Hoofdstuk 2.
Overige verwikkelingen in de Estado da India
2.2. Een Perzisch gezantschap naar Europa; De capitães-gerais Dom Frei Aleixo de Menezes, Dom André Furtado de Mendoça en Ruy Lourenço de Tavora (1607-1612)
Geschreven door Arnold van Wickeren
Sjah Abbas, de grote monarch, begerig naar roem en verlangend de erfenis van zijn voorvaderen met nieuwe veroveringen te kunnen vergroten, is voortdurend erop uit een beslissende militaire nederlaag toe te brengen aan de Ottomanen, die ondanks vele geleden nederlagen, een geduchte vijand voor hem zijn gebleven. De sjah denkt een nieuwe poging te moeten ondernemen om de Europese vorsten te verenigen in een verbond gericht tegen het Ottomaanse Rijk en hij wil tegelijkertijd zijn volk doen profiteren van de gelegenheid zeer voordelige handelsbetrekkingen aan te gaan. De sjah besluit een gezantschap naar Europa te zenden. Zijn keuze valt op Robert Sherley, die altijd een toegewijd dienaar is geweest en die zich heeft onderscheiden in de tegen de Ottomanen geleverde gevechten in Azerbeidzjan en Armenië (De sjah heeft Robert Sherley in 1607 in het huwelijk doen treden met de dochter van een hoge militair uit Circassië.). Tot het gezantschap behoort ook de dienaar aan zijn hof, Tchanguiz Beyk Roūmlū en bovendien belast hij padre Gouvea, die nauwelijks tijdig in Isfahan heeft kunnen arriveren, aan de lange en gevaarlijke reis naar zijn vaderland deel te nemen, om zijn soeverein Philips III te vragen zich aan zijn belofte te houden een tegen de Turken gericht verbond aan te gaan. Na de noodzakelijke instructies te hebben ontvangen, begeeft de ambassadeur zich op weg, met zijn geloofsbrieven bestemt voor de christelijke vorsten. Het gezantschap verlaat Perzië in de loop van februari 1608. Het trekt door Rusland en komt aan in Krakow. Hier wordt het gezantschap plechtig ontvangen door koning Sigismond III. In Praag slaat keizer Rodolphe II Robert Sherley tot ridder en kort daarna verleent hij hem de titel graaf van Palatin. Robert verlaat Praag en komt zondag 27 september 1609 in Rome aan. Tijdens de audiëntie, die hem direct wordt verleend, overhandigt hij de brief van sjah Abbas aan paus Paulus V. In deze brief geeft de sjah te kennen te willen deelnemen aan een tegen de Ottomaanse macht gericht verbond. Van Rome, bereikt hij Milaan en Genua, waar, hij zich inscheept naar Barcelona, waar hem wordt verzocht de orders van het hof af te wachten. De koning en de hertog van Lerma zien het gezantschap met een zekere bezorgheid arriveren. De secretaris Prado vertrouwt Francis Cottington, de ambassadeur van Engeland toe dat men al zo vaak gedupeerd is door lieden komende uit zeer verre landen, dat Zijne Majesteit heeft besloten, zich te laten overtuigen dat Sherley werkelijk een ambassadeur is, alvorens hem te ontvangen. Overigens voegt hij aan zijn woorden toe “hebben wij geen hoge dunk van zijn wijsheid, toen wij zagen dat zijn hoofd bedekt is met een tulband. Sherley die zijn tijd verdoet met wachten is verplicht zijn gezantschap op eigen kosten te verplaatsen naar Aranjuez, waar zich het Spaanse hof bevindt. Zijn eerste audiëntie wordt hem verleend in de loop van de maand januari 1610. Sherley heeft twee brieven van sjah Abbas voor Philips III bij zich In een van de brieven die is opgenomen in de verhalen over de grote oorlogen van padre Gouvea, vraagt de sjah koning Philips een hoge prelaat te zenden voor alle (Armeense) christenen in zijn land. Robert Sherley tracht in zijn kwaliteit van ambassadeur van het Perzische hof tijdens een conferentie de Spaanse regering te doen besluiten zich aan te sluiten bij een tegen de Porte gerichte alliantie. ”De koning antwoordt hem