Hoofdstuk 1.
Meer reizen naar Indië
1.6 Duarte Pacheco Pereira
Geschreven door Arnold van Wickeren
De wapenstilstand die Francisco de Albuquerque met de zamorin heeft gesloten, is van korte duur. Het kapen van een aan Calicut behorend schip, dat met peper op weg is naar Cranganore, beschouwt de zamorin niet ten onrechte als een schending van de wapenstilstand en dus als een reden om de vijandelijkheden te hervatten. Nog voordat Afonso de Albuquerque naar Portugal is vertrokken, is de oorlogstoestand alweer ingetreden. De zamorin bereidt zijn nieuwe aanval met grote zorg voor. Hij verenigt vrijwel alle radja’s, ook die van T_n_r, Bespur, Cotugan en Corin, in een tegen Cochin en de daar aanwezige Portugezen gerichte alliantie. De zamorin weet dat de door de Portugezen bij hun strafexpedities verwoeste rijstvelden in de omgeving van Cochin tot schaarste van dit volksvoedsel moet leiden en dat rijst zal moeten worden aangevoerd vanaf de kust van Canara, ten noorden van Malabar. De zamorin vraagt de Moorse handelaren af te zien van de verkoop van rijst aan Cochin. Hierop verbiedt Ismail Marakkar, het hoofd van de islamitische gemeenschap de rijsthandel met Cochin. Duarte Pacheco, een bekwaam en vindingrijk man, bezweert de crisis door de vooraanstaande Moorse handelaren in Cochin te gijzelen, om hierdoor de aanvoer van rijst af te dwingen.
De zamorin rust een grote vloot uit en brengt een enorme legermacht op de been. Gaspar Correia deelt mee dat de vloot uit 280 parãos en andere vaartuigen bestaat en dat zij is voorzien van kanonnen. De legermacht zou bestaan uit 50.000 man, van wie 4.000 op de vloot. Legeraanvoerders zijn Naubea Darim, neef en troonopvolger van de zamorin, en Elancol, de radja van Repelim. Zij zouden over 382 kanonnen beschikken.
Trimumpara, de radja van Cochin, is hevig ongerust over de formidabele tegen hem gerichte oorlogsinspanning. Hij vraagt hulp aan Duarte Pacheco en belast hem met het opperbevel. Deze moet het fort verdedigen met niet meer dan 100 Portugese en 300 Malabaarse soldaten, maar hij beschikt over de beste militaire uitrusting van zijn tijd. De verdediging van de Cochin-stad laat Duarte Pacheco over aan de koning, die daarvoor over een flinke legermacht beschikt. Pacheco, die een zorgvuldige studie heeft gemaakt van de militaire topografie van het gevechtsterrein, neemt eerst maatregelen om te verhinderen dat deserteurs het eiland waarop het fort en Cochin-stad liggen, kunnen verlaten. Deze bestaan daaruit dat hij in het midden van de rivier palissaden laat slaan, waarvan de zamorin, noch zijn bondgenoot weet heeft. Terwijl de legermacht van Calicut ongehinderd in het gebied van Cochin doordringt, concentreert Duarte Pacheco zijn verdediging op een smalle doorwaadbare plaats naar zijn eiland. Zolang het leger van de zamorin nog niet aan de rivier bij verschijnt, laat Pacheco kleine groepjes soldaten aanvallen uitvoeren aan de overkant op gebied van Repelim. Hierbij worden veel vreedzame burgers gedood en menig dorp geplunderd en in brand gestoken. Terwijl de zamorin oprukt naar Repelim, trachten Arabische kooplieden in Cochin een opstand uit te lokken. Hun plannen worden verijdeld door de waakzaamheid van Duarte Pacheco. De troepen van de zamorin worden verwacht bij