Expedities van de East India Compagny naar Azië. Overige verwikkelingen in de Estado da India

Deel 16 Index

Hoofdstuk 2.

Overige verwikkelingen in de Estado da India

2.0. Expedities van de East India Compagny naar Azië

Geschreven door Arnold van Wickeren

Zoals Willem Barentsz en Jacob van Heemkerck in de jaren negentig van de zestiende eeuw vergeefs getracht hebben de zogenaamde noordoostpassage naar Oost-Indië te ontdekken, zo heeft John Davis al in de jaren 1585, 1586 en 1587 vergeefs de noordwestpassage pogen te vinden. De vernietiging van de invincible armada in 1588 door Sir Francis Drake heeft het zoeken naar de noordwestpassage overbodig gemaakt, omdat de route langs de Kaap voor Engelse schepen minder gevaarlijk is geworden dan zij voorheen was. Engelse schepen behoeven Spaanse en Portugese schepen niet meer te vrezen, nadat Engeland de Iberische vloten voor lange tijd heeft weggevaagd. Het land kan nu veilig gebruikmaken van de route rond Kaap de Goede Hoop, om de in Indië verworven rijkdommen te vervoeren1. Een tweede voorwaarde voor Engelse deelname aan de oosterse handel is de oprichting van de English East India Compagny (EIC), ook wel John Compagny genoemd. Deze vindt plaats bij Koninklijk Besluit van koningin Elizabeth op 31 december 1600. De EIC wordt opgericht als “The Governor and Compagny of Merchants of London Trading into the East Indies, door een verzameling ondernemende en invloedrijke zakenlieden. Zij verkrijgen een exclusieve volmacht voor de handel op Oost-Indië voor een periode van vijftien jaar. De Compagnie heeft bij de aanvang 125 aandeelhouders en een kapitaal van 72.000 Engelse ponden.

In deel XV2 is melding gemaakt van de eerste reis van de EIC, bestaande uit de schepen Ascension (260 ton), Hector (800 ton) Susan (240 ton) en Red Dragon (600-900 ton), benevens een jacht. Met deze vloot zijn admiraal James Lancaster en vice-admiraal Henry Middleton tegen eind april 1601 uit van Torbay vertrokken. Aan boord van het vlaggenschip Red Dragon bevindt zich een oude bekende in de persoon van John Davis, die zo naarstig heeft gezocht naar de noordwestpassage en die in 1598 als opperpiloot van Cornelis de Houtman met de Leeuw en de Leeuwin naar Atjeh is vertrokken en daar – zoals in deel XV is vermeld3 – tenauwernood is ontkomen aan gevangenschap. James Lancaster, is ook aangewezen als gezant van koningin Elizabeth naar diverse Oosterse heersers. Toen hij op 11 september 1603 in Engeland was teruggekeerd, blijkt het resultaat van Lancasters experimentele tocht zo succesrijk te zijn, dat er direct voorbereidingen worden getroffen voor een tweede reis. Aldus gaan de Engelsen een competitie aan met de Portugezen en de Hollanders om hun aandeel in de Oosterse handel te verwerven.

Aan het einde van het jaar 1604 verschijnt de tweede EIC- expeditie in Oost-Aziê. Zij wordt geleid door Henry Middleton. Hij is 25 maart 1604 uit Gravesend vertrokken met dezelf schepen (Red Dragon, Hector, Ascension en Susan) als waarmee hij in 1600, als tweede man onder James Lancaster, is uitgevaren. De vloot zeilt op 2 april langs Lizard Point (Cornwall) ankert op 24 april bij het eiland Maio, waar de expeditie een (koop)man, verspeelt aan de inheemsen. Op 17 juli wordt het anker uitgeworpen in de Saldanhabaai. Tijdens de vijf weken die de expeditie daar verblijft, herstellen 60 zeelieden die leden aan scheurbuik, maar de schipper van de Hector tevens de vice-generaal, mister Cole, verdrinkt in deze baai, die op 20 augustus wordt verlaten. Op 23 december 1604 arriveert Henry Middleton met zijn schepen op de rede van Bantam, met door de reis verzwakte en zieke bemanningen. Daar liggen zes Hollandse schepen en vier pinassen. Na vele begroetingen en het uitwiselen van nieuwtjes, dineert de Hollandse bevelhebber op oudejaarsavond met generaal Middleton. De volgende morgen, Nieuwjaarsdag 1605, gaat Middleton aan land met een brief en geschenken van koning James I, aan de Koning van Bantam, een jongen van dertien jaar. Op 18 januari 1605 vertrekt Middleton met de Red Dragon en de Ascension naar de Molukken. De beide andere schepen, de Hector en de Susan, zullen half februari, geladen met peper, van Bantam naar Engeland vertrekken. Bij Ambon aangekomen, waarvan het kasteel in Hollandse handen is, weigeren de bewoners, op hun bevel, de Engelsen kruidnagelen te verkopen. Middleton vervolgt met de Red Dragon zijn weg naar de Molukken, maar kapitein Colthurst zeilt met de Ascension naar Banda. Op 7 februari gooit Middleton het anker uit aan de kust van Veranula. De bewoners van dit eiland haten de Portugezen zozeer dat zij de Hollanders hulp hebben gevraagd om hen te verdrijven.