kort en bondig; de koningin van haar kant voegt hem enkele onbenulligheden toe.” Robert Sherley beklaagt zich in bewoordingen bij de hertog van Lerma over de onverschilligheid van het vorstenpaar. Verscheidene maanden, waarin Robert in onzekerheid verkeert, passeren. Beïnvloed door de rijke giften die de vertegenwoordigers van Perzië en padre Gouvea hebben meegebracht, staat het Spaanse hof welwillend tegenover Robert Sherley, maar de regering van Philips III wil noch in oorlog geraken met de Turken, noch de uitvoerrechten van 23%, geheven op exporten uit Lissabon met bestemming Perzië opheffen. Men vraagt zich af of het aanbod Spanje het monopolie op de handel in zijde te geven, dat Robert Sherley doet, serieus gemeend is. Vertwijfeld door zijn pogingen de koning te overtuigen en verlangend een gunstig antwoord te ontvangen, begeeft Sherley zich naar Madrid, waar hij het verlangen te kennen geeft naar Engeland te gaan. Robert Sherley heeft zijn afscheidsaudiëntie in maart 1610. De koning geeft hem, naast antwoordbrieven aan de sjah, een bedrag van 4.000 dukaten, maar de omstandigheden verplichten hem om tot de zomer van 1611 in Spanje te blijven. Het laatste deel van zijn verblijf in Madrid is moeilijk; zijn broer Anthony, keert berooid terug uit Napels en Robert wordt er bovendien van beschuldigd van plan te zijn naar Engeland te gaan om tegen de Spaanse monarchie samen te zweren. Deze beschuldiging dient serieus te worden genomen, want hij heeft al eerder het vaste voornemen geuit naar het Engelse hof te gaan om koning James de commerciële voordelen aan te bieden, die hij vergeefs voorgesteld heeft aan de Spaanse regering. Robert begint te vrezen dat men zal trachten zich middels vergif van hem te ontdoen. Zijn stappen om verlof te krijgen het Spaanse grondgebied te mogen verlaten, zijn strikt genomen nutteloos, evenwel, in weerwil van de machinaties van zijn broer Anthony, slaagt Robert erin Spanje in de loop van de maand juni van het jaar 1611 in het geheim te verlaten en in de maand augustus reist hij naar Engeland, waar hij 1 oktober door koning James in Hampton-Court in audiëntie wordt ontvangen en de koning een brief van sjah Abbas overhandigt. De brief van de sjah en de voorstellen van Sherley missen hun uitwerking niet; twaalf dagen na de audiëntie laat de koning vier kooplieden, leden van de EIC de voorstellen onderzoeken en vraagt de koning hun advies. “Sir Robert Sherley, schrijft Mr. Chamberlain aan Sir Dudley Carrington, assistent bij verschillende conferenties, maar ik betwijfel of deze projecten slagen, want de weg erheen is lang, de voordelen zijn onzeker en wij verwoesten er onze handel met de Turken mee. De kooplieden die handeldrijven met de Levant protesteren tegen de voorstellen van Sherley, die zich bovendien te verdedigen heeft tegen aantijgingen van Spaanse zijde. Het verblijf van de gezant van Perzië in Londen strekt zich uit over anderhalf jaar. De Engelse regering streeft naar het aangaan van een overeenkomst met Perzië, die niet alleen de beide heersers bindt, maar ook hun opvolgers. De Koning van Engeland is bereid een deel op zich te nemen van de kosten van het uitrusten van een pinas om Sherley naar Indië te brengen. De officieren aan boord van dit bewapende schip ontvangen de opdracht zich ervan te vergewissen dat de Engelse vloot in staat is de ondernemingen van de Spanjaarden te verijdelen en zij dienen ook te laten weten of de rapporten van de handelaren geloofd kunnen worden. Robert Sherley verlaat Engeland in de maand november van 1614 en hij begeeft zich naar Agra, naar het hof van de Grootmogol en in de maand juni van het volgende jaar is hij weer terug in Isfahan.