Cambalam, vlak bij de doorwaadbare plaats naar het eiland van Cochin. Pacheco heeft hier zijn grootste schip liggen. Het is voorzien van kanonnen, andere vuurwapens en alle soorten militaire uitrusting. De vijf man die, onder bevel van Diogo Pereira, op dit schip zijn geplaatst, hebben opdracht de stad en het fort tegen alle aanvallen te verdedigen. Het fort heeft een bezetting van 35 man, onder leiding van Ferdinão Correa. Voorts beschikt Pacheco over een karveel, onder bevel van Pero Rafael, met een bemanning van 26 koppen. Omdat het andere karveel voor reparatie uit de vaart genomen is, rust Pacheco twee kleinere vaartuigen uit: een onder Diogo Petrez met 23 man en het ander onder zijn eigen bevel met 22 koppen. Ter ondersteuning van deze kleine troepenmacht heeft Trimumpara nog slechts 5.000 man over; de rest is overgelopen naar de zamorin. De vorst staat van zijn geslonken leger 500 man af, die moeten helpen het Portugese fort te verdedigen. Voordat het vijandelijke leger Cambalam heeft bereikt, heeft Pacheco zijn verdediging georganiseerd. Omdat de aanval de beste verdediging is, vaart Pacheco met een klein aantal mannen naar de haven van Repelim. Een afdeling boogschutters tracht een landing van de Portugezen te verhinderen. In een gevecht dat verscheidene uren aanhoudt, worden de boogschutters teruggedreven. Duarte Pacheco neemt Repelim in en steekt de stad in brand, daarna trekt hij zich terug, een kudde buitgemaakte ossen met zich meevoerend.
De volgende dag verschijnt de zamorin met zijn gehele legermacht, die ondersteund wordt door 160 schepen. Hieronder bevinden zich 76 parãos die, op advies van de twee Milanese deserteurs, zijn overdekt met zakken gevuld met katoen. Deze gevulde zakken dienen de vaartuigen te beschermen tegen kanonskogels. De Milanezen hebben voor de zamorin ook verschillende bronzen kanonnen gegoten en andere technische oorlogsvoorbereidingen getroffen; zo gaan op hun advies twintig met kettingen aan elkaar verbonden parãos de rest van de vloot vooraf. De kapiteins daarvan hebben opdracht een karveel aan te vallen en dat, met behulp van enterhaken, zo snel mogelijk te veroveren. Duarte Pacheco heeft een soortgelijk plan ontwikkeld; met drie, ook met kettingen aan elkaar bevestigde vaartuigen, belet hij de parãos de toegang tot de rivier.
Bij de eerste aanval deserteren de 500 soldaten, van koning Trimumpara; zij laten de verdediging over aan Pacheco, met zijn 111 Portugezen. Deze verdedigen zich dapper tegen de overmacht. Een schot uit een zwaar kanon doet de ketting, waarmee de twintig parãos met elkaar verbonden zijn, breken. Vier daarvan moeten zich terugtrekken; acht worden tot zinken gebracht en de overige trekken zich vervolgens ook terug. Daarmee is de eerste aanval achter de rug. De volgende aanval wordt ingezet door Elancol, radja van Repelim, die zijn troepen tot dan toe in reserve heeft gehouden. Tegelijk met de aanval van Elancol tracht de zamorin met zijn hoofdmacht de rivier over te komen bij de zwaarbewaakte doorwaadbare plaats. Ondanks hardnekkige pogingen lukt dat niet. De aanvallers geven tenslotte hun zinloze pogingen op. Zij laten 1030 gesneuvelden achter. De Portugese verdedigers hebben wel enkele gewonden, maar in het geheel geen doden te betreuren.
