Categorieën
Portugees kolonialisme

Diogo Simões Madeira. Portugals positie aan de Swahilikust aan het begin van de 17e eeuw

Deel 22 Index

Hoofdstuk 2

Portugals positie aan de Swahilikust aan het begin van de 17e eeuw

2.3 Diogo Simões Madeira

Geschreven door Arnold van Wickeren

Het koninklijk bevel waarbij Ataíde ontslagen wordt, verplicht de vertrekkende generaal de taak de mijnen te veroveren over te dragen aan Diogo Simðes Voor zijn in het verleden bewezen diensten is Madeira het habijt in de Orde van Christus, met een pensioen van 40 milreais oegekend en hij wordt bevestigd in het bezit van de landen van Nhampanza. Om hem voor de toekomst te bemoedigen, houdt de onderkoning de mogelijkheid open hem op te nemen in de rangen van de adel. Hem wordt echter duidelijk gemaakt dat hij ondergeschikt blijft aan de Generaal van de Conquista indien er geen andere capitão in Moçambique is.

Madeira neemt het commando op zich over 25 soldaten in het fort Santo Estêvão, 120 in Sena en 25 in Quelimane. Hij ontvangt enige wapens en ammunitie, maar geen handelsgoederen om de soldaten te ondersteunen. Hij vraagt enige kledingstoffen en kralen van de factorij (waarbij hij zijn acties aan de onderkoning rapporteert en vraagt of hem aanvullende levensmiddelen kunnen worden gezonden) en hij trekt verder de Zambezi op. Als hij aankomt in de landen van Chombe, een vazal van Sena, vraagt hij 2.000 panjas maïs te leen en hij laat een aantal slaven vrij die gevlucht zijn uit Sena en Tete. Chombe, aangespoord door enige Portugezen die jaloers zijn op Madeira, weigert. De stamleden bevestigen hun opstand – daar zij vuurwapenen bezitten, schieten zij over een afstand van 10 léguas op het flottielje. Zij verzamelen hun strijdkrachten in Bandar aan het begin van de Lupata-kloof en vragen betaling voor passage van de rivier. Madeira trekt met zijn boten die kant op, hij valt de vijand aan en drijft hem op de vlucht.

Madeira belegt in Tete een vergadering die moet besluiten of de druk op Chicôa dient te worden opgevoerd, of dat eerst Chombe’s opstand dient te worden onderdrukt en de Zambezi te worden heropend; er wordt tot het laatste besloten. Honderd dragers van vuurwapens varen in boten de rivier af, terwijl 2.000 vazallen van Tete en 6.000 krijgers aangeworven onder de Mongas en Quitambo langs de oever marcheren. Chombe’s palissade ligt aan een breed water. Rond de palissade is een sloot gegraven en de grond is opgehoopt tegen het fort. De palissade heeft ook schietgaten. Chombe beschikt over twee stukken waarmee hij stenen kan wegschieten en hij heeft 150 vuurwapens en musketten. Hij en zijn mannen hebben deze vuurwapens gekocht van Portugese en mulatto-handelaren in ruil voor meisjes en maïs, met het gevolg dat “de Kafirs die schrik dient te worden aangejaagd door vuurwapens, vandaag de dag zelf over deze wapens beschikken en veel van de Kafir-opperhoofden hebben een betere wapenkamer dan gevonden wordt in de factorij van de capitão.” Madeira beveelt zijn mannen vlechtwerk van riet te maken dat zij als een schild voor zich houden. Gedurende de rest van de dag woedt de strijd totdat de Portugese strijdkrachten tegen het invallen van de duisternis aan hetzelfde water ook een palissade bouwen.

De volgende twee dagen worden de aanvallen voortgezet, maar de verdedigers vuren hun wapens en pijlen zodanig af dat de Portugezen geen succes boeken. Een overloper vertelt Chombe dat de aanvallers van plan zijn de nabijgelegen dorpen de komende nacht te overvallen om daar voedsel te stelen en hun palissade zal dan zwak verdedigd zijn. Chombe besluit tegen het krieken van de dag aan te vallen. Maar Madeira weigert de overval goed te keuren als een christen-meisje naar de Portugezen overloopt met een waarschuwing. Madeira ziet hoe hij van de situatie kan profiteren. Zijn mannen bewegen zich niet en bekijken in stilte tot de vijand bij zijn palissade is. Het plotselinge vuur verjaagt de aanvallers die opnieuw vlug genoeg hun palissade kunnen binnengaan en de Portugezen en hun bondgenoten beweren meer dan 1.000 vijanden te hebben gedood. Chombe verzoekt om vrede, maar zijn aanbod bevat voorwaarden die Madeira weigert.

Kleine acties worden voortgezet maar geen van beide zijden kan een beslissing afdwingen. Madeira doet dan een beroep op de capitão van Sena, deze zendt 40 Portugezen en mulatten, allemaal vazallen van Sena, en 3.000 krijgers onder de vriendschappelijke chef Samanca. De strijdkrachten van Sena, van Tete en Quitambo’s mannen vallen op drie plaatsen aan. De palissade wordt in brand gestoken, maar niet veroverd.

De schermutselingen worden voortgezet in de hoop dat hierdoor de gelimiteerde hoeveelheid ammunitie van de verdedigers raakt uitgeput. Na twee en een halve maand volgt een nieuwe grote aanval; de krijgers van Quitambo en van Samanca vallen aan in twee sectoren, de Portugezen vallen aan in een andere sector, daarbij geholpen door twee ruiters die opereren vanaf de top van een heuvel, waarvan het mogelijk is in de palissade te kijken en commando’s te geven. Nog altijd trotseert de moed van Chombe’s mannen de aanvallers; maar zij lijden wel zware verliezen en gedurende de nacht deserteren grote aantallen. Enige deserteurs laten weten dat de verdediging van de palissade aan de kant van het water het zwakst is. De aanvallers vlechten meer rieten schilden en de volgende dag bij het aanbreken van de dag lanceren de aanvallers hun beslissende aanval. Quitambo in zijn originele sector, de Portugezen en Samanca aan de kant van het water. De palissade wordt in brand gestoken en breekt op drie plaatsen, maar de bergen gesneuvelden bieden de levenden bescherming en zij gaan door met vechten met de grootst denkbare dapperheid. Een andere ruiter weet Chombe’s mannen af te sluiten van het water. De chef geeft zich gewonnen en die nacht neemt hij de vlucht. De volgende dag plunderen de Portugezen en hun bondgenoten de palissade en nemen haar in. Zij beweren 8.000 gevangenen te hebben gemaakt die kunnen worden verkocht als slaven en daarnaast zijn er ook 8.000 kinderen, vele machiras, voorraden levensmiddelen en veel ivoor buitgemaakt.

