Hoofdstuk 2
Portugals positie aan de Swahilikust aan het begin van de 17e eeuw
2.2 Dom Estêvão de Ataíde
Geschreven door Arnold van Wickeren
Naast de functie van aanloophaven tussen de Taag en Goa is Moçambique van groot belang als basis voor de goudhandel met Mashonaland en Manicaland. De opslagplaatsen in Moçambique worden ieder jaar gevuld met kledingstoffen en kralen uit Cambay; vandaar worden deze ruilgoederen naar de Zambezi gebracht om in het binnenland te worden geruild tegen goud. Deze handel is volledig afhankelijk van de goodwill van de regerende Monomotapa.
De Monomotapa aan het begin van de 17e eeuw is Gatse Lucere. Drie jaren eerder is hij uitgedaagd door een chef Chunzo, die tweemaal een groep gewapende mannen tegen hem heeft uitgezonden. Een groep heeft verwoestingen aangericht in een van de landen die goud produceren die veel werden bezocht door handelaren uit Massapa. Daarom heeft Gatse Lucere de Portugezen om hulp gevraagd, en de handelaren zijn er als de kippen bij om de gevraagde hulp te verlenen. De gewapende groepen worden verdreven, maar de achtervolgers doen hen niet naar huis terug-keren en de opperchef heeft de leider van zijn eigen strijdkrachten, Ningomaxa, zijn oom en de op een na belangrijkste persoon in het koninkrijk, ter dood gebracht. De tweede gewapende groep nadert Monomotapa’s Zimbabwe. Voordat de gecombineerde Karanga-Portugese krijgsmacht kan ingrijpen, zendt de commandant van de tweede groep een gift aan de Monomotapa. In een begeleidende brief biedt hij Gatse Lucere aan zijn trouw aan Chunzo op te zeggen en een vazal te worden van de Monomotapa als hem wordt toegestaan de gebieden in bezit te nemen die hij veroverd heeft. Gedurende twee jaren wacht de nieuwe vazal, Chicanda, zijn tijd af, dan komt hij plotseling in opstand.
De Monomotapa vraagt de Portugezen om hulp. De inwoners van Sena en Tete kiezen Belchior de Araújo als hun capitão en 75 Portugezen en 2.000 van hun slaven en helpers trekken het binnenland in. Zij bereiken een sterke palissade die behoort aan Chicanda, wiens 600 krijgers het initiatief nemen tegen de aanvallers, wier leger een veelvoud is van dat van hun vijanden. De Portugezen vervaardigen grote schermen van vlechtwerk, ieder groot genoeg om 50 man tegen assegaaien en pijlen te beschermen. Deze schermen bevatten gaten waardoor de Portugezen en hun bondgenoten hun vuurwapens en pijlen kunnen afschieten. De aanvallers dringen met de schermen naar voren in de greppel die het fort omringt. Zij slagen er niet in de palissade te beklimmen, maar veroorzaken vele doden onder de manschappen van Chicanda, die zich realiseren dat hun situatie hopeloos is. Zij bieden aan zich over te geven op voorwaarde dat hun levens worden gespaard. De Monomotapa weigert hiermee in te stemmen Die nacht breken de verdedigers uit hun fort. De Portugezen keren terug naar hun haardsteden, na van de Monomotapa dank en verlof door zijn land te trekken te hebben ontvangen. De koning van Portugal instrueert, zodra hij gehoord heeft over de nieuwe hartelijkheid van de Monomotapa “Heer van de goud- en zilvermijnen”, zijn onderkoning in Goa hoe de situatie het best kan worden uitgebuit. Maar voordat ook maar iets van de voornemens kan worden uitgevoerd, vervalt het rijk van de Monomotapa in chaos.
De onverwachte dood van Ningomaxa vervreemdt veel opper-hoofden. Eén rebelleert en hij maakt zich meester van het overgrote deel van de provincie Tawara. De Monomotapa begint zijn strijdkrachten te verzamelen en roept de hulp in van de capitão van Massapa. De rebel slaat op de vlucht als hij verneemt dat de gecombineerde strijdmacht in aantocht is en hij zoekt asiel bij een ander opperhoofd die hem doodt en die zijn hoofd toezendt aan de Monomotapa. Het leger van de Monomotapa steekt veel kralen in brand en wordt vervolgens ontbonden. Het gedode opperhoofd had een luitenant genaamd Matuzianhe die nu de ontevredenen organiseert; hij wordt de leider van de rebellen en noemt zichzelf de Koning van de Karanga. Hij overvalt gebieden die trouw zijn aan de Monomotapa.
