Categorieën
Portugees kolonialisme

De tweede reis van Diogo Cão

Deel 2 Index

Hoofdstuk 3

De maritieme expansie ten tijde van João II (1481-14­95)

3.5 De tweede reis van Diogo Cão

Geschreven door Arnold van Wickeren

In 1485 zendt koning João II Diogo Cão opnieuw op ontdek­kingsreis uit. Ook van deze reis zijn noch het regimento, noch het logboek of scheepsjournaal bewaard gebleven. Het verloop van de expeditie kan slechts in grote lijnen gerecon­strueerd wor­den aan de hand van de kaarten die kort daar­na vervaardigd zijn. Andere bronnen zijn twee door Cão ge­plaatste pad­rões en een inscrip­tie op een rots in Con­go. Voor­zover de kroniekschrij­vers João de Barros en Rui de Pina medede­lin­gen doen over de tweede reis van Cão zijn deze onvolle­dig of zelfs onjuist. Barros laat Cão naar Congo terugkeren na diens overlijden en Rui de Pina schrijft niets over Cão’s tocht langs de kust van Afrika ten zuiden van de Zaire. Bijge­volg is de twee­de reis van Cão met nog meer mystifi­ca­ties omgeven dan zijn eerste. Gespeculeert is onder andere: over het tijdstip van Cão’s vertrek uit Portugal; over zijn deelname aan het gezantschap naar de koning van Congo; over de situe­ring in de tijd van deze tocht; over de exacte plek en de datum plaatsing van de twee­de padrão en tenslot­te over het tijdstip, de plaats en de oor­zaak van over­lijden van Diogo Cão. Eric Axelson zwijgt in zijn Congo to Cape over een mogelijke doodsoor­zaak van Cão, ofschoon gesuggereerd is dat hij geen natuurlijke dood is gestorven. Hij spreekt zich in een exposé van ruim dertig pagi­na’s en na zorgvuldi­ge afwe­ging van de mogelijk­heden uit over de andere geschilpunten. In het onderstaande is, voorzover het de onzekerheden betreft, de lezing van Eric Axel­son ge­volgd, zonder dat telkens vermeldt is welke on­waar­schijnlijk­he­den hij met welke argumenten verworpen heeft.

Cão vaart waarschijnlijk kort na mei 1485 met twee karve­len uit. Hij heeft de vier zwarte gijze­laars van zijn eerste tocht aan boord. Dit zijn thans heel ande­re lieden dan de naakte man­nen die twee jaar geleden aan boord van het karveel kwa­men. Zij zijn als Europeanen gekleed, spre­ken Portugees en zijn tot het christen­dom bekeerd. In Portu­gal zijn zij met welwil­lende nieuwsgierig­heid tegemoet getre­den en hebben door hun verblijf aan het hof verkeerd in gezel­schap van de adel. Barros verklaart de door de gijzelaars genoten privileges door erop te wijzen dat het fidalgos (mannen van goede geboor­te) zijn. De Congolezen, van wie er een Nsaku heet, maar die de Portugezen Caçuto noemen, hebben geschenken van João II bij zich voor hun ko­ning. Zij dienen hem ook João’s wens over te bren­gen dat hij zich tot het katholicisme be­keert. Cão wordt ook verge­zeld door twee ster­renkundi­gen, die moeten probe­ren te ontdekken of er een zuidelijk equiva­lent van de Pool­ster bestaat. Zij zullen hierin overi­gens niet slagen en zullen zich daarom bezighou­den met het meten van de hoogte van de zon, waarbij zij gebruik­ma­ken van de Alma­nach Perpe­tuum van Abraham Zacuto. De door koning João aan Cão gegeven opdrachten liggen nogal voor de hand. Hij moet Caçuto en de andere Congolezen terugbren­gen naar hun land en door middel van hen betrekkingen aanknopen met de koning van Congo. Daarnaast zal hij ongetwijfeld de in Congo achterge­bleven Portuge­zen mee terug moeten­ brengen, hij zal naspo­ringen naar Preste Joam dienen voort te zetten en hij zal de zeerou­te naar Indië moeten vinden door de kust van Afrika te verkennen vanaf het punt dat hij op zijn eerste reis bereikt heeft.