Na deze overwinning repareren de Portugezen hun schepen. Het karveel dat voorheen in reparatie was, kan ook worden ingezet. Op advies van waarzeggers ziet de zamorin voorlopig van een nieuwe aanval af. Duarte Pacheco geeft hem echter geen rust. Hij steekt over naar Cambalam, verwoest het land, steekt dorpen in brand, doodt vele inwoners en trekt zich met een flinke buit terug. Ondertussen ontvangt de zamorin versterkingen uit Calicut: 200 oorlogsschepen, 80 kleinere vaartuigen en 15.000 man. Hij laat een van zijn bevelhebbers met 70 parãos een aanval uitvoeren op het schip dat de stad Cochin verdedigt. Het is zijn bedoeling Portugese verdedigers van de doorwaadbare plaats weg te lokken, waardoor hun verdedigingsmacht zou worden gesplitst. Pacheco zeilt, met een van de karvelen en een kleiner schip naar Cochin. De bij Cochin gelegen vijandelijke schepen vluchten daarop zo snel mogelijk naar de haven van Repelim. Hierop keert Pacheco, in plaats van hen te volgen, naar zijn vroegere positie terug. Bij Cambalam aangekomen, blijken de Portugezen zich daar in groot gevaar te bevinden. Het karveel heeft een serieuze aanval te verduren gehad. De zakken met katoen, die de romp van het schip moesten beschermen, zijn van beide zijden verdwenen; het schip zit vol gaten en de tuigage is vernield. De kleinere vaartuigen zijn er niet veel beter aan toe. De vijand was doende met een dubbele aanval, zowel te land als ter zee. Omdat Duarte Pacheco geheel onverwachts met zijn twee schepen terugkeert, kan hij de eenheden van de zamorin in de rug aanvallen. De slag is furieus, maar tenslotte moet de zamorin wijken en na het verlies van 79 parãos en 290 man, slaan de aanvallers op de vlucht.
De zamorin is woedend over zijn tweede nederlaag. Na hergroepering van zijn strijdkrachten valt hij opnieuw aan. Pacheco heeft zijn mannen bevolen zich benedendeks te verbergen, om de zamorin te doen geloven dat zij gewond en volledig uitgeput zijn. Het plan werkt. Op het moment dat de aanvallers, denkend dat de Portugezen niet meer in staat zijn zich te verdedigen, dicht naderen, laat Pacheco zijn mannen het vuur openen, met alle wapens waarover zij beschikken. Verschillende parãos worden tot zinken gebracht en de andere worden uit elkaar geschoten, waarop de vijand de aanval snel afbreekt. De radja van Repelim verzamelt zijn strijdkrachten en zet hen aan tot een nieuwe aanval. De schrik zit er bij de aanvallers zo goed in, dat zij de Portugese schepen niet meer dicht durven te naderen. Terwijl Elancol nog aanvalt, geeft de zamorin zijn opperbevelhebber Naubea Darim opdracht de toegang tot Cochin-eiland te forceren bij de doorwaadbare plaats, waar het karveel van Diogo Pereira ligt. De troepen van Calicut worden zo enthousiast verwelkomd, dat zij hun aanval staken, als zij 60 parãos en 600 man verloren hebben.