Portugese handelaren die de wegen geblokkeerd vinden, besluiten de rebellen die zich het dichtst bij de markten bevinden aan te vallen. Mannen uit Tete, onder Diogo Simões Madeira, vallen de Quisinga aan, die zij verslaan. De capitão van Massapa voert mannen aan tegen Antonoa; de commandant van de rebellen ter plaatse weigert te vechten en sluit vrede met de Portugezen, ofschoon hij doorgaat met het pesten van de Monomotapa. Aangezien zijn vijanden in aantal blijven toenemen, besluit de Monomotapa een laatste poging te ondernemen om hen uit te roeien. Hij roept de hulp in van de factor in Sena (een vertegenwoordiger van Sebastião de Macedo), die weigert. De hoogste chef dreigt de capitão van Massapa dat hij een empata zal afkondigen die de Portugezen de toegang tot de markten ontzegt als zij hem niet komen helpen. De capitão zendt inderhaast boodschappers naar Tete. Diogo Simões Madeira1 brengt in allerijl een strijdmacht van Portugezen en slaven op de been en trekt op ter assistentie van de Monomotapa. Hij boekt een aantal overwinningen, waarvan de details onbekend zijn, en uit dankbaarheid daarvoor belooft de Monomotapa Diogo Simões Madeira alle zilvermijnen in zijn rijk. De capitão bepleit dat de gift ook zal bevatten de mijnen van goud en alle andere mineralen en dat de vorst de gift niet aan hem – Madeira – zal geven, maar aan de Koning van Portugal.
Op 1 augustus 1607 paraderen de Portugezen en hun inheemse wapenbroeders aan de oever van de Rio Mazoe, in de aanwezigheid van de Monomotapa en veel van zijn chefs en krijgers. De hoogste chef verklaart in het openbaar dat hij de Koning van Portugal de goud-, koper-, ijzer-, lood-, en tinmijnen van zijn koninkrijk schenkt, zolang als de Koning van Portugal hem erkent als de heerser over zijn staat en hem helpt de rebel Matuzianhe te overwinnen; hij vraagt de Koning van Portugal hem als zijn wapenbroeder te willen aanvaarden (en zendt hem twee paarden); hij belooft zijn oudste zoon voor zijn opvoeding naar Goa te zenden en hij vertrouwt nog twee zoons en twee dochters toe aan Diogo Simões Madeira, die voor hun opvoeding zal zorgdragen. Hij begiftigt Madeira met de zilvermijnen in zijn koninkrijk, die Madeira direct overmaakt aan de Kroon van Portugal. De leidende Portugezen hechten hun namen aan de notariële akte waarin deze handeling is opgenomen en Monomotapa Gatse Lucere ondertekent het stuk ook.
Het gecombineerde leger zet zich in beweging, de inheemse hulptroepen uit Tete in de voorhoede, de Portugezen achteraan. Het leger slaat een aanval met vuurwapens af en terwijl het zijn opmars voortzet, worden negen grote steden geplunderd en in brand gestoken. De rebellen worden vermorzeld, de restanten vluchten naar de Quisinga heuvels, waar zij zich aansluiten bij andere overlevenden. De Monomotapa dankt zijn Portugese bondgenoten af.