Als de expeditie in São Jorge da Mina aankomt om proviand in te slaan, verneemt Cão ongetwijfeld het verhaal van een machtige koning in het binnenland, hetgeen zijn hoop moet hebben versterkt contact met Preste Joam te kunnen ma­ken. In de tweede helft van 1485 arriveert Cão in Congo. Lokale bewoners berei­den hem een harte­lijk wel­kom als zij zien dat hij hun stam­genoten mee terug­ge­bracht heeft en dat deze goed zijn behandeld. Diogo Cão zendt een van de gijzelaars naar de koning van Congo met de bood­schap dat de schepen hun reis langs de kust naar het zuiden zullen vervolgen. Op de terugweg wil Cão de Portugezen die tij­dens zijn eerste bezoek aan Congo niet van hun bezoek aan de koning zijn teruggekeerd, aan boord nemen. Als zij veilig terugkeren, zullen de drie andere gijzelaars worden vrijgela­ten. Cão voegt hieraan nog toe dat hij op zijn terug­reis ook gaarne de koning wenst te ontmoe­ten. Diens ant­woord laat niet lang op zich wachten. Nog voor Cão zijn reis ver­volgt, verschij­nt een afgezant van de koning met de drie vermiste Portuge­zen. Cão laat nu direct de andere drie gijze­laars vrij, geeft hen een rijk ge­schenk voor hun koning en herziet zijn reis­plan. Hij wil onderzoeken of hij via de Zaire de Indische Oceaan kan bereiken, zoals de kaart van Fra Mauro toont,­ waardoor verdere exploratie van de Afri­kaanse kust onnodig is. Wellicht kan hij ook via de Zaire het rijk van Preste Joam­ vinden.

De karve­len moeten in de namiddag de Zaire opgezeild zijn, omdat dan geprofiteert kan worden van een zeebries. De rivier is aanvankelijk vele mijlen breed en is omzoomd door dicht oer­woud. Er zijn grote overhangende mangrovebomen en palmen. Grote groepen krijsende pape­gaaien verbreken tot zonsondergang de stilte. De lage dras­sige eilanden in de rivier bieden arenden, sternen en reigers een overvloed aan vis, maar bemoeilijken de doorvaart, temeer omdat de tus­senliggende vaargeulen met ieder tij veranderen. Waar het oerwoud wijkt liggen soms een paar uit boom­stam­men gemaakte kano’s liggen en staat een hut onder apenbrood­bomen met hun enorme stam­men. Als de duister­nis valt gaan de schepen voor anker. Dit is ook het geval bij afne­mend tij en het wegval­len van de westen­wind. Bij de Pedra do Feitiço (Fetis­jrots) vernauwt de Zaire zich plotse­ling van twaalf mijl naar ander­halve mijl. Hierdoor wordt de stroming zeer sterk en er zijn ge­weldige draai­kolken. Zeven mijl ver­der, bij Boma, ligt het laatste eiland en versmalt de Zaire tot minder dan een mijl, terwijl de oevers steilet worden en oplopen tot honderd meter. Bij het dorp Musuku, vanwaar een voude handelsroute, overigens niet meer dan een voet­pad, naar het zuidoosten loopt naar de mbanza (stad) van de koning, moeten de karvelen achterblij­ven en stapt Cão met de zijnen over in een kleine boot. Voordat hij zijn opwach­ting bij de koning maakt, wil Cão eerst het verloop van de Zaire onderzoeken. Het ligt evenwel voor de hand, dat hij in Musuku een van voormalige gijze­laars tezamen met een Portugees naar de mbanza van de koning heeft gezonden, om te onderzoeken of hij welkom en of de koning hem een vrijgeleide kan geven. Het bevaren van de Zaire, zelfs in een kleine boot, wordt hoe langer hoe moeilijker. De rivier stro­omt met een snelheid van elf knopen door een kloof met hoge rotswanden en maakt de meest onverwachte scherpe bochten. Dan komt de grote ontgoo­che­ling; anderhalve mijl voorbij Matadi waar de Zaire niet breder is dan een halve mijl vernauwen de Yellala-rotsen de rivier tot eenderde. Hierdoor ontstaat een niet te overwinnen stroom­versnel­ling en in de regentijd ook een waterval. Dit is het einde van de expeditie. Cão en zijn mannen brengen op de `Rots van Mata­di’ een inscriptie aan, be­staande uit het wapen van Portugal, een groot kruis en de volgende tekst:

