Hoofdstuk 1.
De aanval van de Hollanders op de Estado da India
1.2. De verrichtingen van de vloot van Steven van der Haghen
Geschreven door Arnold van Wickeren
Anders dan de vloot van Wybrandt van Warwijck is de vloot waarmee Steven van der Haghen 18 december 1603 uitzeilt, een echte oorlogsvloot; zij heeft 1080 man aan boord en is zwaar bewapend; de schepen zijn uitgerust met halve kartouwen (zware kanonnen waarmee kogels van 24 pond kunnen worden verschoten), alsmede metalen stukken en gotelingen, die kogels van 9 pond afschieten, en bovendien grote en kleine steenstukken; zelfs het jacht van 30 ton is uitgerust met twaalf metalen stukken en gotelingen en zes grote en kleine steenstukken. De vloot heeft ook voor elke sloep die de schepen aan boord hebben twee kleine gotelingen bij zich. De reden van het zenden van een oorlogsvloot naar Indië is de mededeling van Wolfert Harmensz dat een grote Portugese oorlogsvloot uit Goa, onder bevel van André Furtado de Mendoça, de toegang tot Ternate blokkeert. Vermeldenswaard is dat Frederick de Houtman, die lange tijd in Atjeh gevangen gehouden is door sultan Alâ ad-din Ri’âjat Sjâh (1589-1604), opnieuw met deze vloot naar Indië vertrekt. Bijzondere bestemmingen zijn: Banda, Ternate, Patani en Cambay; bovendien dient ’t Hof van Hollandt naar Sofala te gaan; dit schip moet ook samen met de Medemblijck naar Mauritius en zo nodig naar de Baía de Antongil gaan, om te zoeken naar de Wachter, welk schip heeft deeluitgemaakt van de vloot waarmee Wolfert Harmensz in april 1601 is uitgezeild.
De vloot is niet alleen zwaarbewapend, maar Steven van der Haghen heeft ook tal van geheime opdrachten bij zich. Hij dient de ‘koningen’ van Cambay, Dabul, Calicut, Sri Lanka en Ternate hulp tegen de Portugezen te beloven en de sultan van Johore moet militaire bijstand beloofd worden om Portugees Malacca te veroveren. De verzegeling van de geheime instructies mag eerst op 45º NB worden geopend. Als uit deze instructies blijkt dat het de bedoeling is dat er ook strijd wordt geleverd tegen Spanjaarden en Portugezen, ontstaat er onrust op de vloot, omdat lang niet iedereen bij zijn aanmonstering ermee gerekend heeft dat hij wordt aangeworven als zeeman en als soldaat. De vloot van Steven van der Haghen ontmoet op de rede van het eiland Maio, een van de Kaapverdische eilanden, de schepen Zeeland en Dordrecht van de terugkerende vloot van Wybrandt van Warwijck. Admiraal van der Haghen slaagt er half maart 1604 niet in op Santiago verversingen te verkrijgen en bij het buureiland Fogo vindt hij geen geschikte ankerplaats. Als Kaap de Goede Hoop is gerond, verlaten de schepen ’t Hof van Hollandt en de Medemblijck de vloot om naar Mauritius of de Baai van Antongil1 te gaan. De andere schepen nemen water in kort na het passeren van Cabo Correntes. Bij het Castelo de São Sebastião op het Ilha de Moçambique ligt een kraak. Het jacht Duyfken zeilt er met 150 man op af. Terwijl de Portugezen met twaalf stukken geschut vanaf het kasteel de Hollandse schepen bestoken, waarbij diverse Hollanders de dood vinden, wordt de kraak, die 2.000 olifantstanden bevat, gelost. De Hollanders bemachtigene ook enige vaartuigen geladen met zwarte slavinnen. Zij zetten de vrouwen aan land. Aan de kust bij het eiland Moçambique worden van de zeer anti-Portugees gezinde zwarten citroenen gekocht, wat zeer nodig is, omdat vele opvarenden aan scheurbuik lijden. Een week later kunnen de