Een jaar later beschouwt de Monomotapa zich sterk genoeg om het opperhoofd van de Barue, die geweigerd heeft nog verder tribuut te betalen, aan zich te onderwerpen. Op weg naar Barue dient Gatse Lucere het land van de Mongas te passeren. Het opperhoofd komt naar hem toe met een geschenk; maar de Monomotapa heeft vernomen dat deze sympathiseert met Matuzianhe, daarom laat hij hem ter dood brengen. De Mongas komen in opstand en er doen zich verschillende ontmoetingen voor waarbij Mongas vaker de zege behalen dan de krijgers van de Monomotapa. Maar deze blijft bij zijn voornemen en trekt op tegen de Barue. Deze verdedigen zich vastberaden en de Monomotapa slaagt er niet in hen te onderwerpen. Matuzianhe heeft de langdurige afwezigheid van de Monomotapa benut om Karangaland onder de voet te lopen. Opperhoofd na opperhoofd onderwerpt zich aan de overweldiger en deze wordt de heerser over het land tot aan Nhampanza, aan de poorten van Tete. Diogo Simões Madeira treedt tegen hem in het veld met 50 dragers van vuurwapenen en 4.000 inheemse soldaten. Madeira verslaat de invallers en bouwt een palissade op het slagveld.
De Monomotapa, in grote nood gebracht doordat hij in de strijd veel manschappen heeft verloren en het restant van zijn leger geteisterd wordt door honger, terwijl hij bovendien de kracht mist zijn weg terug te bevechten door het gebied van de Mongas, smeekt Madeira hem uit zijn hachelijke situatie te bevrijden. De capitão zendt 12 man met vuurwapens en 300 inheemse krijgers die Gatse Lucere op het nippertje bereiken, namelijk de dag dat de haveloze restanten van zijn leger opnieuw dodelijke verliezen te betreuren hebben. Gatse Lucere zelf is gewond en onder de gesneuvelden bevindt zich zijn oudste zoon. De overlevenden worden begeleid naar Nhampanza. De omliggende landschappen zijn zozeer verwoest dat Diogo Simões Madeira een team samenstelt om de Monomotapa te begeleiden naar Chidima, waar veel meer levensmiddelen zijn en dat op de weg ligt naar de zilvermijnen van Chicôa. Gatse Lucere verblijft een jaar in Chidima, waar hij zijn wonden likt en piekert. In de loop van het jaar 1609 arriveert Dom Nuno Álvares Pereira in Zuidoost-Afrika. Hij draagt de titel Capitão-geral van de Conquista van de Zilvermijnen.
Álvares Pereira is benoemd door de Capitão-geral do Estado da India, Frei Aleixo de Meneses, om voordeel te trekken uit het optreden van Madeira. Hij geeft direct bevel een capitão en 30 soldaten dienst te laten doen als een persoonlijke lijfwacht voor Gatse Lucere en dit wordt spoedig gevolgd door Madeira naar hem toe te zenden met 70 Portugezen en mulatten en 2.000 inheemse soldaten. Madeira overhandigd de Monomotapa een geschenk van Pereira en deze, zeer verheugd met de plotselinge verandering in zijn situatie, overhandigt de zilvermijnen aan Madeira.
Een dag voor hun aankomst in Chicôa onderbreekt de Monomotapa zijn reis en ontbiedt het lokale opperhoofd, dat aan Madeira drie kleine stroken zilver geeft als teken van vazalliteit. Madeira zendt vier mulatto-soldaten die de taal kennen met hem terug, maar hij verdwijnt plotseling zonder te onthullen waar de mijnen zijn. Madeira vraagt de Monomotapa hem zelf de mijnen te tonen, maar dit weigert hij te doen, waarbij hij verklaart dat alleen het opperhoofd gerechtigd is te weten waar de mijnen zich bevinden. Madeira is woedend en hij zou zijn teruggekeerd naar Tete als hem niet uitdrukkelijk bevolen zou zijn de Monomotapa weer aan de macht te brengen.
Na 18 dagen verlaat de strijdmacht de buitenwijken van Chicôa en trekt op langs de Zambezi op zoek naar het opperhoofd Motoposso die heeft geweigerd tribuut te betalen. De eerste ontmoeting eindigt onbeslist; in de tweede ontmoeting geven de Portugese vuurwapens de doorslag en Motoposso vlucht weg, zijn gesneuvelde krijgers op het slagveld achterlatend. De geallieerde strijdmacht trekt verder; zij plundert en verbrand twee houten borstweringen en maakt veel voedsel en vrouwen buit. Daags daarna, bij het krieken van de dag, overvalt Motoposso het kamp van de Monomotapa. Maar Gatse Lucere is een gewaarschuwd man; zijn krijgers staan klaar en zij doden grote aantallen aanvallers, terwijl zij ook velen gevangennemen. De volgende dagen worden gebruikt om de nog resterende tegenstand uit te schakelen.