In die tijd voeren Ternate en Tidore oorlog met elkaar, waarbij Ternate wordt gesteund door de Hollanders en Tidore door de Portugezen. Bij de kust van Tidore komen twee coracora’s van Ternate op de Engelse schepen af. Zij worden achtervolgd door zeven coracora’s van Tidore. In een van de twee vluchtende coracora’s blijkt zich de sultan van Ternate met verschillende edelen en drie Hollandse kooplui te bevinden, die zeer bevreesd zijn voor de Tidorezen en die smeken hen te beschermen tegen hun vijanden, die geen genade met hun zullen hebben. Zij vragen ook de andere coracora, waarin zich ook Hollandse kooplieden bevinden, bescherming te bieden. Terwijl zijn boordschutter opdracht geeft op de Tidorezen te schieten, krijgen deze de tweede Ternataanse coracora te pakken. Zij jagen alle inzittenden over de kling, afgezien van drie man die tijdig overboord zijn gesprongen, naar de Red Dragon zijn gezwommen en door de Engelsen worden gered. De nauwelijks aan de dood ontsnapte sultan van Ternate wordt aan boord van de Red Dragon genomen. Middleton, die denkt dat de sultan het koud heeft, hangt hem een toga van zwart damast, gevoerd met ongeschoren fluweel en dichtgeregen met een gouden koord, om de schouders. Bij zijn vertrek behoudt de sultan het kostbare gewaad. Aangezien Middleton op weg is naar Tidore, smeken de Hollandse kooplieden hem de sultan niet in handen te laten vallen van zijn vijanden, waarvoor zij hem bergen kruidnagelen en andere zaken van Ternate beloven. Als Middleton bij Tidore aankomt, zendt de Portugese capitão een afgezant, Tomé de Torres, naar hem toe met een brief, waarin hij schrijft dat de sultan van Ternate en de Hollanders hen belasteren. Middleton wordt gevraagd geen geloof te hechten aan hun beschuldigingen. Als Middleton na zijn bezoek aan Tidore voor Ternate aankomt, zendt hij een gezant aan boord van het schip van de Hollandse admiraal. Deze ontvangt mister Grave zeer koel en verwijt hem dat de Engelsen met de Portugezen hebben samengespannen tegen de sultan van Ternate, maar als hem duidelijk wordt dat zijn beschuldiging onjuist is, geeft hij te kennen vals te zijn ingelicht door een overgelopen Gujarati. Als de sultan van Ternate lijkt bereid te zijn zaken met Middleton te doen en hem toe te staan een factorij op Ternate te stichten, dreigen de Hollanders, die de Engelsen uitmaken voor dieven en rovers, hem in de steek te laten en de zijde van Tidore te kiezen. Er ontstaat een fikse ruzie tussen Hollanders en Engelsen. De Hollanders geven – volgens Engelse bronnen te kennen dat “de Koning van Holland, zoals zij hun stadhouder noemen, op zee machtiger is dan alle andere christelijke machten, waarmee alle naties rekening hebben te houden.” Van Engelse zijde wordt hierop geantwoord dat als koningin Elizabeth de Hollanders niet bij hun opstand tegen Spanje zou hebben geholpen, zij – gebrandmerkt als rebellen en verraders – nog steeds slaven van Spanje zouden zijn geweest. Zij zouden boeken kunnen volschrijven over al het onrecht dat zij onze natie hebben aangedaan.”