De slag is een van de belangrijkste in de geschiedenis van de streek geweest. Voor de eerste maal is een inheemse chef uitgetrokken om Europeanen te verdedigen met Europese wapenen. Hij en zijn mannen hebben deze wapens bekwaam en moedig gebruikt en maanden lang is de afloop van de zaak onzeker geweest. Zou Chombe hebben gewonnen dan zou de benedenloop van de Zambezi gesloten zijn. Tete zou zijn afgesloten van ammunitie, versterkingen en handelsgoederen; de handel met het binnenland zou zijn opgedroogd en er zou een grote en kostbare campagne nodig zijn geweest om de vijand te verslaan en de waterweg te openen, met verdere vertraging voor de opening van de zilvermijnen. In dit geval zou een seizoen verloren zijn gegaan.

Madeira gunt het fort en de landerijen van Chombe aan Quitambo, met de verplichting jaarlijks 100 machiras en 2.000 panjas te betalen. Hij laat 50 Portugezen bij Quitambo, zendt de mannen uit Sena weg en gaat met de rest van zijn leger op weg naar Tete. Als Madeira verneemt dat Chombe zich gefortificeerd heeft in de dichte jungle van Inhaca Tambara, en dat hij bevriende Tongas lastigvalt, zendt hij 20 man met vuurwapens om Quitambo’s krijgers te helpen bij hun aanval. Aan het einde van een gevecht van zeven dagen zijn de meeste van Chombe’s bende gedood en ofschoon hij een geslaagde vluchtpoging onderneemt, is zijn macht uiteindelijk gebroken. Terwijl hij wacht op het einde van het regenseizoen, houdt Madeira zich bezig met het zenden van boodschappers met geschenken aan een aantal machtige opperhoofden en vraagt hij hen zijn expeditie te versterken met hun strijders.

De Monomotapa, die rapporten ontvangt over deze vorderingen, zendt ambassadeurs naar Madeira die verklaren dat de Monomotapa hem het bezit van de beloofde zilvermijnen wil geven, op voorwaarde dat Madeira hem een geschenk zendt en dat hij niet met een leger, maar in vrede komt. Madeira aanvaardt het aanbod onder dankbetuigingen en vraagt de Opperchef hem dragers te zenden voor kledingstoffen ter waarde van 4.000 cruzados, alsmede een persoon van hoge rang die hem in het bezit van de mijnen zal stellen. Als de dragers en een neef van Gatse Lucere, genaamd Inhaxangue, arriveren, zendt Madeira zijn inheemse troepen weg, en op 15 april 1614 vertrekt hij uit Tete met 100 Portugese en mulatto soldaten en 600 dragers en volgers, gedeeltelijk zijn eigen slaven, gedeeltelijk vazallen van Tete, toegevoegd aan de manschappen van de Monomotapa. Madeira koopt de goodwill van Chidima, die hem de weg wilde versperren en om 8 mei, de dag van São Miguel, bereiken zij Chicôa.

Madeira’s eerste daad is het bouwen van een palissade; dit Forte de São Miguel situeert hij een halve légua van de kraal van de lokale chef. Inhaxangue geeft de chef en zijn indunas opdracht Madeira de mijnen te laten zien. Zij treffen voorbereidingen dit te doen, en Madeira geeft hen kledingstoffen. Na een paar dagen verzoekt Madeira de chef hem de mijnen te tonen. Maar de chef weigert beleefd. Driemaal roept Madeira hem op zonder hem bij zich te roepen en dan breekt Madeira zijn kamp op. Inhaxangue en een neef van Madeira’s reisgenoot naar de Monomotapa zullen de nalatigheid van de chef aan de Monomotapa rapporteren.

Terwijl hij wacht op Monomotapa’s antwoord; verkent Madeira het gebied rond Chicôa zonder zilver te vinden. Aan de noordkant van de Zambezi ligt het heuvelachtige gebied van chef Sapoe, die ambassadeurs met een geschenk naar Madeira stuurt; hij biedt hem een dorp genaamd Churue op de noordoever aan, een kano om de verbinding te onderhouden, evenals passage door zijn land naar Tete, als hij dit zou wensen. Madeira aanvaardt het aanbod dankbaar, hij zendt een antwoordgeschenk en in Churue bouwt hij het Forte Santo António. Er worden voorraden voedsel uit het noorden aangevoerd en de aangeboden passage wordt veilig gesteld, zodat de Portugezen zich in een uitstekende staat bevinden.

De boodschappers keren terug met de verklaring van de Monomotapa

dat Chicôa aan koning Philips behoort. Madeira is zijn capitão, dus kan hij worden afgezet of aan de macht gebracht. De Monomotapa zendt ook een kreupele, Cherema geheten, wiens vader bestuurder van Chicôa is geweest, hij draagt een brok zilver van een half pond als bewijs van zijn lokale kennis. Madeira zet de afwezige chef af en installeert Cherema en geeft hem geschenken. Maar Cherema beweert nu niets te weten van de zilvermijnen; hij zegt dat als hij ooit zilver heeft willen hebben, hij aan de geesten van zijn voorouders een schaap of gevogelte geofferd zou hebben en dat hem vervolgens in een droom geopenbaard zou zijn waar hij zilver zou kunnen vinden. Madeira verzoekt Cherema hem de mijnen te tonen, al dan niet met gebruikmaking van dromen. De volgende dag leidt Cherema hem naar een heuvel dicht bij het Forte de São Miguel. Hij graaft een gat van twee voet diep en dan geeft hij zijn schoffel aan Madeira en vraagt de capitão verder te graven. Na een tijdje te hebben gegraven, vindt Madeira twee kleine steentjes zilver-erts. Cherema neemt hem dan mee naar een andere plaats, waar drie kleine stukken erts worden ontdekt. De Portugezen zijn ervan overtuigd dat de holten zijn gemarkeerd. Cherema zweert dat hij niets van andere mijnen weet. Madeira slaat hem en houdt hem gevangen, incomunicado. Na een paar dagen geeft Cherema, die vreest te worden gemarteld, toe dat er mijnen zijn, maar hij heeft deze niet durven noemen uit angst voor de Monomotapa die hem heeft gewaarschuwd hem niet te verraden. Hij leidt Madeira naar een heuvel een légua verwijderd van de plek waar men voorheen gegraven heeft en toont hem een groot gat gevuld met aarde en stenen, omringd met bergen geroofde goederen, waarvan hij zegt dat zijn voorgangers hier zoveel zilver hebben gewonnen als zij wilden, maar de mijn kan alleen maar werken in het regenseizoen.