De Monomotapa marcheert dan verder op zoek naar Matuzianhe. Mannen naderen onder dekking van de duisternis het geallieerde kamp, terwijl zij beschimpingen uitschreeuwen, waarbij zij de Portugezen waarschuwen zich niet met een beruchte daggaroker en dief als Gatse Lucere af te geven; zij kondigen aan dat koning Matuzianhe hen zal opwachten aan de Rio Magida Cochena. De strijdmacht zet haar opmars voort en bereikt deze rivier, waarlangs het kamp wordt opgeslagen. De volgende morgen verschijnt Matuzianhe aan het hoofd van een leger, waarvan hij zegt dat het 20.000 man telt. Dit leger valt aan in de gebruikelijke halve maan-formatie, en omcirkelt de geallieerde strijdmacht. Matuzianhe’s mannen vechten dapper, maar zij kunnen niet de overhand krijgen tegen de vuurwapens. Nadat de Portugezen hun eigen aanvallers hebben overwonnen, snellen zij hun bondgenoten, die onder zware druk staan, te hulp. Matuzianhe, gewond en verslagen, trekt terug naar Zimbabwe, twee dagen gaans; na zijn vrouwen en kinderen te hebben verzameld, vlucht hij naar de Matirira-heuvels en laat Gatse Lucere bezit nemen van de oude Karanga-hoofdstad.
Als Matuzianhe hersteld is van zijn verwondingen, verzamelt hij wat hij nog aan strijders bezit, roept de hulp in van de rebellen van Quisinga en valt op een nacht Zimbabwe aan. De hoofdvrouw van Gatse Lucere ontsnapt op het nippertje, maar de Portugezen komen de Monomotapa te hulp, nadat zij hun eigen aanvallers verslagen hebben. Zij drijven de rest van de rebellen op de vlucht. De Monomotapa realiseert zich dat er geen sprake van vrede kan zijn zolang de resterende rebellen niet verdreven zijn uit hun posities in de heuvels. Madeira leent hem 30 manschappen met vuurwapens en 600 man hulptroepen die Monomotapa’s mannen vergezellen in een expeditie tegen Matirira. Matuzianhe, in de steek gelaten door de meesten van zijn volgelingen, laat zijn familie in de steek en vlucht naar de Quisinga-heuvels. Gatse Lucere keert terug met veel buit en vele gevangenen, met inbegrip van een aantal vrouwen en kinderen van de aanvoerder van de rebellen en 8.000 stuks vee. Gatse Lucere stuurt de Portugezen heen, hij behoudt slechts tien soldaten als zijn persoonlijke lijfwacht. Lange tijd gaat hij ervan uit dat hij Matuzianhe heeft gedood. Gatse Lucere is opnieuw de onbestreden heerser en de vrede keert terug.
De Portugezen hebben bewezen dat wie Europese vuurwapens gebruikt de baas kan worden in Zuidoost-Afrika. Door in te grijpen in de interne zaken van de Monomotapa hebben zij deze vorst ervoor behoed van de troon te worden gestoten en zijn rijk is bewaard gebleven voor desintegratie. Het feit dat hij hen onder voorwaarden mijnen heeft geschonken, hoewel dit misschien niet geldig is volgens de inheemse wet, lijkt de Portugezen een redelijke beloning voor de geleverde zware inspanningen te zijnen gerieve. De Portugezen kunnen nu daarvan de vruchten plukken. Maar deze vruchten worden hen ontzegd door de peilloze domheid van één man – Dom Estêvão de Ataíde.