Tchanguiz Beyk, de Perzische ambassadeur naar de Koning van Spanje, blijft tot 1613 in dat land; hij is aanwezig bij de begrafenis van koningin Marguerite en keert met een Spaans gezantschap naar Perzië terug. Als hij in 1614 in Isfahan aankomt, wordt hij gearresteerd en ter dood veroordeeld, omdat hij zich bij het vervullen van zijn opdracht te weinig heeft ingespannen. Danvers, die de ambassadeur aanduidt als Danisbeque Sedefable, deelt mee dat de ambassadeur, met het Spaanse gezantschap, via Goa naar Perzië terugkeert en dat vice-rei Dom Jerónymo de Azevedo aan de mooie en kostbare geschenken van koning Philips nog specerijen ter waarde van 12.000 crowns toevoegt en hem bovendien briljant vermaak biedt. De onderkoning zendt ook naar Perzië Frei D. F. de Gouvea, bisschop van Sirene, die eveneens uit Spanje is aangekomen om in Perzië het Evangelie te verkondigen. De missionaris reist niet verder dan Ormoez, omdat de Perzen hem niet gunstig gezind zijn en hij vreest dat de animositeit nog zal toenemen als de ambassadeur zijn antwoord zal hebben afgeleverd. Danvers laat weten dat sjah Abbas Danisbeque Sedefable laat executeren, zodra hij van het onbevredigende antwoord van koning Philips III heeft kennisgenomen. Bovendien verplicht hij 6.000 Armeniërs die in Perzië leven, hun geloof af te zweren.
Aan het begin van het jaar 1609 zeilt Dom João Pereira Froja, conde de Feyra, met zes schepen, naar Indië, om daar het ambt van onderkoning op zich te nemen. Hij wordt vergezeld door Dom Cristovão de Noronha, met acht galjoenen. Deze vloten varen uit op 29 maart, maar het is Dom João niet gegeven Indië te bereiken, want hij sterft op 15 mei, waarop het commando over de gehele vloot overgaat op Dom Cristovão de Noronha. Het lichaam van de conde de Feyra wordt teruggezonden naar Lissabon, waar het 24 juli 1609 aankomt.
Het behoeft geen verbazing te wekken – schrijft Magalhães-Godinho (pag. 776) – dat de Mogol het recht verkregen heeft ieder jaar vanuit Diu een groot schip naar Mecca te zenden, zonder twijfel met pelgrims – 700 personen in 1609 – maar ook met een rijke lading zijde en zijdenstoffen en andere zeldzame en kostbare zaken, voor een waarde van 2 miljoen cruzados aan goud in dat jaar. Voor 1581 betaalde de Mogol de Portugezen in Diu douanerechten, die zelfs ooit 18.000 pardaos bedragen hebben, te betalen in larins. In 1609 vraagt de Mogol de onderkoning hem een groot schip beschikbaar te stellen voor een reis naar Jedda. Het verzoek wordt ingewilgd. De reis van 1609 wordt gemaakt onder bescherming van een cartaz, getekend door Dom Frei Aleixo de Menezes, aartsbisschop van Goa en capitão-geral. Het schijnt dat het schip overigens geen smokkelwaar, dus specerijen heeft vervoerd, maar andere schepen, die jaarlijks dezelfde reis maken, hebben deze waarschijnlijk wel gedaan.