In de tussentijd tot de regens zullen komen, besluit Madeira Sena te bezoeken, om de vice-rei rapport uit te brengen en om hem het tot nu toe gevonden zilver en zilvererts toe te zenden. Hij versterkt het Forte de São Miguel en legert daarin 44 Portugese soldaten onder bevel van Diogo Teixeira Barroso. Het land verkeert in vrede en er is veel voedsel te krijgen. Madeira beschouwt het als gewenst een alternatieve weg naar Tete te verkennen, aan de noordkant van de Zambezi. Hij vraagt de soldaat António Lopes en twee mulatten die de lokale taal kennen deze reis te ondernemen, die zij met opmerkelijk succes volbrengen. Zij onderzoeken de lengte van de Quebrabasa watervallen, ontdekken dat deze een onneembare barrière in de rivier vormen, maar stellen vast dat de alternatieve landroute gemakkelijk te begaan is. Dan, met zijn hoofd bij andere zaken, vertrekt Madeira op 24 juni 1614 naar de benedenloop van de Zambezi.

In Sena ontvangt Madeira brieven van de onderkoning met de opdracht diens broer in Moçambique versterkingen te zenden, omdat er opnieuw vrees bestaat voor een aanval van vijanden uit Europa. Madeira zendt 30 soldaten die hem vergezeld hebben van Chicôa tot Moçambique en daarna beschikt hij nog slechts over zijn eigen persoonlijke volgelingen. Veel ernstiger voor hem is de ontdekking dat er geen handelsgoederen zijn aangekomen om aan te bieden aan de Monomotapa en om daarmee de forten te bevoorraden. Madeira koopt enige klederen en verzamelt zoveel geschenken als hij kan. Hij geeft opdracht een gouden andoro te maken, “afgezet met valse stenen, maar schitterend”, en hij verwerft een paard en een zijden standaard die is achtergelaten door Ataíde; hij zendt een boodschapper naar de Monomotapa om hem te vragen om dragers. Gatse Lucere vraagt het paard niet te zenden voor de verandering van het seizoen. Ambassadeurs, met inbegrip van Madeira’s neef, vergezellen de andere geschenken, die de Monomotapa aanvaardt. Maar dan belet hij de ambassadeurs te vertrekken en verlangt nog een reeks van andere zaken, zoals spiegels, pennen, naalden, messen, scharen, lampen, peper, saffraan, zeep, porselein, en zijden kleding en draden. De Portugezen begrijpen dat Gatse Lucere spijt heeft van de overdracht van Chicôa, en dat hij om zaken vraagt waarvan hij denkt dat deze niet te leveren zijn, opdat hij een excuus heeft om de betrekkingen met hen te verbreken. Maar aangezien er een nieuwe capitão is aangekomen in Moçambique kan hij met recht de betaling eisen van de curva. Madeira slaagt erin de zaken te verzamelen waarom gevraagd is. De Monomotapa laat de ambassadeurs vrij en dezen, bevreesd voor wat hun op weg naar Tete kan overkomen, reizen haastig naar Forte de São Miguel, dat zij in drie dagen bereiken.

De volgende reis langs deze weg heeft onfortuinlijke gevolgen voor de Portugezen. Er zij aan herinnerd dat Gatse Lucere twee van zijn zonen aan Madeira heeft gegeven voor hun opvoeding. De jongens worden onderwezen door de dominicanen in Tete. De Monomotapa ontbiedt Dom Filipe, de nieuwe naam van de oudste zoon. Madeira stuurt hem naar zijn vader terwijl hij gekleed is als een Portugees. Zijn vader heeft hem ogenblikkelijk zijn inheemse kleding doen aantrekken. Maar Filipe geeft de voorkeur aan zijn Portugese verschijning en hij onderneemt verschillende pogingen om naar Tete te vluchten, maar wordt telkens weer gevangen genomen. Dan vlucht hij in het geheim naar Chicôa. Barroso en de andere soldaten ontvangen hem met vreugde. Als hij verneemt dat Cherema niet langer met de Portugezen samenwerkt, neemt hij de houding aan van zijn vaders ambassadeur; hij geeft de chef een standje voor zijn falen de zilvermijnen te tonen en laat hem gevangennemen, terwijl hij verklaart dat hij een gevangene zal blijven totdat hij de mijnen toont. De jongeling steekt dan de Zambezi over en volgt de weg van António Lopes naar Tete. In Tete ontvangt Madeira hem als was hij zijn eigen zoon en hij geeft hem een van zijn landgoederen. De Monomotapa, furieus als hij deze gebeurtenissen verneemt, looft een beloning uit aan iedereen die zijn onnatuurlijke zoon zal doden. Maar zijn toorn is eigenlijk meer gericht tegen de Portugezen en Madeira.

Ondertussen doet zich in Chicôa een ongelukkig incident voor van triviale aard. Een soldaat klimt in een boom die in een maïsveld staat op zoek naar vruchten. De eigenaar van het veld protesteert. De soldaat keert terug naar het fort en vertelt daar dat een inheemse zich onbeschaamd tegen hem heeft gedragen. Barroso vindt dat het prestige van de blanken op het spel staat. Hij neemt een vuurwapen, vraagt de soldaat de man om wie het gaat aan te wijzen, en hij schiet hem terstond dood. De gedode blijkt de zoon te zijn van het opperhoofd Inhamococura, de chef van het gebied stroomopwaarts van Chicôa. De stamleden weigeren nog langer voedsel naar het fort te brengen en zij moedigen slaven aan weg te lopen, en binnen korte tijd vinden 80 van hen een wijkplaats bij Inhamococura. De chef rapporteert de moordenaar aan de Monomotapa en deze besluit tot oorlog.

De fundamentele reden voor Monomotapa’s besluit is ongetwijfeld zijn weerzin Chicôa over te dragen. Maar de Portugezen zijn niet vrij van blaam. Hun fout de curva niet te betalen op aanwijzing van Estêvão de Ataíde en de herhaling hiervan op bevel van Dom João de Azevedo, vernietigt het vertrouwen in hen. Madeira’s ambassade is waarschijnlijk ondiplomatiek geweest. Madeira’s steun aan Filipe is een affront, voor de Monomotapa zowel als vader en als Hoogste Chef. De moord in Chicôa was slechts de druppel die de emmer deed overlopen.