Vroeg in 1608 heeft de Koning van Portugal besloten de mijnen van Monomotapa te doen exploiteren. In een instructiebrief aan de nieuwe vice-rei, Dom Frei Aleixo de Meneses, Arcebispo de Goa e Primaz das Indias, verklaart hij dat hij op de hoogte is van de uitgestrektheid en de rijkdom van deze goud- en zilvermijnen. Voorgaande pogingen de mijnen te ontdekken en te veroveren zijn op niets uitgelopen, bovenal wegens gebrek aan inlichtingen en tegenwerking van de Arabieren. Nu de Arabieren in deze contreien niet meer meetellen en de Portugezen ver in het binnenland zijn doorgedrongen en daar goed ontvangen zijn door de Monomotapa, liggen de zaken anders. De onderkoningen hebben in naar Portugal gezonden memoranda jaren geleden al op exploitatie van de mijnen aangedrongen; nu hebben Sebastião de Macedo en Estêvão de Ataíde gerapporteerd hoe gemakkelijk de mijnen kunnen worden ontwikkeld. Zij hebben monsters van zilvererts gezonden, die na analyse in Portugal [twee aandelen metaal: blijken te bevatten. Zulk een onderneming zou bovendien de weg openen voor de bekering van de heidenen. De koning geeft daarom de vice-rei opdracht de Conquista zonder uitstel te plannen en hetzij Macedo of Ataíde, of anders een andere geschikte en bekwame persoon, met de leiding van de onderneming te belasten. De capitão van Moçambique zal zich terugtrekken en daarvoor compensatie ontvangen. Wanneer de nieuwe bevelhebber zal vertrekken uit Moçambique laat hij in het fort een commandant achter die aan hem verantwoording schuldig is. De bevelhebber krijgt opdracht de forten in Sena en Tete te herstellen en dan vier nieuwe forten te bouwen, zoals aanbevolen door Estêvão de Ataíde. De eerste hiervan ligt aan de Zambezi op het verst bevaarbare punt, dat is aan het begin van de stroomversnellingen van Quebrabasa. Dit fort krijgt een garnizoen van 50 soldaten. De andere forten zullen gebouwd worden in Luanze, Bocuto en Massapa. De bevelhebber dient de Monomotapa giften te zenden en hem te verzekeren dat de Portugezen er niet op uit zijn zijn land te veroveren, of de weiden en velden, maar dat hun uitsluitend gaat om metalen, die hijzelf als bezitting niet hoog aanslaat. Lissabon stelt 30.000 cruzados ter beschikking om de kosten van de expeditie te bestrijden; de baten zullen gestort worden in de koninklijke schatkist.
De vice-rei, de Conde da Feira, zeilt in maart 1608 naar Indië. In mei overlijdt hij tijdens de reis; een schip van de armada keert met zijn lichaam terug naar Portugal. De koning benoemt Dom Rui Lourenço de Távora als zijn opvolger. De nieuwe vice-rei verlaat de Taag in oktober, overwintert bij het eiland Ibo, ten noorden van Pemba, en bereikt Indië slechts kort voor de aankomst van de vloot die in het voorjaar van 1609 is uitgevaren. Távora sluit een contract met Estêvão de Ataíde waarbij Ataíde wordt benoemd tot Generaal van de Mijnen van Monomotapa; hij neemt 500 soldaten mee die hij dient te betalen (los van de 200 man die het garnizoen van Moçambique telt) en hij is verplicht de vier forten te bouwen, waarvan hij zelf heeft aangegeven dat deze noodzakelijk zijn. Als beloning voor dit alles ontvangt hij de capitania van Moçambique en Sofala en het monopolie op de handel over de Rios de Cuama voor vier jaren.
Als de details van dit contract Portugal bereiken wordt dit hevig gekritiseerd. Het contract is niet in overeenstemming met de koninklijke instructies; de bepalingen zijn voordeliger voor Ataíde dan welke zijn toegekend aan de grote Francisco Barreto; de inwoners van steden in Indië zullen worden geruïneerd; en in plaats van te werken met zulk een contract ware het beter geweest Nuno Álvares Pereira zijn functie te doen behouden, of de gehele onderneming toe te vertrouwen aan Diogo Simões Madeira. Daar het contract rechts-geldig gesloten is, staat Ataíde niets meer in de weg om het aan te wenden ter bevordering van zijn particuliere belangen. En dat is precies wat hij ook doet.