De aartsbisschop van Goa, Dom Frei Aleixo de Menezes, die de in Malacca overleden Martim Afonso de Castro in 1607 als gouverneur-generaal is opgevolgd, heeft dit ambt 2½ jaar bekleed. Hij wordt in 1609 op zijn beurt opgevolgd door Dom André Furtado de Mendoça. Diens benoeming tot capitão-geral van de Estado da India wekt grote verwachtingen in de moeilijke tijden die de Portugezen doormaken. De nieuwe gouverneur onderscheidde zich al in menig actie: hij volgde Dom Sebastião als 16-jarige naar Marokko, hij kwam daarna naar Indië en ontzette als commandant van tien schepen het fort van Barcelor, dat belegerd werd door koning Sincarnoboro, hij nam veel schepen van Mecca, hij versloeg de grote generaal Contimuza, verwoeste een andere vloot bij Manar, waarbij hij veel schepen buitmaakte, hij versloeg de Koning van Jaffna, die in opstand was gekomen en vernietigde bij Malabar een vloot die de Portugese scheepvaart veel schade berokkende, hij beëndigde de belegering van Colombo door Raja Singha, verwoeste het fort van Kunhale, nam deze piraat en zijn neef gevangen en bracht hen naar Goa, leverde slag met de Hollanders voor Bantam en verdreef hen van Ambon, veroverde enkele sterkten op de eilanden Ibo, Nao en Veranula en terwijl hij capitão van Malacca was, doorstond hij een belegering van vier maanden door de Hollanders, die werden gesteund door elf inheemse vorsten. André Furtado onderscheidt zich door de buitengewone eenvoud in zijn optreden en zijn beleefdheid tegenover iedereen die hij ontmoet. Kort na zijn ambtsaanvaarding verschijnen aan de horizon een groot aantal tamelijk grote schepen. Verondersteld wordt dat het om de Hollandse vloot gaat. André Furtado heeft een aantal uitgeruste en bemande schepen gereed liggen om direct tegen de vijand te kunnen optreden. De gewaarschuwde gouverneur rent naar de kust en binnen een paar uur zijn de eerste schepen tot vechten gereed en hij merkt op”Nu zullen zij zien hoe André Furtado met deze lichte vaartuigen hun driedeksschepen entert. Die tijd is nu gekomen.” Grote aantallen Portugezen melden zich aan om de gouverneur in deze verwachte onderneming te volgen, maar op het moment dat de zeilen worden gehesen om uit te varen, komt het bericht dat de naderende schepen geen vijanden zijn, maar schepen uit Portugal, die de nieuwe capitão-geral Ruy Lourenço de Tavora escorteren. Hij is de opvolger van de eind oktober 1609 op weg naar zijn standplaats overleden vice-rei, conde de Feyra. Ruy Lourenço de Tavora is eind oktober 1608 uit Lissabon vertrokken met vier galjoenen en een karveel en hij heeft overwinterd bij het eiland Ibo, aan de Swahilikust, ten noorden van Pemba. Kort na de aankomst van de nieuwe gouverneur in Goa, arriveert nog een tweede vloot, bestaat uit vijf schepen, onder Dom Manuel de Menezes, in de haven en begin 1610 komen nog eens drie schepen aan, onder bevel van Luís Mendes de Vasconcellos, zodat de gouverneur voorzien is van een grotere vloot dan gebruikelijk. Dankzij de voortuitziende blik van zijn voorganger, is vloot beter uitgerust en bemand dan vroeger gebruikelijk was.
In Indië krijgen de Portugezen in 1610 te maken met toenemende problemen. In Chaul hebben zij van doen met de moor Abdala Carima, thanadar van de Nizam-ul-Mulik, die grote vijandschap jegens de Portugezen koestert, omdat hij door hen de helft van zijn land verloren zou hebben. Deze Abdala Carima gedraagt zich tegenover de Portugezen zo onbeschaamd, dat de capitão van het fort in Chaul, Dom Francisco Rolim, zich daarover beklaagt bij de Nizam-ul-Mulik. Deze klacht wordt, evenwel, beantwoord met een dreigement een vloot tegen hem uit te rusten, welk dreigement nog wordt onderstreept met de mededeling dat de Hollanders reeds in deze zeeën zijn gearriveerd. Dit blijkt geen loos dreigement te zijn, want hij doet onmiddellijk dertig paraos, die op rooftocht gaan en zich storten op alles wat aan de Portugezen behoort. De thanadar die steun