De Monomotapa zendt een impi om Madeira op te wachten bij zijn terugkeer naar Chicôa. Madeira verneemt de hinderlaag; hij steekt de Zambezi over en vervolgt zijn weg naar Chicôa door de door António Lopes verkende weg te volgen. De Monomotapa beveelt zijn impi het Forte de São Miguel aan te vallen, voordat Madeira dit kan bereiken. De impi, enige duizenden manschappen sterk, neemt nog veel Tonga-versterkingen in zich op. En op 18 maart wordt een furieuze aanval op het fort gelanceerd. Duizenden pijlen vallen in de krappe ruimte, sommige zijn met zoveel kracht afgevuurd dat zij de balken van de palissade binnendringen. Maar Barroso en zijn soldaten, nu 40 in aantal, breken de aanval en jagen de vijand op de vlucht, terwijl zij slechts twee gewonden hebben. De krijgers bootsen de Portugese gewoonte na van zigzaggend hardlopen, misschien denken zij wel dat dit bescherming geeft tegen de kogels van de verdedigers. Zij bereiden een aanval voor op 20 maart. Maar in de vroege morgen van die dag bereiken Madeira en zijn mannen het Forte Santo António. Zij slaan op trommels en blazen op fluiten, en laden bij chef Sapoe in alle haast voorraden in kano’s. De krijgers trekken een halve dagreis terug en brengen verslag uit aan de Monomotapa, die bevel geeft de aanval te staken. Kort daarna doet zich weer een schermutseling voor, waarbij de Karanga opnieuw de zwakste partij zijn. De Monomotapa beseft dat hij een overhaast besluit heeft genomen door de oorlog te verklaren en hij zendt ambassadeurs die verklaren dat de impi de Portugezen heeft aangevallen zonder zijn instemming.

Met de terugkeer naar vrede in Chicôa en naburige landen kunnen de Portugezen zich concentreren op het zoeken naar zilvermijnen. Cherema heeft lang genoeg in de gevangenis gezeten om zich meer plaatsen te herinneren of te dromen waar mijnen zijn en op 30 maart 1615 trekken Barroso, Madeira’s neef en een groep werkers naar een plaats die door Cherema is aangewezen. Na ongeveer twee voet diep te hebben gegraven vinden zij een brok zilvererts dat 2,5 lbs. weegt. De volgende dag vinden zij vele kleine stukken zilvererts, naast een brok van 3 lbs.; dichtbij wordt een stuk gevonden van 53 lbs. Een van de grootste fragmenten wordt gevonden tussen de wortels van een boom; het is ongetwijfeld een originele vondst en daar niet eerst door mensen verborgen. Binnen een afstand van een steenworp worden 600 lbs. zilvererts gevonden. Het armste erts levert bij smelting tweederden slakken en eenderde zilver op. Andere stukken bestaan voor de helft uit zilver en sommige bevatten bijna puur zilver.

Madeira rapporteert deze ontdekkingen aan zowel de vice-rei als aan de koning, en hij verklaart dat als slechts de moeder-ader zou worden ontdekt, de koning de meester zou zijn van de rijkste mijn ter wereld1. Hij vraagt zijn oude vertrouweling, de dominicaner frater Francisco do Avelar, de inhoud van deze brieven mee te delen en drie grote fragmenten erts, wegende 3,5 faraçolas, vergezeld van een notariële akte, waarin de omstandigheden van de ontdekking zijn aangegeven, te bezorgen. Avelar verlaat de Zambezi in juli 1615 en reist naar Indië, waar enige van de stukken zilvererts bij analyse voor meer dan de helft uit zilver blijken te bestaan en waar men het er volledig mee eens is dat als de mijnen geëxploiteerd worden zij de hoofdstad de noodzakelijke middelen zullen verschaffen voor de ontwikkeling van de handel in Portugees Indië.

Maar ondertussen breken voor de buitenpost Chicôa slechte tijden aan. De meeste leden van het garnizoen lijden aan koortsen en dertien soldaten sterven daaraan. Zij sterven zonder dat hen de laatste sacramenten zijn toegediend, omdat de jezuïeten het gebied verlaten hebben na het ontslag van Ataíde. Horende dat Frei João dos Santos O.P. terug is gekomen aan de Zambezi, schrijft Madeira hem en vraagt hem naar Chicôa te komen. Hij stemt hiermee direct in en arriveert in januari 1616 in Chicôa om daar het moreel van het garnizoen op te krikken. Dit is wel nodig, want de koorts wordt gevolgd door honger. Terwijl Madeira’s handelsgoederen raken uitgeput, heeft São Miguel nog geen voedseltekorten. Madeira zet zijn mannen aan het werk in de zilvermijn. Hij smelt het zilver uit het erts en zendt dit naar Tete, waar het verkocht wordt voor stoffen en kralen. Maar lange tijd is het moeilijk voor deze stoffen en kralen voedsel te kopen, gedeeltelijk omdat er sprake is van schaarste door de droogte en gedeeltelijk wegens de houding van de Karanga. Slaven die er op uit gezonden worden om voedsel te kopen in het land van Sapoe deserteren. Als er bij het fort een legerafdeling opduikt vreest men prompt een verrassingsaanval, zodat men de mijnbouw onderbreekt om de defensie te versterken. Gedurende lange tijd verkeren de soldaten dicht bij de hongerdood, omdat zij al enige tijd alleen fruit eten. Zij rollen dit in de as om de zuur-graad te verminderen. Oproepen gericht aan de vice-rei blijven onbeantwoord en de moesson van begin 1616 brengt ook geen verlichting.

Madeira is bang dat een onsympatieke capitão in Moçambique of sceptische autoriteiten in Goa wellicht zijn rapporten hebben achter-gehouden en het zilver achterover hebben gedrukt; hij vraagt zich af of er geen manier is om de koning rechtstreeks te benaderen. Gaspar Bocarro, een man van adellijke familie en al lange tijd woonachtig aan de Zambezi, is bereid kopieën van de rapportages te maken en meer monsters van het erts mee te nemen naar de kust van Oost-Afrika via een route waarbij hij niet langs Moçambique komt; vandaar naar Ormoez te zeilen, over land naar Syrië te reizen en door Zuid-Europa naar Spanje. Hij biedt niet alleen aan de reis te maken op eigen kosten, maar Madeira 2.000 cruzados te lenen om het Forte São Miguel over de crisisperiode heen te helpen. Madeira aanvaardt dit aanbod met enthousiasme, en hij geeft Bocarro twee faraçolas zilvererts en documenten voor de koning.