Hollanders van de zwarten zoveel kippen kopen als zij willen. De tocht wordt voortgezet tot de vloot tegen het einde van september 1604 voor Goa is. Voor Calicut wordt een aanval van Portugese schepen afgeslagen Steven van der Haghen sluit, in naam van Prins Maurits en de Staten-Generaal, een offensief en defensief verbond tegen de Portugezen met de zamorin van Calicut, die zelfs een sterkte aan zijn nieuwe bondgenoten wil afstaan. Deze gaan echter op dat moment niet op het aanbod in. Bovendien zal het nog lange tijd duren voordat de VOC zaken kan doen aan de westkust van Voor-Indië. Op 4 november is de vloot voor Cranganore, waar zo’n anderhalf jaar geleden twee Zeeuwse kooplieden, die een adviesbrief om handel te drijven van de sultan van Atjeh bij zich hadden, door de Portugezen zijn gearresteerd en die zijn overgebracht naar Goa. Zij zijn daar ter dood veroordeeld en opgehangen. Op 13 november besluit Steven van der Haghen de schepen Zeeland en Enckhuijsen naar de Golf van Cambay te zenden, om daar te gaan handeldrijven en 12 december, als de resterende schepen zich tussen Sri Lanka en Sumatra bevinden, geeft de admiraal de Delft, welk schip de naar hun land terugkerende gezanten van de sultan van Atjeh aan boord heeft, opdracht naar Atjeh te zeilen. Met zijn zes resterende schepen, het Duyfken niet meegerekend, stevent Steven van der Haghen op Straat Soenda af en ankert voor Bantam. Nadat hij, in navolging van de Engelsen, in Bantam een handelspost heeft gesticht, zet hij met zijn vloot koers naar Ambon, waar hij vijf jaren geleden, op verzoek van de Orang Kaja’s van Hitoe en de Koning van Noessatel acht weken vergeefs heeft deelgenomen aan de belegering van het Portugese Fortaleza Nossa Senhora da Anunciada. Nu laat Steven van der Haghen op 21 februari 1605 het anker vallen voor dit Portugese fort. De angstige capitão, Gaspar de Melo, geeft het fort na twee dagen vrijwel zonder slag of stoot over aan de Hollanders. Zij reccnstrueren het fort, legeren daarin een garnizoen van 130 man en herdopen het in Fort Victoria. De Portugese gouverneur, Sancho de Vasconcelos, moet het veld ruimen en wordt opgevolgd door de eerste Hollandse gouverneur van Ambon, Frederick de Houtman. Steven van der Haghen sluit op 25 februari met de kapitein van Hitoe en met de andere Orang Kaja’s een overeenkomst die de VOC haar eerste soevereiniteitsrechten en het monopolie op kruidnagelen bezorgt, dit ten koste van de Portugezen. Niet alleen de lokale hoofden, maar ook de Portugezen die op Ambon willen blijven leggen een eed van trouw af aan de Staten-Generaal, aan de Prins van Oranje en aan gouverneur Frederick de Houtman. De Hollanders ontvangen in hun krachtmeting met de Portugezen waardevolle hulp van de inwoners van de naburige eilanden, die de Portugezen vijandig gezind zijn, omdat zij hun onverzadigbare hebzucht meer dan beu zijn. Daarom gaan zij gaarne met de nieuwkomers in zee en zijn zij hen behulpzaam bij het verdrijven van de Portugezen. Ondanks het Nederlandse garnizoen in Fort Victoria leven de bewoners in voortdurende vrees voor de wraak van de Portugezen sedert de Ambonezen met de VOC in zee zijn gegaan. Vooral de komst van de vloot van almirante André Furtado de Mendoça wordt gevreesd. Om deze reden heeft Jacob van Heemskerck al in juni 1601 het kleine Nederlandse garnizoen van 27 man van Ambon geëvacueerd, daarbij de Ambonese bondgenoten aan de wraak van de Portugezen overlatend.