Hij bereikt waarschijnlijk vroeg in het jaar 1610 Moçambique. Hij laat in het fort 40 of 50 slecht getrainde rekruten achter en zeilt met 150 ervaren soldaten naar de Zambezi. In Sena neemt hij de functie van Álvares Pereira over en hij ontmoet door Diogo Simões Madeira meegebrachte ambassadeurs om de overhandiging van de zilvermijnen te bespreken. Ook komt de betaling van de gebruikelijke curva door de nieuwe commandant ter sprake. Ataíde, echter, weigert deze curva te betalen, ofschoon het om een traditionele en politiek wenselijke betaling gaat, en het geven van geschenken aan de Monomotapa speciaal door koning Philips is bevolen. De generaal zendt een handelaar, Diogo Carvalho, naar de Monomotapa met de belofte hem meer kledingstoffen te geven als hij zijn toezegging omtrent de zilvermijnen effectueert. Gatse Lucere belooft dit te doen, en Carvalho bouwt een palissade in Massapa, waarin hij 50 soldaten legert. Bandieten uit Quisinga ondernemen twee nachten aanvallen op de palissade, waarbij zij verschillende Portugezen verwonden, onder wie Carvalho, en zij nemen de runderen van hun vijanden mee. De Monomotapa zendt een afdeling strijders om het fort te helpen verdedigen, onder commando van een andere Ningomaxa; Karanga-strijders bouwen een palissade op korte afstand van het Portugese fort, en gedurende de volgende zes maanden zijn er geen verdere aanvallen. Evenmin maken de Portugezen aanstalten naar Chicôa te gaan. Ofschoon de Monomotapa de curva noch enig ander geschenk ontvangen heeft, trekken Portugese handelaren ongehinderd door zijn land. Uiteindelijk is het geduld van de Monomotapa uitgeput en hij kondigt een empata af. Zijn krijgers overvallen karavanen en kampen; zij doden verschillende Portugezen en nemen de handelsgoederen van kooplieden in beslag. Diogo Simões Madeira bezoekt in die tijd Orupandi, een reis van een maand ten zuiden van Tete; zelfs hij verliest veel kledingstoffen, maar zijn leven wordt gespaard, omdat zijn aanzien te groot is om hem om te brengen. Carvalho, bevreesd voor een aanval door troepen van Ningomani, sluit een geheim verdrag met de bandieten uit Quisinga en op een kwade morgen bij het krieken van de dag overvallen de twee verraderlijke bondgenoten de nietsvermoedende Karanga als zij nog liggen te slapen. Bij dit “afschuwelijke verraad” doden zij veel van Monomotapa’s mannen en zij verwonden Ningomaxa; de overlevenden vluchten naar Zimbabwe. Carvalho laat nog dezelfde dag Massapa in de steek en trekt zich terug naar Luanze en vervolgens naar Tete, terwijl het gehele land de wapens opneemt tegen de Portugezen.
Tijdens de beschreven dramatische gebeurtenissen verblijft Ataíde in Sena, waar hij “de afschuwelijke gevolgen ziet van zijn weigering de curva aan de Monomotapa te betalen. Hij geeft te kennen dat hij met wapengeweld de zilvermijnen wil veroveren, zonder de Monomotapa ook maar iets te betalen.” Ataíde gaat naar Tete en geeft Carvalho opdracht twee dagen stroomopwaarts een palissade te bouwen. Dit fort dat de naam Santo Estêvão ontvangt wordt de vooruitgeschoven operatiebasis tegen de Monomotapa. Maar voordat de operaties kunnen beginnen, wordt Ataíde naar Moçambique ontboden. Er is daar bericht ontvangen dat de Nederlanders een vloot van negen schepen, met 2.000 man aan boord, aan het opbouwen zijn om vroeg in het jaar 1612 naar de Indische Oceaan te zeilen, en daar prijzen te maken totdat zij genoegdoening hebben ontvangen voor bepaalde verliezen die zij beweren geleden te hebben door toedoen van Philips strijdkrachten sedert de ondertekening van de wapenstilstand van 1609 tussen de twee landen. Philips geeft twee caravelas opdracht in alle haast naar Moçambique te zeilen om het fort en zijn commandant te waarschuwen en hij dient zich ervan te vergewissen dat de voorheen bevolen structurele verbeteringen voltooid zijn en hij moet het garnizoen op 300 man brengen. De twee caravelas vertrekken in oktober 1611 uit Portugal. Zij worden gevolgd door twee galeãos, onder bevel van António Pinto da Fonseca, die zich een grote reputatie verworven heeft als soldaat in de Lage Landen en die nu naar Indië wordt gezonden als Inspecteur-Generaal van de forten. Hij nadert Moçambique met behoedzaamheid voor het geval de Nederlanders daar al zouden zijn; inspecteert daar de fortificaties en geeft zo nodig opdracht deze te vervolmaken; hij laadt musketten en haakbussen uit, verzekert zich ervan dat het fort voldoende ammunitie en voorraden voedsel heeft; beveelt de bouw van huizen in het fort voor inwoners van het eiland in geval van een nieuwe belegering, en laadt overbodige artillerie in voor Goa voor hergebruik.