Aqy chegaram os na

vios do escrecemdo

Rey dom joham ho se

g. de portugall: d. cãm:

p. añes p. da costa

Hetgeen wil zeggen: hier kwamen de schepen van de roem­ruchte Rey Dom João II van Portugal: Diogo Cão, Pero Añes, Pero da Costa. Op een ander stuk van de rots zijn de namen uitgehouwen van Ál­varo Pires en Pero Escolar. Op weer een ander stuk rots zijn de namen te ontcij­feren van João de Santiago, Gon­çalo Álva­res, Diogo Ribeiro An­tão. De inscripties leren ons de namen van zeven tochtgenoten van Cão. Aan kennelijk latere aanvullingen van de inscriptie gaan we voorbij.

Nu de weg over de rivier is afgesloten, keren de Portugezen waarschijnlijk terug naar Musuku, om vandaar op weg te gaan naar de mbanza van de koning, een tocht van vijf tot zeven dagen over een afstand van (bijna) honderd mijl. Het voetpad loopt over heu­vels en dalen en menig­maal moet een rivier worden overge­stoken, waartoe telkens een door­waad­bare plaats gezocht moet worden. De Portuge­zen zullen ongetwij­feld gebruik gemaakt hebben van inheem­se dragers, die de geschenken voor hun vorst en de voorra­den voor het ge­zantschap ver­voerd heb­ben, desondanks moet de tocht voor de te warm geklede en hun wapens dragende Portuge­zen zwaar zijn geweest. De expeditie zal elke dag bij het och­tend­krieken op pad zijn gegaan en tijdens de hitte van de namiddag gerust hebben in een hut in een klein dorp. Voor het bieden van gastvrij­heid zullen de Portu­gezen de dorps­oudste beloond hebben met wat kleding, kralen of een voorwerp van koper. Op de derde of vierde dag moet de expeditie het gebied van de Lunda hebben bereikt. Deze stam is schatplich­tig aan de koning van Congo. Hier zal de gelijknamige rivier zijn overge­sto­ken, waarvoor ongetwij­feld tol betaald is. Op de laatste dag klimt het pad steil omhoog naar een hoog gelegen vallei, aan het eind waarvan het pad nogmaals klimt naar een nog hoger gelegen vlakte. Hier be­vindt zich op tweeduizend voet hoogte de mbanza van de koning. De vlakte bestaande uit in cultuur gebracht land, ligt tussen de rivieren de Luebi en de Coco. Het is er betrekkelijk koel en er is water in overvloed. Men kan zich voorstellen dat de koning, die de titel Mani-Congo voert, en Diogo Cão elkaar gesproken hebben zittend in de schaduw van een grote apenbrood- of vijgenboom, met het geluid van trom­mels en hoorns van slagtanden van op de achter­grond. Axelson kan zich voorstellen: `dat Diogo Cão de lof van zijn koninklijke meester heeft gezongen, dat hij heeft opge­geven over zijn macht en zijn nobele bedoelingen. De Afri­kaanse koning zal, op zijn beurt, zijn bezoeker hebben ge­nformeerd over de grootheid van het koninklijk huis van Congo en hem verteld hebben over de half-legendarische daden van Ntinu Wene, de eerste koning, in de tweede helft van de 14e eeuw, die aan de macht kwam in zijn rijkje ten noorden van de Zaire, en zijn gebied uitbreidde door veroveringen, inlijvin­gen en migratie, daarbij geholpen door zijn beheersing van de ijzerverwerking, die zijn volk de beste assegaaien ver­schafte in tijden van oorlog en schof­fels in vredestijd en dat hij hiermee dit de titel “Koning-Smid” heeft verworven’.

