Hoofdstuk 2
De Estado da India
2.1 Egypte en Venetië na het verlies van hun handel in specerijen
Geschreven door Arnold van Wickeren
Koning Manuel beseft terdege hoe riskant de Portugese positie in Malabar is. De Portugese factorijen en zelfs het fort in Cochin kunnen gemakkelijk het doelwit vormen van aanvallen van vijanden en lopen de kans veroverd en verwoest te worden. Van het ene moment op het andere zouden Portugese kapiteins van kraken kunnen ervaren dat het innemen van specerijen niet meer mogelijk is en zouden zij al hun kracht moeten aanwenden om de verloren gegane positie te heroveren. Eenzelfde geluid laat Manuel Teles Barreto, de factor in Cochin, horen. Hij schrijft de koning een brief, gedateerd 8 januari 1504. Hierin laat hij de vorst weten dat de Portugese positie in Malabar niet gehandhaafd kan worden, tenzij er een met volmacht beklede bevelhebber wordt aangesteld. De koning verwacht terecht dat de volkeren die het meest direct te lijden hebben van het Portugese optreden in het gebied van Indische Oceaan, gaan samenspannen om de gemeenschappelijke vijand te vernietigen. De schok die de eerste Portugese aanvallen op de Arabische scheepvaart in de Arabische Zee teweegbrengen, is enorm. Het Portugese optreden heeft niet alleen desastreuze gevolgen voor de Indische staten en de Arabische kooplieden, die direct door dit optreden worden getroffen, maar ook voor Venetië, dat tot aan de komst van de Portugezen de doorvoer van oosterse producten naar Europa vrijwel beheerst en daarmee schatten verdient. De aankomst van Vasco da Gama in Indië en vooral de 140 ton specerijen die Cabral in 1501 naar Lissabon brengt, worden in commerciële kringen in Venetië beschouwd als een nationale ramp. Hoezeer de Venetianen gelijk hebben, blijkt uit het volgende. In 1502 keert van alle met peper geladen galeien, die uit Malabar naar Beiroet gezonden worden, nauwelijks een kwart in Malabar terug. Van de vijf schepen die in dat jaar naar Alexandrië vertrekken, keert er slechts één terug. In 1504 is de situatie al zo dramatisch gewijzigd, dat geen enkele lading peper Alexandrië of Beiroet bereikt en de Venetiaanse kooplieden in geen enkele haven in het Midden-Oosten specerijen kunnen aankopen.
Tegelijkertijd ontwikkelen Lissabon en Antwerpen zich tot grote distributiecentra voor oosterse producten, waarmee zij de voorspoed en het kosmopolitische karakter van Beiroet en Alexandrië erven. De aanvoer van specerijen in de Schelde- stad betekent de nekslag voor de handel in Brugge, die zich aan het begin van de 16e eeuw geheel naar Antwerpen verplaatst. Daar vestigen zich grote kolonies Engelse en Duitse kooplieden, die de specerijen van Portugese handelaren kopen. Ofschoon de Portugezen al in 1501 specerijen in Antwerpen hebben aangeboden, dateert het eerste contract over de levering van specerijen uit 1503. Dit contract is gesloten tussen een Antwerpse handelaar en de Portugees Tomé Lopes. Terwijl de Portugese specerijenhandelaren in Antwerpen warm worden verwelkomd, worden Venetië en Alexandrië in diepe rouw gedompeld. Rijke handelaren en financiers, als Affaitati, Gualterotti, Welser en Imhof, die de goederen (meest koperwerk), die in ruil voor specerijen worden aangeboden, financieren, verlaten Venetië en Genua en zetten hun zaken voort vanuit Lissabon en Antwerpen.
