij terugkomst verhalen van de grootheid en rijkdom van de koning van Portugal. Het verzoek bevalt de sultan en hij stemt daarmee zwijgend in. Op diens verzoek geeft hij Vasco da Gama een olifantstand voor koning Manuel. Da Gama krijgt, ten teken van vriendschap tussen Malindi en Portugal, ook toestemming op een heuvel buiten de stad een padrão, met de naam en het wapen van koning Manuel, op te richten. Dit gedenkteken is geen lang leven beschoren. Als Cabral in 1501 in Malindi aankomt, blijkt de padrão te zijn verwijderd, omdat de zuil te zeer een steen des aanstoots bleek voor inwoners van Mombaça, die Malindi bezoeken. Later is er een ander gedenkteken geplaatst, dat nog steeds te bewonderen is. Na een aangenaam verblijf van vijf dagen is de resterende bemanning hersteld van de geleden ontberingen en kan de terugreis worden voortgezet. Correia deelt nog mee dat ,alvorens de thuisreis wordt aanvaard, de sultan Paulo da Gama een brief voor koning Manuel meegeeft. Deze brief is op eenzelfde blad van goud geschreven als de boodschap van de vorst van Cannanore. Correia geeft ook een opsomming van de geschenken die de sultan Vasco en Paulo da Gama, Nicolau Coelho en de kapiteins geeft, alsmede de geschenken die hij meegeeft voor koning Manuel en zijn vrouw. `Nadat de kapiteins in ruil voor dit alles vele “kostbare” geschenken aan de sultan hebben gegeven’, zeilen de schepen op vrijdag 11 januari uit Malindi weg.
De volgende dag wordt Mombaça gepasseerd en nog een dag later gaan de schepen voor anker bij de Baixos de São Rafael. Deze naam heeft alles te maken met de volgende gebeurtenis. Vasco da Gama heeft niet genoeg zeelieden meer over om drie schepen te bemannen. Daarom wordt de São Rafael op het strand gezet en in brand gestoken. Dit gebeurt echter pas nadat het beeld van de schutspatroon in veiligheid is gebracht. Vasco da Gama zal het zijn leven lang bewaren. De ankerplaats bevindt zich tegenover de stad Tamugate (Mtangata). Gedurende de vijftien dagen dat de Portugezen hier verblijven, ruilen zij kippen voor hemden en armbanden. Op zondag 27 januari zeilt Vasco da Gama verder en de volgende morgen zien de zeelieden van korte afstand het eiland Janngiber (Zanzibar), `dat bevolkt is door Moren’, op zes léguas van het vaste land. Op 1 februari gaan de São Gabriel en de Bérrio voor anker bij São Jorge, het eilandje bij Moçambique waarop op de heenweg een mis is opgedragen. De volgende morgen laat Vasco da Gama hier de vijfde padrão plaatsen. Het regent zo hard, dat er geen lood gesmolten kan worden om het gebruikelijke kruis op de pilaar te plaatsen. Een maand later, op 3 maart, zijn de schepen weer terug in de Angra de São Bras. De zeelui vangen daar veel ansjovis, robben en pinguïns. De vangsten worden ingezouten voor de rest van de terugreis. Op 12 maart wordt de reis voortgezet, maar als men twaalf léguas van de plaats waar water is ingenomen, verwijderd is, staat er zo’n sterke westenwind, dat besloten wordt naar de Angra de São Bras terug te varen. Nadat de wind is afgenomen zeilen de schepen opnieuw de Mosselbaai uit en met de wind in de rug, wordt op 20 maart Kaap de Goede Hoop gepasseerd. De zeevaarders hebben op deze zuidelijke breedte veel last van de koude wind, maar zij prefereren dit boven de hitte die zij te verduren hebben gehad. `We vervolgen onze weg met een groot verlangen naar huis en in 27 dagen, arriveren wij, met de wind achter’, in de buurt van het Kaapverdische eiland Santiago. In deze contreien worden de schepen, na een periode van windstilte, overvallen door stormen. Tegen de storm in weten de zeevaarders de kust van Guinée te bereiken. Op 25 april zijn zij in de Rio Grande bij de Bissagos eilanden. Dan houdt het Diário van Álvaro Velho abrupt op; vermoedelijk is hij, evenals zoveel tochtgenoten aan de geleden ontberingen bezweken.