Gaspar Bocarro verlaat Tete, vergezeld door een dozijn van zijn eigen slaven, in maart 1616. Na de Zambezi te zijn overgestoken reist hij twee dagen stroomopwaarts naar de stad van chef Inhampury, beroemd om de bewerking van koper. Hier koopt hij 1.000 armbanden van dit metaal om hem te dienen als kleingeld gedurende de latere etappen van zijn reis. Hij reist dan naar Maravi, een dagreis verwijderd van het Malombemeer, welke stad de hoofdstad is van Muzura, de opperchef van de gebieden van Bororo. Hij en Muzura wisselen geschenken uit; Bocarro geeft zijn machila, [compleet met linnen bladen en een damasten kussen. terwijl de geschenken van de chef mede omvatten twee slagtanden van ivoor en een slavinnetje. Muzura verschaft Bocarro 15 dagen gastvrijheid en hij geeft hem drie gidsen mee om hem op weg te helpen. De hoofdman van de stad van Malombe geeft hem nog drie gidsen. Dichtbij is een “groot nyasa of meer, dat er uitziet als de zee”; hij bezoekt dit niet, omdat hij langs het Malombemeer geleid wordt en met een veerboot de Shire oversteekt, maar hij wil het zuidelijke uiteinde van het grote meer hebben gezien en daarom beklimt hij enkele steile heuvels van de Riftvallei naar het oosten en noorden waar thans Fort Johnston ligt. Hij begeeft zich naar het noorden, langs de waterscheiding; terwijl hij het meer overziet, reist hij nog eens drie dagen door de gebieden van Muzura. Van daar betreedt hij gebied van Chicoave, min of meer een vazal van Muzura. Vanaf dat moment vullen geschenken van koperen armbanden die van stoffen en kralen aan. Chicoave verschaft meer gidsen, onder wie zijn eigen zoon. Bocarro steekt de Luambala rivier over en daalt af in de vallei van de Rovuma, waar hij in gebied van Manhanga komt. Deze is het opperhoofd over de gehele regio tot aan de zee. Bocarro bereikt de zee in Bucury, een moslimdorp dat uitziet op Kilwa Kisiwani.

Gaspar Bocarro is 53 dagen onderweg geweest. Hij heeft een opmerkelijke exploratiereis afgelegd. Hij heeft geluk gehad dat hij niet is opgehouden door stammenoorlogen en het is vermeldenswaard dat in de loop van de gehele reis van ongeveer 800 mijl, Bocarro getrokken is door gebied van slechts drie opperhoofden. Want Gaspar Bocarro is klaarblijkelijk een reiziger van grote ervaring en bekwaamheid en zijn reis is vergemakkelijkt door zijn strikt in acht nemen van de inheemse gewoonten. Gaspar Bocarro slaagt echter niet in het volbrengen van het eigenlijke doel van zijn missie. In Kilwa ontmoet hij de capitão van de factor van Mombaça. Hij zeilt naar het noorden, maar in het Fortaleza Jesus verneemt hij dat het onmogelijk zal zijn de Perzische Golf binnen te komen, wegens de oorlogssituatie daar. Hij is gedwongen naar Moçambique te gaan en van daar keert hij terug naar de Zambezi. Bij zijn terugkeer ervaart hij dat de gebeurtenissen een dramatische wending hebben genomen en zijn vriend Madeira, avonturier en patriot, blijkt een vogelvrijverklaarde te zijn.

Melo de Sampaio is in 1612 door koning Philips herbenoemd tot capitão van Moçambique (en Sofala), maar hij heeft niet veel haast zijn taak op zich te nemen. In 1612 vertrekt hij niet uit Portugal, zoals we hebben gezien, en hij scheept zich ook niet in op welk schip dan ook dat in 1613 naar Indië uitzeilt en de koning is onaangenaam getroffen als hij Melo de Sampaio in de zomer van 1613 nog aan het hof ziet. Zijn contract is begin 1614 nog niet ondertekend, maar dat gebeurt in maart van dat jaar als Melo de Sampaio het bevel krijgt naar Moçambique te vertrekken aan het hoofd van twee vaartuigen, dit naar aanleiding van het ontvangen bericht dat in de Lage Landen een vloot van 20 schepen voor vertrek naar het Oosten wordt uitgerust en er heerst de gebruikelijke vrees dat de vloot Moçambique zal aanvallen. In twee urcas, de Conceição en de Boa Fortuna, worden wapens (300 musketten inbegrepen), munitie en levensmiddelen geladen voor 200 soldaten en 100 zeelieden. Een koninklijke alvará gelast allen die benoemd zijn als lid van de expeditie aan boord te gaan en de urcas varen in april 1614 uit, vergezeld door de armada die dit jaar naar Indië vertrekt. De Conceição gaat verloren aan de kust van Brazilië, maar de Boa Fortuna, het schip met Melo de Sampaio aan boord, doet zijn naam eer aan en bereikt veilig Moçambique. Latere berichten uit de Lage Landen reduceren de bedreiging tot 12 schepen en daarvan zal er niet een voor Moçambique verschijnen. Maar Melo de Sampaio zal spoedig genoeg oppositie ontmoeten.

De inwoners van Moçambique hebben de koning een verzoekschrift gezonden waarin zij hem verlof vragen uit hun midden een capitão te kiezen die zou helpen bij de verdediging van het eiland; bij een belegering zou hij het commando op zich nemen over het vitale bastion van São Gabriel, maar hij blijft ondergeschikt aan de capitão van het Fortaleza São Sebastião. Deze capitão zal een salaris ontvangen en de andere inwoners zullen worden beschouwd als leden van het garnizoen gedurende de belegeringen en zij dienen behoorlijk te worden betaald. De inwoners hebben nog een ander punt in hun petitionnement aangeroerd: zij vragen de koning hun stad te verheffen tot vila. De koning wil echter niet verder gaan dan toestaan dat de inwoners een capitão kiezen, hun keuze dient te worden goedgekeurd door de capitão van het fortaleza. Alleen in oorlogstijd zal hij een toelage ontvangen en dat slechts als een gunst. Melo de Sampaio heeft tot taak dit onbevredigende koninklijke antwoord mee te delen. Ofschoon de verzoeken van de bewoners waarschijnlijk vooral te maken hebben met hun veiligheids- belangen, hebben zij ook betrekking op hun levendige burgerlijke en politieke bewustzijn dat nu te zeer aan banden wordt gelegd.

De religieuzen van het eiland zijn ook ontevreden. De dominicanen die hun verwoeste klooster hebben opgebouwd, hebben opdracht uit Goa ontvangen het gebouw met de grond gelijk te maken en het spijt hun dat deze opdracht niet uit Lissabon komt. Het spijt hen ook dat zij geen bevestiging hebben ontvangen van hun bezit van bepaalde landgoederen aan hen toegekend door Nuno Álvares Pereira om hun missiewerk in het binnenland te helpen financieren. Maar nog meer nemen zij het binnendringen van de jezuïeten kwalijk. In 1611 heeft de koning de jezuïeten verdreven uit de capitania, maar nu heeft hij een verdeling gesuggereerd, waarbij de ene orde opereert van Cabo Correntes tot Moçambique en de andere vanaf Moçambique naar het noorden.