Het onbevredigende bezoek van Henry Middleton aan de Molukken heeft tot gevolg dat de sultans van Ternate en van Tidore een brief schrijven aan de Koning van Engeland. De eerste herinnert koning James I (1603-1625) eraan dat hij Sir Francis Drake voor koningin Elizabeth een ring heeft gegeven. Hij beklaagt zich erover dat de Hollanders hebben verhinderd dat hij Henry Middleton een factorij heeft laten stichten; hij verontschuldigt zich hiervoor en hij belooft in het vervolg Engelse schepen beter te zullen ontvangen. De sultan van Tidore vraagt medelijden met hem te hebben en niet toe te staan dat zijn land wordt onderdrukt door Ternate en de Hollanders. De sultan verzoekt koning James hem hulp te zenden, onder commando van kapitein Henry Middleton of zijn broer David.

Terwijl Henry Middleton zich op Ternate en Tidore bevindt, ankert kapitein Colthurst op 20 februari bij Banda Neira. Hij blijft daar 22 weken, in welke tijd 11 man sterven, en is 16 augustus terug voor Bantam, waar het schip tot 6 oktober blijft. Op die datum vertrekken de Red Dragon en de Ascension tezamen naar Engeland. De schepen verliezen elkaar onderweg uit het oog, maar als de Ascension op 27 december in de Saldanhabaai aankomt, blijken daar de Red Dragon en de Hector te liggen. De Red Dragon heeft de Hector zeven dagen eerder dicht bij Kaap de Goede Hoop aangetroffen met nog slechts tien overlevenden aan boord. De rest van de bemanning, 53 man in totaal, is overleden sedert de Hector negen maanden geleden uit Bantam is vertrokken. Drie maanden na zijn vertrek uit Bantam, heeft dit schip het contact verloren met de Susan, van welk schip nooit meer iets is vernomen. Henry Middleton vertrekt op 16 januari 1606 met zijn drie schepen uit de Saldanha-baai naar Engeland. Op 1 februari zien de Engelsen Sint Helena, waar geankerd wordt en op 6 mei 1606 zijn de schepen terug bij Downs, waar zij acht dagen moeten wachten op een gunstige wind.

Kapitein Wiliam Hawkins, die de volgende reis van de English East India Compagny (EIC) naar Azië leidt, arriveert op 24 augustus 1608 met zijn schip Hector in de haven van Surat in Gujarat. In Surat, waar de Portugezen zeer veel invloed hebben, wordt alles verhandeld, van pauwenveren tot witte olifanten, van graan tot opium, van palmbladeren tot goud. Hawkins heeft 25.000 goudstukken bij zich voor de aankoop van kleding, die in Bantam tegen peper geruild moet worden. Hij heeft eveneens een brief bij zich van koning James I voor de Mogolkeizer Jahangir (1605-1627). Hawkins wordt eerst genegeerd en vervolgens beledigd; hij onderhandelt twee jaren vruchteloos over de stichting van een factorij en moet dan erkennen dat Engeland geen goederen kan leveren waarnaar in India vraag is. Hawkins wordt beroofd door de Portugezen en door de onderkoning van Gujarat, Mubroc Khan. Zij trachten hem ook meerdere keren te vermoorden. Op 1 februari 1609 weet de gezant aan zijn moordenaars te ontkomen door zich, beschermd door een escorte van Pathanen, op weg te begeven naar het hof in Agra, waar hij op 16 april veilig aankomt. Ofschoon Hawkins keizer Jahangir geen passend geschenk kan aanbieden, maakt hij een heel goede indruk op hem, die wordt nog versterkt doordat hij goed ï eten blijkt te spreken en bereid blijkt dagelijkse met de vorst van zijn wijn te genieten. Door Jahangir onder druk gezet aan zijn hof te blijven, wordt Hawkins aangesteld tot kapitein over 400 ruiters. Om hem tegen vergiftiging te beschermen, huwelijkt Jahangir zijn gewaardeerde gast uit aan een Armeens meisje van christelijke huize die, geholpen door haar slavinnen, zijn maaltijden bereidt. Hawkins neemt, gekleed als een moslimedelman, zijn plaats in temidden van de edelen aan het hof. Ondanls zijn hoge aanzien, slaagt hij er niet in handelsprivileges te verkrijgen. Zijn falen wordt mede toegeschreven aan de invloed van de Portugese jezuïeten aan het hof van de Mogolkeizer. Hawkins vertrekt tenslotte op 2 november 1611 uit Agra en 11 februari uit Surat, aan boord van een schip van Sir Henry Middleton. Zijn vrouw blijft, onder dwang van haar familie, in India achter. Vanuit Bantam keert Hawkins tenslotte naar Engeland terug, maar hij overlijdt voor hij daar aankomt. De ervaringen van Hawkins in Surat zijn te vergelijken met die van de Hollanders daar. Twee kooplieden van de VOC die in 1604 in Surat zijn achtergelaten zijn totaal genegeerd en zij hebben, om in leven te blijven, hun handelskapitaaltje moeten ‘opeten’. In 1606 arriveren weer VOC-kooplieden en wel drie, van wie er twee korte tijd later overlijden en de derde, David van Deijnsen, het leven zo zuur wordt gemaakt dat hij zich in 1607 een kogel door het hoofd schiet, nadat Nuño Botilho uit Goa de Mogol-gouverneur van Surat tegen hem heeft opgestookt. De Portugese invloed aan de Golf van Cambay is in die tijd zo sterk dat zij Engelse en Hollandse penetratie effectief weet te verhinderen.