Nu ook de derde aanval mislukt is, keert de zamorin met zijn vloot terug naar Calicut. Pacheco valt de vloot aan en voert daarna een landing uit in vijandelijk gebied, die weer veel burgers het leven kost en waarbij verschillende dorpen in brand worden gezet. Waarschijnlijk wil de zamorin afzien van een nieuwe aanval, maar de radja van Repelim, zijn Moorse adviseurs en de twee Milanezen houden hem voor, dat zijn reputatie hierdoor zou worden geschaad. Zij adviseren de vorst het eiland van Cochin te veroveren door bij de doorwaadbare plaatsen bij Palignard en Palurt aan te vallen. Hiermee stemt de zamorin in. Duarte Pacheco, die het nieuwe aanvalsplan aan de weet komt, gaat met 200 man van Trimumpara en een handvol Portugezen naar Palignard. Hij stuit daar op een vijandelijke eenheid, die hij verslaat. Hij maakt vijftig gevangenen, en doodt de meeste andere tegenstanders. Hij zeilt vervolgens naar Palurt, circa twee mijl van Palignard en verneemt daar dat de zamorin de volgende dag een beslissing zal trachten te forceren bij Palignard. Hij laat enige van zijn officieren en zijn grootste schip in Palurt achter, nadat hij de bomen aan de overkant van de doorwaadbare plaats heeft laten kappen, zodat zij de vijand geen bescherming kunnen bieden. Dan haast hij zich met zijn kleinere schepen naar Palignard terug. Pacheco heeft vastgesteld dat de rivier niet op beide plaatsen tegelijkertijd doorwaadbaar is en dat de rivier bij Palignar niet kan worden overgestoken bij hoog water, terwijl het te ondiep is om zelfs de kleinste schepen doorgang te verlenen. De ondiepte bij Palurt kan slechts bij hoog water door schepen gepasseerd worden. Dus als bij Palignard de rivier doorwaadbaar is, kunnen bij Palurt geen schepen passeren, terwijl de rivier daar dan te diep is, om te doorwaden. Deze vaststellingen zijn van groot belang voor het verdedigingsplan. Bij elk punt houden enige mannen de wacht, terwijl een signaal wordt afgesproken om elkaar te waarschuwen. De volgende dag verschijnt de kroonprins van Cochin met 600 man ter assistentie van de Portugezen. De troepen van Calicut vallen bij het aanbreken van de dag aan bij Palurt. Zij schieten met hun kanon op het karveel, terwijl 250 van hun vaartuigen naderen. Voordat deze er zijn, steekt Pacheco met een aantal van zijn mannen de rivier over, valt de vijandelijke positie aan en maakt het vijandelijke geschut onklaar. Als de vijandelijke schepen kort daarna arriveren, vallen zij de Portugese schepen aan. In een lang artillerieduel, worden vele parãos tot zinken gebracht, terwijl andere afdrijven. De radja van Repelim doet pogingen om zijn troepen de rivier te doen oversteken, maar deze pogingen, waarbij veel aanvallers sneuvelen, worden telkens verijdeld. Na bij Palurt te zijn teruggeslagen, komen de zamorin en Naubea Darim met een grote legermacht naar Palignard. De pogingen de rivier daar over te steken, worden door Naubea Darim persoonlijk geleid. Na twee mislukte pogingen, waarbij de troepen van Calicut aanzienlijke verliezen lijden, breekt in hun kamp de pest uit, waardoor plotseling voorlopig een eind komt aan de operaties.
Duarte Pacheco benut de gevechtspauze om zijn schepen te repareren en opnieuw van wapens en ammunitie te voorzien. Hij laat aan een groot aantal stokken scherpe punten snijden, die in het vuur worden verhard. De stokken worden, met de scherpe punten naar boven, bij de doorwaadbare plaats diep in de rivierbodem geslagen. De punten bevinden zich bij laag water onder de waterspiegel, zodat zij vanaf de oever niet zichtbaar zijn. Deze maatregelen worden genomen om te verhinderen dat de rivier te voet kan worden overgestoken. Na enige tijd valt de zamorin weer