De jezuïeten kunnen nooit vergeten dat zij de pioniers zijn geweest van de missiearbeid in het binnenland. Zij hebben waarschijnlijk een onbehaaglijk gevoel dat zij het binnenland verlaten hebben na het overlijden van Ataíde, speciaal nu er zoveel zilver in Chicôa wordt gevonden. De wetenschap dat João dos Santos O.P. op weg was langs de Zambezi zal hun jaloezie op de dominicanen nog hebben aangewakkerd. Vice-rei Lourenço de Távora, die de jezuïeten opnieuw in Zuidoost-Afrika heeft toegelaten, heeft hen toegestaan zich in het oude Forte São Gabriel te vestigen. Zij hebben de koning gevraagd deze toestemming te bevestigen. Maar de autoriteiten in Lissabon vrezen dat vijanden het oude fort kunnen bezetten ten nadele van het nieuwe; zij bevelen daarom ook dit gebouw tot de grond toe af te breken. Deze beslissing dient Melo de Sampaio uit te leggen aan de jezuïeten. Zij tonen geen begrip en als hij voet bij stuk houdt beschouwen zij hem als een bittere vijand.

De zuidoost-kust van Afrika is in 1612 afgescheiden van de juridische kerkelijke structuur van Goa en het gebied valt onder een onafhankelijke administrator. De eerste aangestelde man is overleden en een andere die met Melo de Sampaio is meegereisd slaagt er niet in het ambt op zich te nemen. Zulk een functionaris had een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de geschillen tussen de twee orden, hij had hun kritiek op het bestuur kunnen matigen en hen zich doen opstellen achter de nieuwe capitão.

De meeste klachten over Melo de Sampaio worden veroorzaakt door het feit dat hij rechtstreeks uit Portugal is gekomen en niet uit Indië met een schip geladen met stoffen. Er heerst een groot tekort aan stoffen omdat het schip dat vorig jaar textiel had geladen voor Moçambique verloren is gegaan. De inwoners van Moçambique klagen dat Melo de Sampaio de stoffen heeft geconfisqueerd toen hij op het eiland was aangekomen en hij heeft met niemand afgesproken textiel te leveren voor zijn eigen rekening: als hij geen stoffen bezit is hij niet in staat zijn contract na te komen en de inwoners die zonder bron van inkomsten zitten, zijn gedwongen het eiland te verlaten. Er hebben Goa en Lissabon al klachten bereikt over malversaties bij de Santa Casa da Misericordia van Moçambique: 200.000 cruzados, zijnde de waarde van goederen die hebben behoord aan personen die zijn gestorven op de Zambezi of in de armada van 1609 en die naar beweerd wordt zouden zijn verduisterd. Omdat het van groot belang is een tevreden bevolking in Moçambique te hebben, speciaal met het oog op de defensie, gelast de koning een rechter te zenden om de verkoop van nalatenschappen gedurende het afgelopen decennium te onderzoeken. De Staatsraad in Goa besluit Pinto da Fonseca te zenden om de beweerde misbruiken te onderzoeken. Hij dient ook een onderzoek in te stellen naar de geschillen tussen de inwoners van Moçambique en Melo de Sampaio; hem wordt de bevoegdheid gegeven Melo de Sampaio te ontslaan als dit noodzakelijk zou zijn, en Salvador Vaz de Guerra wordt gezonden om de capitania over te nemen, indien tot ontslag van de huidige capitão wordt overgegaan. Aangezien handelaren op de Zambezi naar Goa hebben geklaagd over de opvordering van hun handelsgoederen door Diogo Simões Madeira, is de rechter tevens de bevoegdheid gegeven tegen deze ongerechtigheden op te treden en de handelaren te verdedigen tegen het optreden van Madeira – de Raad heeft kennelijk al besloten wat in deze zaak rechtvaardigheid is. De rechter ontvangt instructies om een bezoek te brengen aan Chicôa en de befaamde zilvermijnen te inspecteren. Als zou blijken dat er een mijn bestaat, dan dient hij Madeira de weldaden te geven die de koning hem heeft toegekend; maar als hij zou vaststellen dat er geen mijnen zijn en de ertsmonsters komen van elders, dan dient Madeira te worden gearresteerd en dient hij hem mee naar Goa te nemen.

Pinto da Fonseca vertrekt in maart 1616 uit Goa, met de titels van Capitão-mor, Ouvidor-geral do crime e civel, Provedor-mor dos defuntos en Vedor da Fazenda. De inwoners van Moçambique luchten hun klachten over Melo de Sampaio luidkeels en de beheerders van nalatenschappen verklaren dat hij gewelddadig geld heeft weggenomen dat aan hun zorg was toevertrouwd. Ook de soldaten zijn opstandig; zij beweren dat zij niet de vier cruzados per maand hebben ontvangen waarop zij recht hebben. Kort voor de aankomst van Pinto da Fonseca heeft de capitão de drie aanvoerders laten arresteren en hij heeft hen aan de wurgpaal gezet. Nog al wat soldaten zijn gedeserteerd en hebben een wijkplaats gevonden in de kapel van Santo António; Pinto da Fonseca doet een beroep op hen terug te gaan naar het fortaleza.

De capitão sluit de poorten van het fortaleza, omdat hij vreest dat Pinto da Fonseca hem ontslaat als hij naar binnen gaat. Op de avond van het vertrek van de rechter blijkt een deurtje open te staan. De rechter slipt naar binnen en begeeft zich naar de vertrekken van de capitão, hij overvalt hem en ontheft hem van zijn commando. Hij overhandigt het fortaleza aan Vaz de Guerra, die met een sectie soldaten buiten heeft gewacht. Melo de Sampaio wordt verscheept naar Goa, waar hij prompt beschuldigingen tegen Pinto da Fonseca uit.

Pinto da Fonseca’s verblijf van twee maanden in Moçambique moet – volgens Bocarro – meer dan 2.000 jaar geleken hebben voor de ongelukkigen die in Chicôa van de honger sterven. De rechter komt in mei 1616 in Quelimane aan in een galjoot geladen met stoffen, waaronder begrepen de door Melo de Sampaio bestelde stoffen die hij geconfisqueerd heeft. In Sena en Tete ontvangt hij brieven van Madeira en van João dos Santos O.P. waarin zij schrijven waaraan in Chicôa urgent behoefte is en zij smeken hem stoffen naar het fort te zenden; maar hij antwoord slechts met beleefdheden, omdat “rollen stof in die tijd erg kostbaar zijn, omdat er al twee jaren geen stoffen uit Indië is aangekomen, omdat de schepen die de stoffen vervoerden verloren zijn gegaan, en het lijkt de rechter beter en verstandiger, en meer in overeenstemming met zijn eigen belang, de goederen die hij heeft meegebracht goed te verkopen voor goud en ivoor wat hij mee terug kan nemen naar Indië, dan de stoffen te verspillen door deze in handen te geven van soldaten in een fort.” Drie maanden lang speelt hij voor koopman.