In de maand april 1605 zendt Steven van der Haghen zijn vice-admiraal, Cornelis Bastiaensz met vijf schepen; Dordrecht, Amsterdam, West-Vrieslandt, Gelderland en Medemblijck naar Tidore. Als het Hollandse eskader op 2 mei voor Tidore aankomt, ziet de vice-admiraal daar twee Portugese kraken liggen. Valentijn vermeldt de namen van hun kapiteins: ‘Thomas de Torris’ en ‘Fernando Pereira de Sandi’. Drie dagen later eist Cornelis Bastiaensz de overgave van het Fortaleza dos Reis Magos, dat in 1601 zonder veel succes al door Jacob van Neck is beschoten. Het antwoord luidt dat het garnizoen zich tot de laatste man zal verdedigen. De vice-admiraal op de Dordrecht en schipper Jan Mol op de Gelderland slepen ieder onder hevig vuur uit de batterijen van het fort, een kraak weg. Na een bestorming van het fort door 150 man, onder bevel van kapitein Van der Perre en zeer harde strijd, waarbij 500 Ternatanen zich aan de zijde van de Hollanders hebben geschaard om van de partij te zijn als er gaat worden geplunderd, geven de Portugezen zich, na een taai verzet van 2 weken, op 19 mei 1605 over. Hun positie is onhoudbaar geworden als een van de torens van het fort uit elkaar gesprongen is, nadat de kruitkamer daarin is ontploft, waardoor vele tientallen Portugezen zijn omgekomen. De capitão vam het fort, Pedro Álvares de Abreu en kapitein ‘Pereira de Sandi’ van een van de naus (kapitein Torris van de andere nau zou al eerder in de strijd zijn gesneuveld), de overlevenden van het garnizoen en andere op Tidore zijnde Portugezen, bij elkaar 500 mensen wordt toegestaan met enige vaartuigen uit te wijken naar de Filippijnen. Cornelis Bastiaensz verdrijft met Ternataanse hulp de Portugezen ook van het eiland Makian. Hij laat het Fortaleza Reis Magos op Tidore tot de grond toe afbreken, want de Hollanders beschikken niet over voldoende manschappen om de Molukken te bezetten. Er wordt alleen een klein Nederlands garnizoen op Ternate achtergelaten.
Nadat Steven van der Haghen zijn vice-admiraal naar Tidore heeft gezonden, gaat hij zelf naar de Banda-eilanden. Toen Wolfert Harmensz in 1602 deze eilanden bezocht, heeft hij van de bewoners van het eilandje Pulau Ai een monopolie op de handel in nootmuskaat en foeliel gekregen. De bevolking van enkele andere eilanden verleent Steven van der Haghen in 1605 eveneens het monopolie op de handel in muskaatnoten en foelie. Maar deze verdragen zullen aan alle kanten door de Bandanezen ontdoken worden, omdat de VOC lage prijzen betaalt, onaantrekkelijke handelswaar meebrengt, onbekend is met de lokale etiquette en haar verbod op de handel met anderen (vooral Javanen) strak handhaaft. Tijdens zijn verblijf op in de Banda-archipel zendt Steven van der Haghen het Duifken naar het oosten om de zuidkust van Nieuw Guinea te verkennen. Kapitein Willem Jansz komt als eerste Europeaan terecht in Australië. Alle verhalen over eerdere waarnemingen van of landingen op de kust van dit continent door Portugese zeevaarders (zoals de voetstappen van Godinho de Erida aan de noordkust in 1601) zijn niet onomstotelijk te bewijzen