aan. De voorhoede bestaat uit 4.000 zorgvuldig geselecteerde manschappen, die dertig bronzen kanonnen met zich voeren. Deze eenheid wordt gevolgd door een leger van 12.000 soldaten, onder bevel van Naubea Darim. Dan volgt de radja van Repelim met eenzelfde aantal manschappen, terwijl de 15.000 soldaten van de zamorin de achterhoede vormen. Om deze formidabele macht te weerstaan, beschikt Pacheco over twee schepen met veertig Portugezen en 200 man van Trimumpara. De hulptroepen zijn gelegerd achter een borstwering op een gemakkelijk te verdedigen plaats. Deson- danks deserteren zij bij de eerste aanval. De vijand tracht met zijn kanonnen de Portugese schepen van hun gunstige positie te verdrijven. Pacheco wacht aanvankelijk met het vuur te beantwoorden, maar dan vaart hij dichter naar de kant, om de aanvallers de volle laag te geven. De Portugese kanonniers schieten met al hun geschut zo hevig en nauwkeurig dat de aanvallers dekking moeten zoeken in de omringende bossen. Dan arriveert Naubea Darim met zijn troepen. Zij dringen de rivier in, maar moeten zich onder het hevige Portugese vuur terugtrekken. Als tenslotte ook de zamorin met zijn leger aangekomen is, moedigt hij persoonlijk zijn mannen aan de rivier door te waden. De vorst moet zich van de rivieroever terugtrekken, als twee officieren aan zijn zijde worden gedood. Er ontstaat zo’n gedrang, dat zij die het dichtst bij de rivieroever staan, door de opdringende massa’s achter hen het water worden ingeduwd. Officieren dwingen hen, die voor het geschut van de Portugezen terugdeinzen, met de punt van hun zwaard in hun rug de rivier over te steken. Zodra de aanvallers op de scherpe punten van de stokken stappen, waarbij menigeen ten val komt, is de verwarring compleet. De vijanden in de rivier, die niet vooruit kunnen door de spiezen, maar evenmin terug kunnen door de opdringende menigte achter hen, vormen een gemakkelijk doelwit voor het Portugese geschut. Om niet volledig door de horden onder de voet te worden gelopen, blijven de Portugezen hen onophoudelijk beschieten. Hierbij ontsnapt de zamorin opnieuw maar net aan de dood. Aan de urenlange slachting komt pas een einde als de vloed opkomt en de aanval wel moet worden afgebroken. Bij deze laatste poging de Portugezen te verdrijven, heeft de zamorin meer manschappen en vaartuigen verloren dan bij alle voorgaande pogingen tezamen.
Zodra de vijand is vertrokken, komt Trimumpara zijn gelukwensen aan Duarte Pacheco aanbieden. Deze laat de radja zijn dappere, maar uitgeputte manschappen verversingen aanbieden. Pacheco’s belangrijkste zorg is zijn schepen te repareren en opnieuw gevechtsklaar te maken, om op alles voorbereid te zijn. De zamorin is natuurlijk woedend dat hij tegen zo weinig Portugezen zoveel mensenlevens heeft moeten offeren. De radja van Repelim, raadt de zamorin aan, nu het met de wapens niet gelukt is, zijn doel te verwezenlijken door de Portugezen te laten vergiftigen. Hij koopt daartoe inwoners van Cochin om, die voedsel aan de Portugezen leveren. Het plan wordt aan Duarte Pacheco verraden en deze laat telkens als er voedsel wordt ingekocht eerst de verkoper daarvan eten. Zodra Elancol moet vaststellen dat zijn opzet is mislukt, besluit hij uit wraak in het geheim ‘s nachts een aantal van zijn mannen naar Cochin te zenden. Zij moeten de stad in brand steken en zich in de verwarring die dan ontstaat, tegen de inwoners keren. De waakzaamheid van Duarte Pacheco doet ook dit plan mislukken. Nu besluit de zamorin verwoestende strooptochten op de kust van Cochin te ondernemen. Het wordt opnieuw geen succes. Bij verschillende gelegenheden verliest hij parãos aan de Portugezen, die de kust beschermen.