Madeira schrijft herhaaldelijk, maar hij ontvangt geen hulp. Hij en zijn soldaten ondertekenen een gezamenlijk protest, zij herinneren aan de kritieke situatie en verklaren dat als er niet binnen acht dagen hulp komt zij gedwongen zullen zijn Forte São Miguel te verlaten. Dit protest wordt Pinto da Fonseca voorgelezen in het bijzijn van getuigen. Hij zendt geen hulp. Hij arresteert Madeira’s neef die de mensen die hulp zouden verlenen naar Chicôa zou begeleiden. Hij confisqueert in de buitenwijken van Tete twee landgoederen die toebehoren aan Madeira en geeft deze aan anderen. Hij zendt zijn soldaten en burgers van Sena en Tete uit tegen de dorpen waarin Madeira’s slaven wonen, plundert de huizen, waarbij velen worden gedood (de meeste mannen doen dienst in Chicôa) en hij voert meisjes en vrouwen weg om deze te verkopen. Hij verbiedt de bewoners van Tete ook maar iets van de pas ontvangen handelsgoederen naar Chicôa te zenden. Hij stuurt een boodschap naar de Monomotapa dat Madeira het Forte São Miguel heeft gebouwd zonder permissie van de vice-rei, hij verklaart dat hij een rebel is en nodigt de Monomotapa uit oorlog met hem te maken en hem te doden. Volgens Bocarro is het oogmerk van de rechter alles te doen wat in zijn macht ligt om Madeira het fort te doen verlaten, zodat hij niet genoodzaakt is iemand te laten delen in zijn buitensporig winstgevende stoffenhandel.

Pinto da Fonseca treuzelt in Tete tot begin augustus. Dan is hij niet langer in staat redenen aan te voeren om zijn inspectiereis naar de mijnen nog langer uit te stellen. Hij vertrekt met 120 man die vuurwapens dragen en 2.000 vazallen van Tete. Hij volgt de gemakkelijke Bororo-route. Te Zivy, een dagreis verwijderd van Chicôa, houdt hij halt en zendt Madeira brieven waarin hij hem verzekert van zijn goodwill. Maar Madeira heeft gehoord van zijn acties in Tete en is gewaarschuwd dat de rechter van plan is hem te arresteren. Hij antwoordt dat hij de komst van de rechter verwelkomt; hij zal hem niet in persoon verwelkomen, maar hij zal worden ontvangen door de capitães van de Fortes São Miguel en Santo António, die hem alle inlichtingen over de mijnen kunnen geven die hij wenst. Op het uur dat Pinto da Fonseca deze bood-schap ontvangt verlaat hij Zivy – niet om naar Chicôa te gaan, maar naar Tete. Hij reist in geforceerde marsen uit vrees dat Madeira met geweld de stoffen komt halen die hij in het fort nodig heeft om te ruilen.

In Forte São Miguel schrijft de klerk een verklaring die door alle officieren en soldaten wordt ondertekend; allen wonen voor de laatste maal de mis bij en de twee beschikbare kano’s beginnen de vrouwen en kinderen over de rivier te zetten. Op 17 augustus vertrekken Madeira en de laatste officieren uit het Forte São Miguel en de volgende dag verlaten de overlevenden Forte Santo António. De troepen dalen af naar de Bororo weg. Van Cachengue steken zij over naar het gebied van Marenga. Als zij vernemen dat er een grote legermacht onder een Portugese capitão in hinderlaag ligt, beschrijven zij een grote bocht. De capitão zendt zijn krijgers achter hen aan, maar dan speelt zijn geweten op. Dat zegt hem geen Portugezen te doden of te verwonden, maar slechts Madeira levend te arresteren. Dit is klaarblijkelijk onmogelijk uitvoerbaar en de krijgers keren terug. De vluchtelingen bereiken Nhampanza, Madeira’s landgoed, waar hij te midden van 2.000 volgelingen voorlopig veilig is. João dos Santos O.P. en zijn soldaten trekken verder naar Tete.

Pinto da Fonseca ondervraagt de aangekomenen over de beweerde zilvermijnen. Tot zijn wanhoop houden zij vol dat er zilvermijnen zijn en dat er al meer dan 30 faraçolas erts gewonnen zijn. Hij roept dan enige soldaten in zijn huis en gelast hen te verklaren dat er geen zilver is; deze verklaring neemt hij mee naar Indië om zijn acties te rechtvaardigen. Maar er zijn meer betrouwbare getuigen; er is erts naar Goa gezonden en zoveel zilver heeft Tete en Sena bereikt dat er in Sena en Tete nog nauwelijks een huis is zonder een zilveren ornament.

De rechter geeft een decreet uit tegen Madeira waarin hij hem tot vogelvrije bestempelt. Zijn argumentatie luidt dat hij Forte São Miguel verlaten heeft zonder daartoe verlof te hebben ontvangen en hij nodigt de Monomotapa uit een aanval te ondernemen op Nhampanza. Madeira is gedwongen een veilig heenkomen te vinden bij chef Quitambo, die nu een christen is. Monomotapa’s impis stoppen niet bij Nhampanza; zij zetten hun plunderingen en verwoestingen door tot aan de poorten van Tete, terwijl zij vragen om de stoffen die Pinto da Fonseca hen heeft beloofd. Maar Pinto da Fonseca is niet in Tete om hen te belonen; hij is de Zambezi afgezeild en is op weg naar Moçambique; zijn koffers puilen uit door de opbrengst van de verkochte stoffen. Zo groot is de bedreiging van Tete, dat de inwoners zelfs overwegen de stad te verlaten en naar Sena te vluchten. Maar uiteindelijk verzamelen zij stoffen en stellen hiermee de Monomotapa tevreden. Madeira keert naar zijn huis in Tete terug en vraagt om vergoeding.

Melo de Sampaio zoekt ook gerechtigheid in Goa. Het Hoogge-rechtshof verklaart dat hij van zijn post ontheven is zonder recht-vaardiging daarvoor; aangezien Pinto da Fonseca veel stoffen naar Moçambique heeft meegebracht is de logische conclusie dat dit was voor zijn persoonlijk gewin en dat de rechter Melo de Sampaio van zijn post heeft ontheven, heeft de veiligheid van het fortaleza in gevaar gebracht. De vice-rei en zijn Raad besluiten Melo de Sampaio te herbenoemen in zijn functie. Om te verzekeren dat hem volledig recht wordt gedaan besluiten zij Diogo da Cunha de Castelo Branco, de hoogste strafrechter van Goa, met hem mee te zenden. Zij ondernemen vooralsnog geen actie tegen Pinto da Fonseca en Vaz de Guerra, die zullen worden berecht in Goa. Als er goed nieuws van de mijnen wordt ontvangen, zal aan de capitão alle mogelijke hulp worden gezonden. Hij dient de fortificaties van Moçambique te verbeteren, waarvoor hij het geld en de goederen kan gebruiken die door Ataíde zijn achtergelaten; het overschot dient naar Goa te worden gezonden.