In een storm voor de kust van Guinée verliezen Vasco da Gama en Nicolau Coelho elkaar uit het oog. De kapitein-majoor wacht nog een dag, maar besluit dan door te varen naar Santiago. Daar draagt hij het bevel over de São Gabriel over aan João de Sá. Vervolgens huurt hij daar een karveel, om zijn broer Paulo die ernstig ziek is aan land te kunnen brengen op de Azoren. Vasco da Gama en ankert in de Angra van Terceira. Hier wordt de stervende Paulo da Gama naar het klooster van de franciscanen gebracht, waar hij een dag later overlijdt en begraven wordt in de kloosterkerk. Vasco da Gama, die het overlijden van zijn geliefde broer diep betreurt, trekt zich negen dagen terug, alvorens zijn reis naar Lissabon voort te zetten. Direct na zijn aankomst op Terceira zijn inwoners van dit eiland uitgezeild, om het nieuws van de behouden terugkeer van Vasco da Gama in Lissabon te melden. Het eerste schip dat al na vier dagen de hoofdstad bereikt, is het karveel van Arthur Rodriguez. Hij reist meteen door naar koning Manuel, die zich in Sintra bevindt. Ofschoon hij ‘s morgens om één uur in Sintra arriveert, wordt hij direct door de koning ontvangen. Deze is zo verrukt van het goede nieuws, dat hij Arthur Rodriguez en zijn zoon in zijn huishouding opneemt. De vader ontvangt bovendien een beloning van honderd cruzados, die hem direct worden uitbetaald. De koning begeeft zich daarop naar Lissabon, waar andere boodschappers van Terceira hem onder meer in kennis stellen van het overlijden van Paulo da Gama. Vanzelfsprekend wordt vanaf dat moment de terugkeer van de schepen met spanning afgewacht.
Het eerste schip van de expeditie dat arriveert is de Bérrio van Nicolau Coelho. Hij komt op 10 juli 1499 aan in de haven van Cascais, vijf léguas ten westen van Lissabon. Nog dezelfde maand en voordat Vasco da Gama is teruggekeerd, brengt koning Manuel de Reis Católicos van het succes van de expeditie op de hoogte. De koning schrijft Ferdinand en Isabella, onder meer dat de expeditie `niet zoveel specerijen en edelstenen heeft meegebracht als had gekund, omdat zij geen koopwaar bij zich had.’ Met deze mededeling geeft Manuel te kennen dat de koopwaar die hij Vasco da Gama heeft meegegeven, niet geschikt bleek om in Indië te ruilen. De vorst schrijft zijn schoonouders ook dat de bewoners van Indië christenen zijn. `Hoewel zij niet erg zuiver in de leer zijn’ en door bekering in het geloof bevestigd dienen te worden. Hierna zullen zij kunnen helpen `de Moren in deze gebieden te vernietigen’.
Kort na de Bérrio arriveert João de Sá met de São Gabriel in Portugal. De datum is niet bekend, maar ligt voor 28 augustus. Ondertussen heeft koning Manuel een tot zijn huishouden behorende edelman, Jorge de Vasconcelos, met een schip uitgezonden, om Vasco da Gama tegemoet te zeilen. Volgens Correia bevinden zich aan boord van dit schip vele vrienden en familieleden van de kapitein-majoor. Als Vasco da Gama in Lissabon arriveert, wordt hij verwelkomd door de edelen uit ‘s konings hofhouding. Zij vergezellen hem in optocht naar koning Manuel. De kroniekschrijvers geven verschillende data voor de terugkeer van Vasco da Gama. Ravenstein sluit zich aan bij Barros, Goís en Pero Baretto de Rezende, die 29 augustus noemen. Later, vermoedelijk op 8 september, wordt er nog een triomfale intocht in Lissabon georganiseerd, waaraan alle 54 overlevenden van de expeditie deelnemen. Zij worden door de bevolking van de stad op grootse wijze onthaald. Er wordt een plechtige heilige mis opgedragen uit dankbaarheid voor het slagen van de tocht. De capitão-mór stelt Nicolau Coelho, die zo’n grote steun voor hem is geweest, aan het koninklijk paar voor. Coelho biedt de koning en diens vrouw de geschenken aan die de vorsten van Malindi en Cannanore hem hebben meegegeven. Hij wordt rijkelijk beloond voor zijn aandeel in de tocht. Overigens worden alle overlevenden van de expeditie, waarin niet minder dan 27.000 mijl is afgelegd, achteraf voor hun diensten beloond. De erfgenamen van de overledenen ontvangen een pensioen. Koning Manuel kan royaal zijn, omdat de opbrengst van de overigens geringe hoeveelheid meegebrachte specerijen, het zestigvoud bedraagt van de kosten van de expeditie. In commercieel opzicht is de expeditie dus een succes geweest. Van meer belang dan het directe gewin is evenwel de omstandigheid, dat de expeditie aan de grenzen is geweest van de goudmijnen in Oost-Afrika en dat zij is doorgedrongen tot de belangrijkste markt van specerijen en edelstenen.
Hoe opgetogen koning Manuel daarover is, blijkt uit de brief die hij op 28 augustus aan kardinaal Dom Jorge da Costa in Rome schrijft. Hij voegt in deze brief aan zijn titels `Heer van Verovering, Zeevaart en Handel van Ethiopië, Arabië, Perzië en Indië’ toe. In deze brief maakt de koning ook melding van het bestaan van het eiland Ceilam (Ceylon), op 150 léguas van Calicut en refereert aan de aankomst van vijf bewoners van Calicut, een Moor uit Tunis (Monçaide of Alonso Perez) en een jood (Gaspar da Gama), die christen is geworden en over wiens kennis hij hoog opgeeft. De koning vraagt de kardinaal zijn brief ook aan de Heilige Vader en aan het College van Kardinalen te geven. Tenslotte refereert de vorst in zijn brief aan een andere brief die hij paus Alexander VI heeft geschreven, maar waarvan de tekst niet bekend is.