Tenslotte besluit de zamorin nog maar weer eens een grote aanval te ondernemen. Hij brengt een leger van 30.000 man op de been, waaraan Elancol nog een groot aantal manschappen toevoegt. De gezamenlijke vloot bestaat uit 100 grote schepen, 110 parãos en 80 pinassen. Nieuw is dat acht parãos van een opbouw worden voorzien, waarin een kanon wordt geplaatst. Naast de bouw van acht geschutskoepels, laat de zamorin een groot vlot van bij elkaar gebonden balken maken. De bedoeling is dat het vlot in brand wordt gestoken en dat het met de stroom mee naar de Portugese schepen drijft, om ook deze in brand te steken. De voorbereidingen blijven niet geheim en Duarte Pacheco neemt hiertegen zijn maatregelen. Hij laat enige carré’s maken van een aantal 25 meter lange masten en deze ankert hij voor zijn schepen, om het brandende vlot uit de buurt te houden. Ook laat hij op het eiland Arraul enige voorposten van de vijand overrompelen. Daarna keert hij terug naar zijn schepen, om de grote aanval af te wachten. In de ochtendschemer van de dag daarop komt de vijandelijke vloot in zicht en kort daarna komt het brandende vlot naar de schepen drijven. Het botst tegen de masten en veroorzaakt geen schade. Als bij de daaropvolgende algemene aanval de Portugezen door de vijandelijke overmacht overweldigd dreigen te worden, wordt een van de drijvende geschutskoepels door een voltreffer geraakt. Kort daarop wordt een tweede parão met een geschutskoepel vernield, terwijl veel andere vijandelijke parãos eveneens tot zinken worden gebracht. Dan doet de zamorin zijn troepen de rivier doorwaden. De bewuste plek wordt bewaakt door twee kleine schepen, onder bevel van Christophor Jusart en Simão Andrade. Zij worden bijgestaan door enige parãos en een inheemse strijdmacht van 1.000 man, onder de kroonprins van Cochin. De strijd is hevig en duurt van ‘s morgens vroeg tot de avond valt. Dan maakt een uitzonderlijk hoog hoogtij een einde aan de pogingen van de troepen van de zamorin de rivier over te steken. De vorst moet vaststellen dat hij weer veel manschappen en talrijke vaartuigen verloren heeft, zonder ook maar enig resultaat geboekt te hebben.
De zamorin, die na zoveel mislukkingen, niet meer gelooft de Portugezen met militaire middelen van de kust van Malabar te kunnen verdrijven, wil terugkeren naar Calicut. Zijn omgeving verleidt hem ertoe nog een laatste poging te wagen. Maar omdat noch hijzelf, noch zijn troepen in het slagen van de onderneming geloven, blijft het bij een halfhartige aanval, die gemakkelijk kan worden afgeslagen. Daarop keert de zamorin met zijn overgebleven troepen naar Calicut terug. In de strijd, die vijf maanden heeft geduurd, heeft Calicut 19.000 man en een aanzienlijk aantal vaartuigen verloren. Spoedig na het staken van de vijandelijkheden wordt er vrede tussen Calicut en Cochin gesloten. Koning Trimumpara is Duarte Pacheco zeer dankbaar dat hij hem en zijn kleine koninkrijk tegen zo’n machtige vijand effectief verdedigd heeft. Hij verheft hem in de adelstand en beloont hem met vorstelijke geschenken.
Tijdens de strijd heeft het gerucht zich langs de kust van Malabar verspreid, dat alle Portugezen in Cochin gedood zijn. De kleine groepen Portugezen in de factorijen van Cannanore en Quilon vrezen voor hun leven. Zodra dat mogelijk is, gaat Duarte Pacheco naar Quilon. Hij constateert dat de Arabieren daar een Portugees hebben gedood en dat er Arabische schepen geladen worden, terwijl die van koning Manuel leeg in de haven liggen. Pacheco wijst de autoriteiten in Quilon erop dat zij, op basis van het met de Portugezen gesloten verdrag, verplicht zijn eerst hun schepen te laden en pas daarna die van de Arabieren. De aangesprokenen antwoorden dat zij de druk van de machtige en rijke Arabische kooplieden hun schepen eerst te laden niet hebben kunnen weerstaan. Pacheco krijgt toestemming de lading uit de Arabische schepen over te nemen in zijn eigen schepen. Hij doet dit tegen betaling van de volledige waarde van de lading aan de betreffende kooplieden. Daarna kruist Pacheco langs de kust, waarbij hij verschillende schepen neemt en plundert, voordat hij naar Cochin terugkeert.