Het door de Kamer van Amsterdam uitgerede schip Delft, een jacht van 300 ton, onder bevel van schipper Willem Cornelisz Schouten, maakt wel een zeer spectaculaire tocht door de Oost. Nadat het de gezanten van de sultan van Atjeh naar Prins Maurits – zoals eerder vermeld – naar hun vaderland heeft teruggebracht, blijft kapitein Schouten tot in de maand februari 1605 nog voor Atjeh en zet dan koers naar Masulipatnam aan de Coromandelkust, welke stad in de jaren zestig van de zestiende eeuw tot grote bloei is gekomen. Daar aangekomen knoopt hij handelsbetrekkingen aan en laat 25 april opperkoopman Pieter Isaac Eijloff aan de wal gaan, waar zich al Portugezen gevestigd hebben. Er worden aan de Nederlanders belangrijke diensten bewezen door de islamiet Mir Kamaldi. “Hij hielp iedereen terecht en gaat de fielterijen der Golkondase mohamedaanse gouverneurs tegen.” Golkonda wordt in de jaren 1580-1612 geregeerd door sultan Mohammad Quli Qutb en de Hollanders verwerven van hem het recht handel te drijven in de haven van Masulipatnam. In de maand mei gaat Schouten naar de vloot voor Bantam en blijft daar tot november 1605. De Delft neemt de opperkoopman Paulus van Soldt, de koopman Dirck van Leeuwen, de onderkoopman Pieter Warkijn en de assistent Jacob IJsbrants aan boord en keert 4 november terug naar Masulipatnam. Wegens tegenwind is de Delft op 1 december weer terug voor Bantam. Het schip zeilt 4 december uit naar Straat Bangka, ontmoet daar 22 december de Amsterdam en de Dordrecht, onder vice-admiraal Cornelis Bastiaensz, die met een buitgemaakte Portugese kraak van Patani komt. Als kapitein Schouten zijn sloep uitzendt om water te gaan halen aan de rmonding van de rivier van Palembang wordt de sloep door inlanders overvallen, waarbij een Hollandse zeeman wordt gedood. Zonder nog ergens te ankeren komt de Delft 18 maart 1606 voor Atjeh aan, met veel ziek en verzwakt volk. Na de voor Atjeh bestemde lading te hebben gelost, vertrekt het schip 2 april, onder bevel van Van Soldt, naar Coromandelkust. Men wil eerst Nagapattinam (Nagapatnam), aandoen, maar om wat haast te maken besluit de scheepsraad door te varen naar Pulicat. Op 25 april worden enige ongeladen Portugese schepen, die op de rede van São Tomé liggen, in brand gestoken. De Naik van Karnataka of zijn gouverneur van het iets verderop gelegen Pulicat zendt verversingen naar de Delft en nodigt – volgens Mac Leod – de Hollanders uit in Pulicat te komen handeldrijven, tegen betaling van slechts 4% tol. Portugese bronnen vertellen een heel ander verhaal. Zij zeggen: Op 26 april 1606 komen de Hollanders naar Pulicat en pogen van Jagga-radja , de locale heerser, toestemming te krijgen daar een factorij te vestigen. Als onderhandelingen daarover stranden, denken zij dat de Portugezen een geheim verdrag hebben gesloten met inheemse heersers. Geërgerd door deze terugslag, steken zij twee Portugese schepen in de haven van São Tomé in brand. Later vestigen de Hollanders een factorij in Nizampatnam aan de monding van de Krishna-rivier. De Portugese lezing lijkt het waarschijnlijkst, want al na een paar dagen (30 april) vertrekt de Delft van Pulicat en arriveert 3 mei voor de havenstad Petapuli (Vetapolemu), nabij een van de mondingen van de Krishna-rivier, waarvan – volgen Mac Leod – de