Koning Manuel beseft terdege van welk onschatbare waarde Gaspar da Gama voor Portugal is. De vorst draagt ongetwijfeld kennis van de vele wetenswaardigheden die Gaspar da Gama Álvaro Velho in zijn `Dagboek’ heeft laten opschrijven. Daarin wordt van een groot aantal Aziatische landen vermeld: welke goederen zij voortbrengen of invoeren, alsmede wat de kwaliteit en de prijs is van de belangrijkste producten; voorts blijkt uit de notities het geloof van de vorst, respectievelijk van de bevolking in de verschillende gebieden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen moslims en niet-moslims, die steevast worden aangeduid als `christenen’. Ook wordt vermeld: het aantal manschappen dat de verschillende vorsten op de been kunnen brengen en op welke afstand de landen van Calicut gelegen zijn. De opsomming bevat gegevens over Calicut zelf en over: Quorongoliz (Crangalor), Coulão (Quilon), Caell (Palaya Kayal), Chomandarla (Coromandel), Ceilam (Ceylon), Camatarra (Sumatra), Xarnauz (Sornau of Ayuthia) en Tenagar (Tanasserim) en voorts over: Beng(u)ala (Bengalen), Melequa (Malacca), Peguo (Pegu), Conimata (Camanaça op Timor) en Pater (Pedir op Noord Sumatra). Het `Dagboek’ van Álvaro Velho bevat tenslotte korte beschouwingen over het vangen en in de strijd gebruiken van olifanten, een prijslijst van specerijen in Alexandrië en een Portugees-Maleise woordenlijst.
Het nieuws van de ontdekking van Indië zal een revolutie in de handel van Europa teweegbrengen en de politieke macht van Portugal tot grote hoogte doen stijgen. Dat het belang van de `ontdekking van Indië’ ook door commerciële kringen in Europa beseft wordt, blijkt uit de brieven van Girolamo Sernigi. Deze in Lissabon gevestigde Florentijnse koopman, die getuige is van de terugkeer van Vasco da Gama, schrijft enige relaties in Florence uitgebreide brieven over het verloop van de expeditie. Sernigi vermeldt in zijn brieven ook vele wetenswaardigheden die voor kooplieden van belang zijn.
Vasco da Gama, die zijn aan de kroon verleende diensten zeker niet onderschat, wenst beloond te worden met grondbezit. Hij laat het oog vallen op Sines, de kustplaats waar zijn vader Estêvão da Gama vroeger alcaide-mór is geweest. De hertog van Coimbra, Dom Jorge, een bastaardzoon van João II en Meester van de Orde van Santiago, wil de stad niet afstaan en Vasco da Gama ontvangt van de koning het bevel Sines, waar hij zich reeds gevestigd heeft, te verlaten. In februari 1501 kent koning Manuel hem een pensioen toe van 1.000 cruzados per jaar. Bovendien mag hij zich, evenals zijn broer Ayres, sieren met de titel Dom, terwijl zijn zuster Teresa aangesproken moet worden met Dona. In januari 1502, een maand voordat Vasco da Gama voor zijn tweede reis naar Indië zal vertrekken, ontvangt hij een op zijn erfgenamen overgaand pensioen van 300.000 reais, alsmede de titel `Admiraal van Indië’. Deze titel verleent hem onder meer het recht voor eigen rekening belastingvrij goederen uit Indië in te voeren. Na terugkeer van de tweede reis, die in een volgend deel van dit werk besproken zal worden, wordt Vasco da Gama’s pensioen verder verhoogd tot een totaal van 2.750 cruzados. Hiermee behoort zijn inkomen tot de allerhoogste in het land. In 1518 vraagt Vasco da Gama koning Manuel verlof om te emigreren, omdat hem nog steeds niet de beloofde titel `graaf’ is verleend. Dom Jayme, hertog van Bragança en een neef van Manuel schiet de koning te hulp, om aan de wensen van Vasco da Gama tegemoet te kunnen komen. Hij is bereid de steden Vidigueira en Villa de Frades aan hem over te dragen en daarmee wordt de `Admiraal van Indië’ ook nog `Conde de Vidigueira’. Zijn erfelijk pensioen wordt opnieuw verhoogd en hij ontvangt bovendien 4.000 cruzados in goud. In april 1524 zal Vasco da Gama’s grootste wens vervuld worden. Hij vertrekt in dat jaar naar Goa, in de functie van capitão-geral van de Estado da India, met de eretitel Vice-Rey. Lang zal hij daarvan niet kunnen genieten, omdat hij nog hetzelfde jaar sterft.