Vasco da Gama heeft koning Manuel er met klem op gewezen, dat de Portugese strijdkrachten in Indië versterking behoeven. Koning Manuel heeft daartoe nieuwe schepen laten bouwen. In het voorjaar van 1504 wordt een vloot van dertien schepen uitgerust. Lopo Soares de Albergaria, onder wiens bevel de vloot staat, is tevens de kapitein van het vlaggeschip. De kapiteins van de overige twaalf schepen zijn: Pero de Mendoça, Lionel Coutinho, Tristão da Silva, Lopo Mendes de Vasconcellos, Filipe de Castro, Vasco de Silveira, Manuel Teles Barreto, Afonso Lopez da Costa, Pero Dinis de Setúbal, Vasco Carvalho, opnieuw Pero Afonso de Aguiar en Lopo de Abreu da Ilha, die de toevoeging aan zijn naam te danken heeft aan zijn ontdekking van een groepje kleine eilandjes, de Baixos da Judia, thans Bassas da India, in de Straat van Moçambique, ten zuidoosten van Sofala. De vloot zeilt op 22 april met 1.200 man uit. Het is op deze heenreis dat Pero Afonso de Aguiar volgens Dr. Lobato zijn eerder beschreven bezoek aan Sofala brengt. De daarbij gebleken bereidheid van de sjeik van Sofala vriendschappelijke betrekkingen met de Portugezen aan te gaan, zou het gevolg zijn van het optreden van Ruy Lourenço Ravasco, dat de sjeik ongetwijfeld ter ore is gekomen. In Moçambique en in Malindi verneemt Albergaria verontrustende berichten over de invasie van Calicut in Cochin. Hij haast zich daarom Malabar te bereiken. Bij Angediva treft hij António Saldanha en Ruy Lourenço Ravasco, die doende zijn hun schepen gereed te maken voor een nieuwe strooptocht voor de kust van Cambay, tegen Moorse schepen die uit Mekka terugkeren. Albergaria verneemt ook dat het leger van de zamorin verslagen is door het heldhaftige optreden van Pacheco Pereira en dat zich in Calicut een aantal Portugese gevangenen uit de vloot van Cabral bevindt. Albergaria geeft aan Saldanha en Ravasco opdracht zich bij zijn vloot te voegen. Na Cannanore te hebben aangedaan, verschijnt de gehele vloot voor Calicut. Albergaria eist vrijlating van de gevangenen en uitlevering van de twee Milanese verraders. Bij afwezigheid van de zamorin, zijn de autoriteiten wel bereid de Portugezen vrij te laten, maar weigeren zij de twee Milanezen uit te leveren. Albergaria neemt geen genoegen met de gedeeltelijke inwilliging van zijn eisen en bombardeert twee dagen lang de stad. Na grote schade te hebben aangericht en 300 inwoners te hebben gedood, zeilt de Portugese vloot naar Cochin. Albergaria arriveert daar op 14 september 1504, juist op het moment dat Duarte Pacheco Pereira terugkeert uit Quilon.