ontvangt, denkt veilig verder te kunnen gaan en nadat men hem heeft ingelicht dat Jorge Henrique het bos is ingegaan, volgt hij hem en doodt hem. Daarna gaat de thanadar naar de woning van Jorge Henrique en neemt bezit van diens vrouw en dochters. Deze gewelddaad stookt de bevolking van Chaul op; zij verlangt van Dom Francisco Rolim dat hij actieve stappen onderneemt om de belediging te wreken. Hij toont enige tegenzin een oorlog te beginnen, want hij heeft daarvoor geen opdracht ontvangen van de onderkoning en daarnaast heeft hij maar weinig soldaten tot zijn beschikking. Hij zwicht in zoverre dat hij ’s nachts twee officieren met zestien soldaten uitstuurt. Zij ontdekken dertig moren bij de pagode van Ramaceyra, van wie zij de helft doden en zich dan terugtrekken. Pedro Cornejo overvalt met dertig man het dorp Tal en nadat zij de inwoners hebben gedood, branden zij de huizen neer en laten twee vaartuigen in de haven zinken. Om verdere agressieve actie van de zijde van Abdala Carima te voorkomen, wordt het wenselijk geacht Pedro Cornejo persoonlijk te straffen en dientengevolge marcheert Dom Francisco Rolim met 350 man, verdeeld in drie groepen de bovenstad van Chaul binnen; een groep wordt geleid door hemzelf, de tweede door Michael de Abreu en de derde door Calleyros. Abreu trekt eerst een smalle straat in, die naar een plein leidt, waar de vijand zich ophoudt. Bij het eerste vijandelijke vuur vinden Michael de Abreu en twee soldaten de dood. Dom Francisco baant zich een weg naar de open ruimte en valt de vijand aan; hij doodt een groot aantal van hen en jaagt de rest op de vlucht. Bij het huis van Abdala Carima aangekomen, blijkt hij te zijn gevlucht. Zijn huis wordt in brand gestoken; hetzelfde lot ondergaat een gehele straat, omdat de moren daar vanuit de ramen op de Portugezen hebben geschoten. Bij het verlaten van de stad verwoest Dom Francisco de landelijke omgeving, doodt iedereen die hij ontmoet en vernietigt alles wat leeft. Er is dus een oorlog uitgebroken in Chaul en beide zijden versterken hun respectieve strijdkrachten, ter voorbereiding van gevechten op grotere schaal. Er vinden verschillende schermutselingen plaats, waarin de Portugezen beweren voordeel te hebben behaald, maar dan arriveert Dom Francisco de Sotomayor met de noordelijke vloot en laat drie vaartuigen in Chaul achter om de stad te versterken. Met deze versterkingen trekt Dom Francisco op tegen de moren. António Furtado de Mendoça gaat, vergezeld door twee man te ver vooruit, om de vijandelijke positie te inspecteren en wordt gedood; de hoofdmacht van de Portugezen valt daarop in een hinderlaag, lijdt hevige verliezen en is genoodzaakt zich terug te trekken. Bij dit treffen wordt Gonçalo de Abreu gedood.
In 1612 wordt er bericht uit Portugal ontvangen dat de Hollanders doende zijn een grote vloot bijeen te brengen om Malacca aan te vallen. Gouverneur Ruy Lourenço de Tavora zendt Diogo de Mendoça Furtado met acht galjoenen naar Malacca om de plaats te versterken. Bij de bespreking van Malacca, wordt hierop teruggekomen. Op 11 maart 1612 sluiten de Hollanders een verdrag met de Koning van Kandy, hetgeen de Portugese positie op Sri Lanka, zoals we later zullen zien, aantast. Aan het einde van het jaar 1612 arriveren drie schepen uit Lissabon in Goa. Een van de schepen heeft het bericht aan boord dat Dom Jerónymo de Azevedo de opvolger zal zijn van capitão-geral Ruy Lourenço de Tavora; hij zal de titel onderkoning voeren Dom Jerónymo keert terug van Sri Lanka naar Goa en neemt op 24 december 1612 het zwaard van zijn voorganger over. In oktober van hetzelfde jaar zeilen twee caravelas van Lissabon naar Goa, gevold door een galeão, die António Pinto de Fonseca, die is uitgezonden als Visitor e Proveditor van de forten in Azië, naar Indië brengt. Tenslotte vertrekt er in december 1612 nog een galeão naar Indië.
2.3 De Vice-reis Dom Jerónymo de Azevedo en Dom João Coutinho, conde de Redondo (1611-1619)