In Venetië worden de consequenties van de Portugese onderneming in Indië van meet af aan beseft; de moslimstaten Gujerat, Arabië, Egypte en Turkije verkeren aanvankelijk tussen hoop en vrees, maar beseffen spoedig dat hun commerciële belangen geruïneerd worden. Degene die het meeste nadeel ondervindt en zich diep in zijn eer voelt aangetast, is de Mamelukse sultan van Egypte, die zich voor keizer en kalief van het Huis van Mekka uitgeeft. Geen heerser in het Midden-Oosten, als deze `beschermer en verdediger’ van de heilige plaatsen in Arabië, bezit zoveel grote steden (Cairo, Alexandrië, Aleppo, Damascus en Beiroet), waarvan de welvaart afhangt van de winsten behaald met de transitohandel in specerijen. In overeenstemming met zijn diplomatieke gebruiken tracht Venetië eerst zo nauwkeurig mogelijke inlichtingen in te winnen over de Portugese bedoelingen en successen. Daartoe zendt de stad een reeks geheime agenten naar Lissabon. Brieven van Domenico Pisani, Pietro Pasqualigo, Ca’ Masser en andere gezanten zijn bewaardgebleven en werpen een scherp licht op de revolutionaire veranderingen die zich in de handel in oosterse producten voltrekken.
Tussen 1501 en 1505 zendt de Signoria van La Serenissima, de hoogverheven republiek, Venetië in het geheim een aantal ambassadeurs naar de sultan van Egypte, om hem erop te wijzen hoezeer de gemeenschappelijke belangen van Venetië en de sultan dreigen te worden geschaad. De eerste van deze gezanten schijnt Benedetto Sanuto te zijn geweest. Een andere gezant, Francisco Peldi, ontvangt in 1504 zijn instructies van de Consiglio de Deici. Hij krijgt de opdracht zich naar Cairo te begeven, om zich met de sultan te beraden op maatregelen die de groei van de Portugese handel met Indië moeten stuiten. Hij dient in naam van de Signoria de instandhouding van de particuliere handel van Venetië te bepleiten. In Cairo moet hij heimelijk te kennen geven dat hij de sultan `solus cum solo’ wenst te spreken en wel over een `matéria de singular e incomparável importância’. De Consiglio de Dieci benoemt tegelijkertijd een commissie die uitsluitend adviezen dient te geven om de angstige situatie het hoofd te bieden.
In dezelfde periode dat Venetië de ene na de andere ambassadeur naar Cairo zendt, doen de getroffen handelaren uit die stad een vertwijfeld beroep op de sultan zijn macht aan te wenden om afbreuk te doen aan de Portugese positie in de Arabische Zee. Hetzelfde verzoek bereikt de sultan via ambassadeurs van Arabische handelaren in Voor-Indië, van de zamorin van Calicut en van de sjeik van Aden. Ondanks dat allen een beroep op de laatste sultan van de dynastie der Mamelukken doen de Portugezen te bestrijden, aarzelt deze – volgens de kroniekschrijver K_ns_h el Ghur_ – een openlijke strijd aan te gaan, omdat dit grote kosten en risico’s met zich brengt. De sultan tracht langs andere weg de koning van Portugal ertoe te bewegen geen vloten meer naar de Arabische Zee te zenden. Hij poogt dit doel te bereiken door Frei Mauro, de prior van het Catarinaklooster aan de voet van de berg Sinaï, met een aantal dreigementen naar de Heilige Stoel te zenden. Frei Mauro laat paus Julius II in 1504 weten dat de sultan van Egypte het Heilig Graf in Jeruzalem zal verwoesten, dat hij de moslims in zijn rijk zal aanzetten de christenen met geweld te verdrijven en dat zijn eskaders aanvallen zullen uitvoeren op de kusten van christelijke landen aan de Middellandse Zee, als de Pontifex Maximus de Portugese koning niet verbiedt zijn vloten naar Indië te zenden.
Het dreigement van de sultan van Egypte is voor Manuel aanleiding een kruistocht tegen het rijk van de Mamelukken te entameren. Hij tracht andere Europese vorsten hiervoor te interesseren. Daartoe zendt de koning een speciale afgezant, Duarte Galvão, naar Rome, om paus Julius II te overtuigen van de ernst van de Egyptische dreiging. De Heilige Stoel, Venetië en het Heilige Roomse Rijk vrezen echter de Ottomaanse Turken meer dan het Mamelukse Egypte. Het gebrek aan steun voor zijn plannen tegen Egypte is voor koning Manuel een tegenvaller, omdat Portugal alleen weinig tegen dit land kan ondernemen. Hij dient de Portugese hegemonie in de Indische Oceaan tegen de Egyptische dreiging te beschermen, zonder hulp van andere landen.