De opperrechter en de capitão verlaten Goa eind januari 1617, ieder in zijn eigen schip. Melo de Sampaio komt aan in Mombaça, hij heeft vermoedelijk de moesson gemist. Diogo da Cunha, minder gemakkelijk ontmoedigd, bereikt de Querimba eilanden, waar zijn vaartuig echter schipbreuk lijdt; hij reist in een pangaio naar Moçambique. Vaz de Guerra ontvangt hem goed en fluistert hem misbruiken van Pinto da Fonseca in zijn oor. Deze heeft van de Zambezi meer dan 100.000 cruzados meegebracht; zo’n geweldige som kan hij nooit in zo’n korte tijd op legale wijze hebben verdiend. Castelo Branco geeft bevel Pinto da Fonseca te arresteren en hem in de gevangenis van het fortaleza te smijten. Maar Pinto da Fonseca is niet voor één gat te vangen. Hij herinnert Vaz de Guerra die hem de post bezorgd heeft, eraan dat zijn post een waarde heeft van 50.000 cruzados, wat genoeg is om hem een adellijke titel te bezorgen. Laat hem vrij, bepleit Pinto da Fonseca, en arresteer de indringer; met hun nieuw verworven rijkdom zullen zij weinig moeite hebben zichzelf in Goa schoon te wassen. Vaz de Guerra is overtuigd. Hij tracht Castelo Branco in het nauw te drijven. Deze antwoordt echter met kracht dat hij een machtiging van de koning heeft; iedere actie daartegen is een oproep tot rebellie. Zijn juridische argumenten zijn superieur aan die van zijn collega; hij praat zich uit het fortaleza, koopt zijn vertrek voor 18.000 cruzados en gaat dan scheep naar Mombaça.

In Mombaça berechten Castelo Branco, Melo de Sampaio, de capitão van Mombaca en de kapitein van de pinas die als kustvaarder dienst doet, Vaz de Guerra bij verstek voor rebellie en zij veroordelen hem tot de dood. Het vonnis kan niet worden uitgevoerd zolang de moesson niet verandert. Pinto de Fonseca wacht de verandering van de wind niet af. Hij zet koers naar Indië in een galjoot van Vaz de Guerra en laat de capitão in de steek.

Melo de Sampaio en Castelo Branco verlaten Mombaça in december 1617 en komen de volgende maand aan in Moçambique. Zij gaan van boord, vergezeld van Melo de Sampaio’s zoon en een aantal mannen dat wapens draagt onder hun kleding. Aan de poort van het fortaleza staat Vaz de Guerra, met een wacht van 40 soldaten met haakbussen en brandende maar verborgen aanstekers. De capitão kust de sleutels en overhandigt deze aan Melo de Sampaio. Op dat moment trekt zijn zoon Vaz de Guerra naar zich toe en steekt hem met een dolk. Slechts een van zijn soldaten, een jongeling, schiet hem te hulp, maar hij wordt daarvan weerhouden door zijn eigen makkers. Vaz de Guerra heeft nog wat leven in zijn lijf, de veroordeling wordt hem voorgelezen en hij wordt opgehangen.

Na een langdurig onderzoek keurt Castelo Branco Sampaio’s houding goed en veroordeelt hij Pinto da Fonseca. Hij zuivert ook de acties van Diogo Simões Madeira van elke blaam. Gedurende de twee jaren dat Madeira in Forte São Miguel is geweest, rapporteert de opperrechter, is er ten minste 2.000 marcas zilver in verschillende grootte naar Tete en Moçambique gevloeid. Het smelten van brokken erts heeft zuiverder metaal opgeleverd dan begrepen is in reais. Er is erts dat voor de helft uit zilver bestaat, ander erts bestaat voor tweederden uit zilver en de rechter heeft een stuk erts gezien van 18 ounces, dat 16 ounces zilver bevat. Hij heeft een brok erts ontvangen dat 60 lbs. woog en volgens schatting zou dit 70 marcas zilver bevatten. Door de roerige tijden is het niet mogelijk geweest ver vooruit te kijken, maar er bestaan inheemse rapporten over zilver ook op andere plaatsen.

Castelo Branco beveelt aan de mijnen formeel te veroveren. Daarvoor zijn op zijn minst nodig 500 soldaten, die 250 rollen stof, ter waarde van 40.000 cruzados meebrengen. De salarissen van de gouverneur, de officieren en ambtenaren zouden ook nog 10.000 cruzados vergen. Deze bedragen kunnen niet worden opgebracht door het fortaleza, noch door de Estado da India. Het eerste vereiste is dat er experts uit Portugal komen om de mijnen te toetsen en van hen voldoende kapitaal te verkrijgen om de Conquista te bekostigen. De rivieren [= Het rivierengebied: Os rios (de Cuama)?], ofschoon zeer vruchtbaar, zijn bijna volledig onontwikkeld en kunnen geen groot leger onderhouden. Dit feit en de ongezondheid van het klimaat, brengen Madeira en veel andere personen met ervaring ertoe te veronderstellen dat de Conquista goed tot stand kan worden gebracht met minder troepen en meer textiel: in feite zijn 200 effectieve soldaten, goed bewapend met haakbussen en ondersteund met textiel, meer dan voldoende om de macht van de Monomotapa te overwinnen. Koning Philips en zijn ministers denken al in dezelfde richting: Diogo Simões Madeira’s ontdekking van zilver heeft de weg vrijgemaakt voor de vestiging van meer Portugezen in Zuidwest-Afrika.

1 Naast het zilver gevonden bij het Forte São Miguel wordt er – volgens inheemse bronnen – ook zilver gevonden een légua van het fort dicht bij de stad van Chef Muzinda Inhacassy; in de gebieden van Chitoro; in de gebieden van Tava, 2 léguas van het fort; in de hoge heuvels van Motoposso, 10 léguas stroomopwaarts van het fort; in de gebieden van Inhamococura; in het bassin van de Musengedsi, die de Zambezi binnenstroomt 10 léguas boven Montoposso, in de gebieden van Beza; verder op de Zambezi een dagreis boven de samenstroming van de Musengedsi, op de heuvel Nobiry ook in het gebied van Beza; en in de gebieden van Mocota, de chef wiens gebied grenst aan de markt van Luanze (Eric Axelson Deel II, noot pag. 46)

2.4 Nuno Álvares Pereira