gouverneur, die de stad bestuurt voor de sultan van Golkonda, over handel spreekt. De kooplieden van de Delft worden met grote gastvrijheid, vreugdebetoon en feestelijkheid ontvangen. Van Soldt laat Dirck van Leeuwen en Pieter Warkijn zich te Petapuli vestigen en plaatst te Nizampatnam een assistent, namelijk Jacob IJsbrants. Van Soldt zelf maakt een reis naar Bagnagar, de hoofdstad van Golkonda en in augustus ontvangt hij van sultan Mohammad Quli Qutb een firman of vergunning handel te drijven in Petapuli en omgeving. Alle nabij de mondingen van de Krishna-rivier gelegen kantoren van de VOC, als Masulipatnam, Nizampatnam en Petapuli, dienen overigens te worden beschouwd als één vestiging. Op 15 september wordt de terugreis naar Bantam aanvaard met Pieter Isaac Eijloff aan boord, die het met Golkonda gesloten contract overbrengt. Op 29 september ankert de Delft bij Car Nicobar, het noordelijkste eiland van de Nicobaren, om water, brand- en masthout te halen. Hier worden op 4 oktober zes mannen verloren, die aan de wal door de inlanders overvallen en gedood worden. Op 12 oktober neemt de Delft, met veel overleg en door een juiste aanwending van het geschut en goede bezeildheid, een Portugees schip. Vermoedende dat een entering in het voordeel van de Portugezen zal aflopen, weet de schipper zo te manœuvreren dat hij steeds op de Portugees blijft jagen. Zijn roerganger van het roer afschiet en zijn tuig zo ontreddert dat de kapitein de zeilen strijkt. Na nog twee maanden, zonder land aan te doen, op zee te zijn geweest, komt de Delft op 12 december aan voor Bantam. In 1607 zeilt het schip achtereenvolgens naar Ambon, Gresik, Ambon, Banda en Ternate, waar de rest van het jaar verblijft. In 1609 gaat de Delft naar Ambon, laadt het schip nagelen in Kombello op Séran, zeilt naar Makassar, Gresik, Bantam, Ternate en Bantam, vanwaar het schip tenslotte op 15 oktober 1608 naar Nederland vertrekt.
Van de rest van de vloot waarmee Steven van de Haghen op 18 december 1603 uit Nederland is vertrokken, is bekend dat het Duyfken ook in Indië is gebleven en uiteindelijk in juli 1608 is vergaan. Hetzelfde is gebeurd met de West-Vrieslandt. Dit schip is, nadat het 25 augustus 1605 van Bantam naar patria is vertrokken, gestrand aan de kust van Madagascar. De bemanning is teruggekeerd naar Bantam. De Enckhuijsen is in Indië gebleven en is uiteindelijk gestrand bij Halmahera. Van alle in Nederland veilig teruggekeerde schepen is ’t Hof van Hollandt het eerst weerom. Het schip is niet verder geweest dan Madagascar en is begin april 1605 alweer bij Texel. De zeven andere schepen zijn allemaal van Bantam teruggekeerd naar het vaderland; de Gelderland op 25 augustus als eerste, te zamen met de gestrande West-Vrieslandt. Het vlaggenschip de Geünieerde Provintiën op 7 oktober en de Hoorn op 5 november 1505. Op 2 februari 1606 zeilen nog eens drie schepen van Bantam naar Holland; het zijn de Amsterdam, Dordrecht en Zeeland. Deze zes schepen komen allen in 1606 in Holland aan, met uitzondering van de Dordrecht, welk schip eerst in juni 1607 bij Goeree terug is. De Medemblijck tenslotte vertrekt pas 18 juli 1607 van Bantam en keert in mei 1608 in patria terug.