Cão zal de Mani-Congo, in naam van zijn koning, vriend­schap hebben aangeboden en hem hebben gevraagd naar de loop van de Zaire voorbij de Yellala-waterval en naar het rijk van Preste Joam, maar erg veel wijzer zal hij niet geworden zijn.

Als Cão en de zijnen teruggekeerd zijn bij de schepen wordt de reis vervolgd. Voorbij Cabo do Lobo (Cabo de Santa Maria), waar hij op zijn eerste reis zijn tweede padrão heeft geplaatst, komt Cão in de grote met klippen omzoomde baai van Lucira Grande en hij moet tot zijn teleurstelling ervaren dat de kustlijn voorbij de bij deze baai gelegen Cabo de Santa Marta doorloopt naar het zuiden. De grote baai aan het begin van de Namibe-woestijn, die later Moçâmed­esbaai genoemd zal worden, verschijnt merkwaardigerwijs niet op de kaarten, ofschoon deze grote baai niet onopgemerkt kan zijn geble­ven. Ver­der naar het zuiden bereiken de karvelen Cabo Ne­gro, op 15­41′ ZB. Hier plaatsen de Portu­gezen een padrão, die in 1892 is overgebracht naar het museum van de Sociedade de Geografia in Lissabon. Het monument is echter zozeer door het weer aangetast dat de inscrip­tie niet meer te lezen is. Drie légues ten zuiden van Cabo Negro gaan de karvelen voor anker in een baai die thans Porto Alexandre heet. Cão noemt haar Angra das Aldeias, omdat aan de baai twee grote dorpen liggen. De negers die daar wonen zijn afgodendienaren en leven van de visvangst. De Golfo do Salto ligt bij de ingang van de grote Golfo das Areias (Zandbaai), op 1631′ ZB, door Pacheco Pereira aangeduidt als Manga das Areias (Zandmouw) en thans Baía dos Tigres geheten. Ook deze baai is rijk aan vis. De negers die hier wonen bouwen hui­zen, waarvan het geraamte bestaat uit walvi­standen. Cão zou hier twee negers gevan­gen hebben genomen, die hij meeneemt naar Portugal en die later door Bartolomeu Dias als gezanten van de koning van Portugal ter plaatse aan land zullen worden gezet. Vandaar zeilen de sche­pen langs de monotone en ge­vaarlij­ke woes­tijnkust van Zuid-Angola. Er steken hier bij een wolkenloze hemel vaak hevige en plotselinge windvlagen op. Het zicht wordt ontnomen door grote wolken woestijn­zand. Deze verschijnselen doen zicg voor bij extreme hitte. Zelfs als geen geen wind is, beuken hoge golven voortdurend tegen de kust. Schepen moeten een eind uit de kust blijven varen, om te voorkomen dat zij te pletter worden geslagen. De Praia Verde, die op de kaar­ten verschijnt, moet de mon­ding van de Rio Cumene, op de grens van Angola en Namibië zijn geweest. De desolate woestijnkust die nu volgt, is door steeds wisselende wind­richtingen eveneens moeilijk te bezeilen. Op de Cantino-atlas verschijnen, naast een andere Cabo Negro en een Terra d’Areia (Zandland) de Serra de São Lazaro, waaruit blijkt dat Cão hier op 17 december (1485) is geweest. Verder naar het zuiden geeft Cão de volgende namen: P_ta da Praia Ruiva (Punt van het Rode Strand), dat niet is geïdentificeerd; Angra de Rui Pires (wellicht de mon­ding van de Hoanib) en de Angra de Santo Amaro (Ambrose Bay, op 21 ZB). De laatste naam is interessant, omdat daaruit blijkt dat de expeditie op 19 januari 1486 tot hier gekomen is. Korte tijd later moeten de expeditieleden op 21­47′ ZB bij een lage, rode, afge­knotte piramide aan de rand van de woestijn gezien hebben. Op deze kaap, thans Cape Cross geheten, plaatst Cão zijn verste padrão. Hij noemt de kaap daarom Cabo do Padrão. Nadat Bismarck Zuidwest-Afrika gean­nexeerd heeft, is de zuil op 30 januari 1893 door de kruiser Falke naar Kiel overge­bracht. De padrão bevindt zich in het Museum für Deutsche Geschichte in Berlijn. Het monument is, zowel van de uitvoering, als wat de inscriptie betreft, vrijwel gelijk aan de eerder bespro­ken padrão do Santo Augustino. Cão en zijn mannen zijn de eerste Euro­peanen die pinguïns waarne­men. Deze vogels worden door de Bengue­la­stroom naar de kusten van Zuid­west-Afrika ge­voerd. Kort ten zuiden van Cape Cross ligt de Serra Parda, mogelijk de huidige Spitskoppe. Hier zou Diogo Cão in januari of februari 1486 onder onopgehelderde om­standig­he­den overle­den zijn. Eric Axelson neemt in zijn Congo to Cape het volgende onder­schrift in de Mar­tel­lus-atlas over­:

