Hoofdstuk 3
De verrichtingen van Afonso de Albuquerque, Tristão da Cunha en Dom Francisco de Almeida
3.5 De zeeslag voor Chaul (1508)
Geschreven door Arnold van Wickeren
Na jarenlang geaarzeld te hebben, besluit de Mamelukse sultan van Egypte Q_ns_h al-Gh_r_, onder druk van de zamorin en de Arabische kooplieden in Calicut, de strijd aan te binden met de Portugezen, die met hun boycot van de Arabische handel in specerijen hem niet alleen van een groot deel van zijn inkomsten hebben beroofd, maar ook zijn prestige zeer hebben aangetast. Met behulp van Venetië laat hij een vloot bouwen. Venetië levert daarvoor het hout. Ofschoon schepen van de Maltezer ridders van Rhodos, onder leiding van een Portugees, weten te verhinderen dat vele houttransporten hun bestemming bereiken, kan de sultan toch zes kraken en zes galeien bouwen. De Venetianen leveren ook technische bijstand bij het bouwen en uitrusten van de Egyptische schepen, met de modernste bewapening. Het bevel over de vloot wordt opgedragen aan Mir Hocem (Mir Husayn). Een door Serjeant geciteerde Arabische bron spreekt over Husain Bey al-Kurd_, emir van de sultan van Egypte, wiens vloot zou hebben bestaan uit drie galjoten en drie schepen van een ander type. Onder de 1.600 matrozen en soldaten op de vloot bevinden zich grote contingenten in de strijd zeer ervaren Venetianen, Turken en Levantijnen.
In de herfst van 1507 verlaat de Moorse vloot de Rode Zee, om zich bij Diu te voegen bij een vloot van 40 galeien, onder bevel van de tot de islam overgegane Rus Melique Iaz, die in dienst is van de koning van Gujerat. Diu moet de uitvalsbasis worden van de operaties tegen de Portugezen. Onderweg naar Diu wordt de plaats Imbo aangevallen en de sjeik daarvan wordt gedood. Daarna wordt de stad Ioda geplunderd.
Natuurlijk heeft onderkoning Francisco de Almeida vernomen dat er een Egyptische vloot in aantocht is. Hij heeft dit echter al zo vaak gehoord en telkens bleek het loos alarm te zijn, zodat hij geen bijzondere maatregelen heeft getroffen. Hij zendt zijn zoon Lourenço met acht schepen naar het noordelijk gelegen Chaul. Hij moet bescherming bieden aan uit Chaul terugkerende met producten geladen schepen. Ook dient hij de Egyptische schepen, aan het bestaan waarvan nauwelijks geloof wordt gehecht, op te vangen. Lourenço de Almeida komt in januari 1508 in Chaul aan en wordt daar goed ontvangen. Als op zee een vloot opdoemt, veronderstellen de Portugezen in Chaul dat dit het uit Ormoez verwachte eskader van Afonso de Albuquerque is. Als zij hun vergissing bemerken, is Mir Hocem de haven reeds binnengevaren, in de verwachting dat de daar liggende Portugese schepen zich zonder meer aan hem zullen overgeven. De Portugezen hebben net voldoende tijd gehad om aan boord van hun schepen te gaan en de vijandelijke vloot een warm welkom te bereiden. Anders dan de Portugezen in Indië gewend zijn, beantwoordt de vijand het Portugese vuur met goed gerichte schoten, uit geschut dat niet voor de eigen artillerie onderdoet. Nadat tot zonsondergang is gevochten, waarbij aan weerszijden veel slachtoffers zijn gevallen, is de slag onbeslist. De volgende morgen hervatten de moslims de aanval. De Portugese kapiteins hebben de opdracht ieder een vijandelijk schip te enteren. Slechts de bemanningen van twee galeien slagen erin hun directe tegenstander buiten gevecht te stellen, nadat zij de gehele bemanning daarvan met hun zwaarden hebben afgemaakt.
Op het moment dat Dom Lourenço de overhand lijkt te krijgen, komt de grote vloot van kleine vaartuigen, onder bevel van Melique Iaz in zicht. Lourenço de Almeida zendt twee galeien en drie karvelen op deze vloot af, om te verhinderen dat zij Mir Hocem te hulp komen. Deze opzet gelukt tijdelijk. De vloten van Dom Lourenço en Mir Hocem wisselen artillerieduels uit tot de avond valt, waarbij beide partijen opnieuw grote verliezen lijden. De Portugese kapiteins ontraden Dom Lourenço de strijd tegen zulk een sterke tegenstander voort te zetten, maar deze wil van het staken van het gevecht niet weten en de volgende morgen wordt de strijd opnieuw hervat, waarbij nu ook de grote vloot van Melique Iaz aan de aanval deelneemt. Het vlaggeschip van Dom Lourenço overvaart enige in de rivierbodem geslagen palen en maakt daardoor zoveel water dat het dreigt te zinken. Tot overmaat van ramp wordt Dom Lourenço kort daarna ernstig gewond, doordat een zware kanonskogel zijn bovenbeen treft. Hij geeft opdracht de wond te verbinden, maar hij is te zwaar gekwetst om op de been te blijven. Hij laat zich daarom aan de hoofdmast van zijn kraak binden en blijft, met schier bovenmenselijke kracht, zijn manschappen aanmoedigen. Na verloop van tijd wordt hij opnieuw door een zware kanonskogel getroffen. Deze verbrijzelt zijn rug. Terwijl hij stervende is, enteren de Moren zijn vlaggeschip, dat spoedig daarna zinkt. Slechts 19 bemanningsleden daarvan overleven de strijd. Zij worden gevangengenomen en naar Cambay gezonden. `Sommigen’ schrijft Barros ` zijn dodelijk gewond, maar hopen in leven te blijven’. Een van hen is de scheepsjongen André Fernandes, die zich twee dagen lang geheel alleen vanuit een van de manden van het kraaienest verdedigd heeft en die door zijn gevangenneming aan de hongerdood ontsnapt. Onder de gesneuvelden bevindt zich de beroemde loods voor de vaart op Indië Pero Eanes, bijgenaamd o Guanchino, die zijn ervaringen heeft opgenomen in zijn Regimento do Cruzeiro do Sul. Het overlijden van Lourenço de Almeida en het verlies van het vlaggeschip is voor de Portugese kapiteins aanleiding het gevecht af te breken. Zij weten uit de haven van Chaul te ontkomen en keren rechtstreeks terug naar Cochin.
Bij de strijd zijn 140 Portugezen omgekomen, terwijl bijna eenzelfde aantal gewond is geraakt. Mir Hocem heeft ook zware verliezen geleden, maar de overwinning is aan hem, hetgeen het aanzien van de vloot van de Egyptische sultan enorm doet stijgen en bij de moslims in Malabar de hoop doet herleven dat de Portugezen geheel uit Indië kunnen worden verdreven, als de moslims over een militaire uitrusting kunnen beschikken, die gelijkwaardig is aan die van de Portugezen.