Terwijl de meeste schepen van de vloot van Steven van der Haghen naar het vaderland zijn teruggekeerd, gaat een van de resultaten van zijn optreden verloren. Terwijl de Hollanders zich verspreid hebben over de Molukken, daar factorijen hebben gesticht, maar militair zwak zijn, is Don Pedro de Acuña doende in de Islas de los Pintados een vloot op te bouwen om de Hollanders uit de Molukken te verdrijven. Deze vloot bestaat uit vijf schepen, vier galeien met een lantaarn op het achterschip (galeras de fanal), drie galjoten, vier sampans, drie funea’s, twee Engelse lancha’s, twee brigantijnen, een barca chata voor de artillerie en dertien fragatas met een hoog dek. De strijdmacht bestaat uit 1.300 Spanjaarden, met inbegrip van de vrijwilligers. Van de partij is ook een aantal Portugezen, overlevenden van de Hollandse bezetting van Tidore, alsmede 400 Filipino’s. De vloot vervoert een hoeveelheid artillerie en ammunitie. Alsmede voorraden voor negen maanden. De gouverneur zeilt aan het hoofd van de expeditie; tijdens zijn afwezigheid zal in Manila de Audiencia belast zijn met het bestuur.
Op 15 maart 1606 verlaat de vloot de Islas de los Pintados en arriveert later die maand voor Tidore, waar de sultan de Spanjaarden verwelkomt. Hij klaagt over zijn slechte behandeling door sultan Said Barakat van Ternate, een bondgenoot van de Hollanders op dat eiland. Aangevoerd door de sultan zelf, schepen 600 Tidorezen zich in op de Spaanse vloot, die 31 maart koers zet naar Ternate, waar het beleg wordt geslagen voor het voormalige Portugese Fortaleza de São João Baptista of Gammelamme. Het garnizoen, bestaande uit Hollanders en inheemse medestanders, doet een uitval naar de belegeraars, in de verwachting hen bij verrassing te kunnen verslaan, maar zij worden teruggeslagen door een compagnie Portugezen, onder leiding van João Rodrigues Camelo die, de Hollanders in hun vlucht achtervolgen en met hen het fort binnendringen. Na de Hollanders uit het fort te hebben gejaagd, worden zij ook uit de stad verdreven. Daarmee is Ternate onder Spaanse heerschappij gekomen. Don Pedro de Acuña gaat dan naar Tidore en Makian en verdrijft de Hollanders ook van deze eilanden, die voor de Spaanse Kroon in bezit worden genomen. De op Ternate aanwezige Hollanders en lieden afkomstig van het eiland Moro nemen na de Spaans-Portugese overwinning de vlucht, maar de laatsten keren spoedig terug om vrede te sluiten en om eer te bewijzen aan de Koning van Spanje. Don Pedro de Acuña zeilt terug naar de Filippijnen na op Ternate een garnizoen van 500 man te hebben achtergelaten en op Tidore 100 man te hebben gelegerd2. Aan boord van de Spaanse vloot bevinden zich de sultan van Ternate, Said Barakat, de kroon prins, zijn zoon en al zijn dignitarissen, in totaal dertig personen. Zij worden meegenomen naar Manila, hoewel zij daar goed en met de verschuldigde eerbied zullen worden behandeld, zijn zij gijzelaars. De gouverneur keert na zijn verovering van de Molukken 31 mei 1606 in triomf in Manila terug.
1 ’t Hof van Hollandt zal van Madagascar terugkeren naar Nederland, maar het jacht Medemblijck (250 ton) zal doorzeilen naar Indië; het zal daar blijven en uiteindelijk bij de Malediven vergaan
2 De Spaanse bezetting van enige specerijeneilanden zal standhouden tot 1663 (op het eiland Siau verblijft bovendien tussen 1671 en 1677 een klein Spaans garnizoen) De Spaanse aanwezigheid in de Molukken zal worden gekenmerkt door veelvuldige harde gevechten tegen de Hollanders, die vrijwel volledig meester zijn op zee en die qua bewapening, aantal soldaten en schepen superieur zijn. Bijna de gehele tijd hebben de Spanjaarden een trouwe bondgenoot in de sultan van Tidore en de Hollanders in de sultan van Ternate.
1.3 De verrichtingen van de admiraals Cornelis Matelieff de Jonge en Paulus van Caerden