Pinto da Fonseca en Ataíde ontmoeten elkaar in Moçambique. De generaal stoort zich bitter aan de aanwezigheid van de inspecteur. Als de laatste aankondigt dat hij twee familieleden van Ataíde zal meenemen naar Goa, weigert Ataíde deze mensen verlof te geven te vertrekken. Het dispuut geraakt zo verhit dat Ataíde een groep manschappen zendt om Pinto da Fonseca te arresteren, maar jezuïeten (die Ataíde heeft doen terugkeren naar Zuidoost-Afrika) komen tussenbeide. De kapitein van het tweede galjoen blijft in Moçambique en hem zal de eer te beurt vallen de eerste te zijn die zilver naar Portugal brengt. Ataíde benoemt een nieuwe capitão die hij bestempelt als commandant van het eskader boven Pinto da Fonseca, ondanks dat de laatste beschikt over een koninklijke volmacht. Deze kleingeestige incidenten doen de naam van de eens zo populaire verdediger van Moçambique geen goed als zij in Goa bekend worden Ataíde wordt niet opgeroepen Moçambique opnieuw te verdedigen en als begin oktober de noordoostmoesson inzet, die de aankomst van een vijandelijke vloot verhindert, keert hij terug naar de Zambezi. Gedurende zijn afwezigheid is Diogo Simões Madeira, die voor het leven benoemd is tot capitão van Tete wegens zijn verdiensten bij de Conquista, verwikkeld geraakt in gevechten in de directe omgeving van de stad. Marenga, een buurman van Tete en een vazal van de Portugezen, zegt zijn bondgenootschap met de Monomotapa op en hij geeft andere opperhoofden bevel hem aan te vallen. Deze noodzaken hem te vluchten naar Sacumbe, een ruwe, honingrijke en gefortificeerde heuvel met kopermijnen. Marenga smeekt om hulp van Madeira, die hem een aantal inheemse soldaten zendt. Deze verslaan de aanvallers en zij brengen het hoofd mee van de vijandelijke commandant. De Monomotapa geeft een grote strijdmacht opdracht tot het aanvallen van Marenga, die opnieuw uitwijkt naar Sacumbe. Madeira zendt opnieuw hulp, onder hen zijn deze keer Portugezen en mulatten begrepen. Marenga’s vijanden worden verslagen en worden achtervolgd tot in hun kralen, die in brand worden gestoken.
De Monomotapa zendt ambassadeurs naar Ataíde in Sena om zijn belofte te herhalen de mijnen van Chicôa te overhandigen als Ataíde de curva zal betalen, maar de generaal weigert zelfs de ambassadeurs te ontvangen. Zijn eigenzinnige weigering de Monomotapa te geven waarop hij recht heeft, waarmee niet meer dan een bedrag van 5.000 cruzados is gemoeid, betekent niet slechts de ontzegging van de zilvermijnen, maar ook de voortgaande ontwrichting van de handel in goud. “Maar”, zegt de kroniekschrijver Bocarro geheimzinnig,” de schuld van deze fouten ligt niet zozeer bij Dom Estêvão als bij bepaalde personen die hem de raad geven met de Monomotapa geen vrede te zoeken maar oorlog te voeren en dit zeggen zij hem omdat zij garen spinnen bij de oorlog; en Dom Estêvão is verloren.”