`ad hunc usq. montem qui vocatur niger peruenit clas­sis sec_di regis portugalie cui’ classis pfectus erat diegus canus qui in memoriam rei erexit col_nam mar­morea cum crucis in sign et ultra processit usq. ad Serram Pardam que distat ab mõte nigro mille miliaria et hic moritur.’

De vertaling hiervan luidt: `Deze berg, genoemd de Zwarte Berg (d.i. Monte Negro, op 1541′ ZB, waar Cão zijn eerste padrão op zijn tweede reis oprichtte) werd bereikt door de vloot van (João) de tweede koning van Portugal, over wiens vloot het bevel gevoerd werd door Diegus Canus, die, ter herdenking van dit feit, een marmeren zuil, met het em­bleem van het kruis plaatste, en doordrong naar het zuiden tot aan de Serra Parda, die duizend mijl verwijderd is van de Zwarte Berg, en daar stierf.’

Het belangrijkste argument dat Axelson aanvoert om geloof te hechten aan de het onderschrift in de Martellus-atlas, is dat deze tekst minder dan drie jaar na de tweede expeditie van Cão is geschreven, terwijl in Italië voor de Portugese pogingen het Venetiaanse handelsmonopolie in specerijen te doorbreken grote belangstelling bestond. Het overlijden van Cão, waardoor een voortijdig einde komt aan zijn tweede expeditie, is een ge­beurte­nis waarover men zich goed heeft laten informeren. Als de overlevenden van Cão’s tweede expeditie in de tweede helft van 1486 aan koning João verslag uitbrengen, is deze bitter teleurgesteld dat de het kanaal door Afrika naar de Arabi­sche Zee niet gevonden is, dat geen spoor is gevonden van Preste Joam en dat de zuidpunt van Afrika niet gerond is. Na aan­vankelij­ke roem ver­worven te hebben, wordt Diogo Cão uiteinde­lijk be­schouwd als iemand die gefaald heeft, ondanks dat hij de kust van Afrika verkend heeft van de evenaar tot minder dan twee graden van de steen­bokskeer­kring. De ver­wach­ting spoe­dig het Veneti­aanse handels­mo­nopo­lie in spece­rijen te kunnen aantas­ten door zich toegang te ver­schaffen tot de Indische spece­rijenmark­ten, heeft hij niet waargemaakt.

3.6 De reis van Bartolomeu Dias.