De grote invloed die de Portugese jezuïeten op de Mogolkeizer van Hindoestan, Jahangir, hebben en de bijgevolg sterke positie, die de Portugezen aan de Golf van Cambay innemen, blijkt ook uit de ervaringen van de Engelsman Paul Canning, die in 1612 aan het hof van Jahangir in Agra verschijnt, met de bedoeling een Engelse handelspost in Surat te openen. Hij wordt eerst goed ontvangen, maar als de jezuïeten keizer Jahangir vertellen dat Canning geen gezant van de Koning van Engeland, maar een koopman is, wordt hij volkomen genegeerd en binnen de kortste keren is hij weer vertrokken. Hij zal in 1614 in Surat sterven.

Op 26 september 1611 werpt Henry Middleton, die de zesde reis van de English East India Compagny leidt, zijn anker uit voor de haven van Surat, maar hij wordt zo nauw bewaakt door de Portugese vloot, dat hij niet in staat is contact op te nemen met de wallekant en zijn schepen, de Trades Increase, de Darling en de Peppercorn en mogelijk nog een of meer andere schepen, kunnen noch brieven, noch voorraden ontvangen. Middleton heeft stricte orders ontvangen geen geweld tegen de Portugezen te gebruiken, tenzij dezen hem aanvallen en tot dat moment heeft zich nog geen botsing tussen de twee naties in Azië voorgedaan. Aangemoedigd door deze straffeloosheid, dringen de Portugese fregatten dicht naar de Engelse schepen op en zij houden ‘s nachts zorgvuldig de wacht tegen iedere poging de kleinere schepen te verrassen. Tenslotte zendt Middleton een inheemse boot met een brief naar de capitão-mór van de Portugese vloot. De brief bevat een waarschuwing tegen het verbreken van de vrede tussen hun respectieve vorsten en verklaart de redenen van de Engelse aanwezigheid voor Surat. De Portugese capitão-mór beantwoordt deze brief niet, maar biedt tenslotte aan Middleton naar Goa te brengen om te vernemen wat de onderkoning van de zaak zegt en zonder diens toestemming kan hij, verklaart hij, de Engelsen geen toestemming geven in Surat handel te drijven. In antwoord hierop vraagt Henry Middleton dat als de capitão-mór hem geen toestemming kan geven in Surat handel te drijven dan tenminste toe te staan dat kapitein Sharpeigh en zijn compagnons, die vanuit Agra in Surat zijn aangekomen, zijn voorraad handelswaren aanvullen. Dit, evenwel, weigert hij te doen, maar hij biedt aan de Engelsen naar Goa te brengen, vanwaar zij naar Engeland terug kunnen worden gezonden. Daar het wegens de waakzaamheid van de Portugezen niet mogelijk is verse levensmiddelen, wegens gebrek waaraan veel mannen aan boord van de Engelse schepen ziek zijn geworden, in te nemen, zendt Middleton instructies aan kapitein Sharpeigh enig vers voedsel naar zijn vloot te zenden, ongeacht de risico’s. Dit poogt hij bijgevolg te doen, maar de boot met voorraden wordt door de Portugezen genomen en de capitão-mór “zendt spottend zijn hartelijke dank aan kapitein Sharpeigh voor zijn zorg hem levensmiddelen voor zijn bevoorrading te zenden.” Op 12 oktober doet Middleton een andere poging een plaats te ontdekken waar zijn schepen dicht genoeg naar de oever kunnen worden gebracht om de landingsplaats met scheepsgeschut te bestrijken. Voor dit doel koerst hij zijn schepen naar het strand; de kleinere, voorafgegaan door hun boten die de diepte van de bodem peilen, gaan voorop, terwijl de Portugese fregatten hen voortdurend dicht bij de kust opwachten. Enige Portugese vaartuigen doen een poging een boot behorend tot de Darling van dit schip af te snijden, waarop de gezagvoerder van het vaartuig het vuur op hem opent. Hierop trekt de bemanning van een van de fregatten, ziende dat zij onder vuur komt te liggen, zijn boot aan de wal en, ofschoon de andere fregatten eerst een reddingspoging ondernemen, falen zij in dit opzicht en het vaartuig wordt door de Engelsen buitgemaakt.