In Cochin verneemt Albergaria dat Mammali, de admiraal van de vloot van Calicut, Cranganore, een stad aan het einde van een kreek, met een uitstekende haven, tot zijn uitvalsbasis tegen Cochin heeft gemaakt. Vanuit Cranganore worden strooptochten tegen Cochin ondernomen en wordt een nieuwe grote aanval voorbereid. De koning van Cochin vraagt Albergaria tegen de stad op te treden. De Portugese vloot doet een aanval op Cranganore en vernielt daarbij veel vijandelijke vaartuigen. Mammali zelf en zijn twee zonen sneuvelen in de strijd. De Portugezen gaan aan land om de huizen te plunderen, maar de nairs, onder Naubea Darim verzetten zich hevig. Na hem verslagen te hebben, geeft Albergaria opdracht Cranganore in brand te steken. Hierbij worden de huizen van de christenen van Sint Thomas zoveel mogelijk gespaard, terwijl de huizen van Moren en joden het moeten ontgelden. Er wonen sedert eeuwen veel joden, die Cranganore als een heilige stad beschouwen. Na de verwoesting verlaat de joodse gemeenschap Cranganore en vestigt zich in Cochin en omgeving. Albergaria laat Manuel Teles Barreto met vijf naus en 300 man achter, om Cochin te beschermen. Hij neemt Duarte Pacheco met zich mee. Terwijl de rest van de vloot langs de kust kruist, krijgt Lopo Soares de Albergaria bij Pandarani Kollam een grote Moorse vloot in het vizier. Zij bestaat uit 17 van kanonnen voorziene schepen die een strijdmacht van 4.000 man aan boord hebben. De schepen zijn, geladen met koopwaar, op weg naar Cairo en Mekka. In feite is sprake van een evacuatie van Arabische kooplieden, wier handel en leven door het optreden van de Portugezen voortdurend in gevaar is en die het in Indië voor gezien houden. Zij zijn met hun familie en hun bezit op weg naar het Midden-Oosten. Albergaria valt de vloot aan met twee karvelen en vijftien andere schepen. Na een bitter gevecht, waarbij 2.000 Moren omkomen, verliezen zij al hun schepen. Die worden, na geplunderd te zijn, tot zinken gebracht of in brand gestoken. Voor de zamorin betekent het vertrek van de Arabische kooplieden, op wier hulp hij altijd kon rekenen, een groot verlies.
Lopo Soares de Albergaria zeilt begin januari 1506 terug naar Portugal. Hij arriveert daar 20 juli van dat jaar, met dertien rijkgeladen schepen. Drie schepen behoren niet tot zijn eigen vloot, maar hebben deel uit gemaakt van eerdere vloten. Hier staat tegenover dat Albergaria drie schepen van zijn eigen vloot verloren heeft: van het schip van Pero de Mendoça, dat bij Mosselbaai gestrand zou zijn, is nimmer iets vernomen; twee andere schepen, waarvan een onder kapitein Diogo Fernandes Pereira, zijn bij Socotra verloren gegaan, nadat zij verschillende prijzen hadden gemaakt.
Duarte Pacheco Pereira ontvangt van koning Manuel alle eer. Vergezeld door de koning zelf schr_dt de illustere kapitein in een processie van de kathedraal van Lissabon naar het Klooster van São Domingos. Hier releveert de bisschop van Viseu, Dom Diogo Ortiz de Vilhegas, een befaamd kosmograaf en destijds adviseur van koning João II, in een dankgebed de vele dappere daden van Duarte Pacheco. Ook in vele andere steden en dorpen van Portugal wordt zijn terugkeer gevierd, terwijl koning Manuel de paus en vele christelijke vorsten in Europa bericht over zijn roemrijke optreden tegen de ongelovigen in Malabar, dat de Portugese positie aldaar voor enige tijd heeft veiliggesteld. Duarte Pacheco wordt beloond met zijn benoeming tot gouverneur van het kasteel São Jorge da Mina. Later valt hij in ongenade, nadat zijn vijanden daar de koning hebben laten weten dat hij goud verduisterd heeft. De eertijds bejubelde held geraakt in de gevangenis, totdat blijkt dat hij valselijk beschuldigd is. Pacheco wordt daarop vrijgelaten en in zijn waardigheid hersteld, maar slijt desondanks zijn laatste dagen in vergetelheid en armoede. Jaime Cortesão rekent Duarte Pacheco tot de grootste figuren onder de Portugese ridders die roem hebben geoogst in Oost-Azië. Camões noemt Duarte Pacheco Pereira Aquiles Lusitano (Portugese Achilles), niet in het minst om zijn verdiensten als zeevaarder en kosmograaf. Zijn beroemde werk Esmeraldo de Situ Orbis (1505-1508) behoort tot de grootste monumenten van wetenschappelijke geografie en zeevaartkunde uit de eerste helft van de 16e eeuw.
2.1. Egypte en Venetië na het verlies van hun handel in specerijen