Ataíde neemt 125 soldaten met zich mee naar het fort Santo Estêvão en hij zet zijn voorbereidingen voor de oorlog tegen de Monomotapa voort, terwijl hij wacht op brieven uit Goa en Portugal. Deze brieven, die hem in juli 1613 bereiken, brengen de generaal bevelen en schande. De autoriteiten in Lissabon zijn zich in toenemende mate bewust geworden van zijn misdadige verwaar-lozing van het fort in Moçambique en van de onbekwaamheid van zijn houding tegenover zaken het binnenland betreffende. De koning spreekt ten slotte over een groot en notoir nadeel dat de koninklijke schatkist lijdt door het contract dat de vice-rei met Ataíde heeft gesloten, waartoe de onderkoning niet de bevoegdheid had. De koning verklaart het contract van nul en gener waarde en laat Ataíde weten dat hij van zijn commando is ontheven. De koning geeft de vice-rei opdracht een betrouwbare persoon te benoemen die Ataíde en andere getuigen dient te ondervragen en die exact dient na te gaan hoe ver de Conquista is gevorderd; aAls Ataíde juridisch schuldig wordt bevonden, dient tegen hem te worden opgetreden.
Er wordt opdracht gegeven Rui de Melo Sampaio, die zijn functie van capitão van Moçambique heeft moeten afstaan aan Ataíde, in zijn ambt te herstellen. Indien hij niet direct uit Portugal kan vertrekken, dient de volgende kandidaat op de lijst te gaan. Als geen van de kandidaten dat jaar uit Portugal naar Moçambique kan gaan, wordt de vice-rei gemachtigd de meest geschikte persoon uit te kiezen om in de tussentijd de post te bekleden, maar hij dient de vereiste kwaliteiten en ervaring te bezitten en over zulk een karakter te beschikken dat hij zichzelf meer wijdt aan de zekerheid van het fort en aan de dienst aan de koning dan aan het nastreven van persoonlijk handelsgewin. Er komt niemand uit Portugal, zodat de vice-rei besluit zijn eigen broer, Dom João de Azevedo, te benoemen. Daar hij slechts voor een jaar wordt benoemd wordt besloten hem niet de gebruikelijke 40.000 xerafins toe te kennen, maar slechts 25.000. (De koning blijkt weinig ingenomen te zijn met de verlaging van de beloning als hij hiervan verneemt, hij verklaart dat de vice-rei niet de macht bezit de financiële voorwaarden te wijzigen van zulke contracten). De vice-rei benoemt een rechter, Pinto da Fonseca, om Dom João te vergezellen naar Moçambique, waar hij een residência instelt om de acties van Ataíde (en zijn voorgangers) te onderzoeken Er worden gedetailleerde bevelen gegeven voor de verbetering van de defensie van Moçambique, zoals het graven van een sloot aan de landzijde van het fort. Dom João de Azevedo en Pinto da Fonseca vertrekken in januari 1613 uit Goa.
De verontwaardiging tegen Ataíde is het grootst in Lissabon. Als men zich daar volledig bewust is geworden hoe voordelig de bepalingen van het contract zijn, geeft de koning de grootinquisiteur in Goa opdracht iedereen te ondervragen die heeft ingestemd met het gewraakte contract en na te gaan of zij geen steekpenningen hebben ontvangen. Ataíde blijkt niet over de bepalingen in zijn contract te hebben onderhandeld, ook al zijn zij nog zo voordelig voor hem; zo heeft hij slechts 150 man meegenomen naar de Zambezi in plaats van 500, en aan de Zambezi heeft hij zich niet ingelaten met deConquistavan de mijnen, maar slechts zijn eigen particuliere handel bevorderd. De koning geeft opdracht hem te arresteren en beslag te leggen op zijn bezittingen. Als het juridische onderzoek zijn schuld bevestigt, wordt hij als gevangene met het eerste het beste schip naar Portugal gezonden om daar gevonnist te worden.
Maar Ataíde wordt reeds gevonnist door de dood. Ontheven van zijn commando, reist hij de Zambezi af en reist naar Moçambique. Daar sterft hij in september 1613 in het jezuïeten-college. “En dit is het einde van Dom Estêvão de Ataíde en van de beloften en de hoop waarmee hij als Conquistador en ontdekker van de zilvermijnen was uitgezonden.”