De nu te bespreken ‘Zeeslag bij Swally’ zal de krachtsverhoudingen op zee radicaal wijzigen. Op 13 september 1612 zeilt een squadron van 16 Portugese fregatten naar Surat. Negen dagen later besluit captain Thomas Best, die met een Engels eskader, bestaande uit de galjoenen Red Dragon4, Hosiander, James en Solomon, in de Golf van Cambay is5, een ambassadeur naar keizer Jahangir in Agra te zenden, om toestemming te vragen in Surat handel te drijven en er een factorij te stichten. Als dat zou worden geweigerd, is hij van plan het land te verlaten, wat mede het gevolg zou zijn van het feit dat koning James I het charter van de EIC in 1609 heeft uitgebreid, in die zin dat besloten is het land binnen drie jaren te verlaten als er niet profijtelijk kan worden handelgedreven. Op 30 september ontvangt captain Best het nieuws dat twee van zijn mannen, Paul Canning (de purser) en Wiliam Chambers aan de wal gearresteerd zijn. Het ergste vrezend, houdt captain Best een schip aan dat behoort aan de gouverneur van Gujarat. Hij biedt aan het beslag op het schip op te heffen, in ruil voor zijn mannen. Op 10 oktober zeilt hij met zijn schepen naar Suvali, een stadje op ongeveer 12 mijl ten noorden van Surat. Hij doet dit, omdat de gouverneur (Sadar Khan?) in Rajput een opstand aan het neerslaan is, in een fort in de stad. Tussen 17 en 21 oktober, temidden van onderhandelingen, slaagt Best erin met de gouverneur een verdrag aan te gaan. Dit verdrag, dat door de keizer geratificeerd dient te worden, verschaft de Engelsen handelsprivileges. Op 27 november verneemt capitain Best van zijn mannen aan de wal dat er vier Portugese schepen onderweg zijn om zijn schepen aan te vallen. De Portugese vloot (vier grote galjoenen en 26 door roeiers voortbewogen barcas of fragatas), onder bevel van Nuno da Cunha, arriveren op 28 november en zij gaan buiten de haven voor anker, waarbij zij de Engelse schepen tussen henzelf en de stad inplaatsen. De volgende dag vindt er tussen de twee marines een schermutseling plaats, die geen van beide partijen veel schade bezorgdt. Op 30 november zeilt de Red Dragon van captain Best bij daglicht tussen de vier Portugese galjoenen door en schiet er drie van aan de grond, waarbij de Red Dragon aan de andere kant vergezeld wordt door de Hosiander. Uit het gebeurde blijkt dat in die tijd de Engelsen – evenals de Hollanders – de Portugezen hebben overvleugeld op het gebied van de maritieme technologie en techniek. De drie getroffen galjoenen drijven naar de zanderige kust, maar als ’s middags de vloed opkomt, trekken de fregatten de galjoenen weer vlot en strijden – volgens Danvers – de twee vloten nog vier uren met elkaar, totdat de invallende duisternis hen opnieuw noopt het gevecht te staken. Om 9 uur op de avond van dezelfde dag zenden de Portugezen een brandend fregat naar de Engelse schepen in een poging deze in brand te steken, maar de Engelse wacht is waakzaam en het fregat wordt door kanonvuur tot zinken gebracht, wat acht levens kost. Op de derde dag, schrijft Danvers, bereiden alle galjoenen zich voor op het enteren van de Engelse vaartuigen. Het Engelse eskader houdt zich afzijdig tot 5 december, als capitain Best naar Diu zeilt. Danvers voegt aan zijn bespreking van de Zeeslag bij Swally – een naam die hij niet noemt – nog het volgende toe: Nuno da Cunha, die heeft gehoord dat de Engelse vloot bij Castelete ligt, volgt haar en er wordt opnieuw twee dagen lang gevochten. Tijdens het gevecht zijn de Portugese schepen niet in staat de Engelse vaartuigen zo dicht te naderen dat zij deze kunnen enteren. De Engelse vloot zeilt na korte tijd weg en hijst de zwarte vlag ten teken dat haar kapitein is gesneuveld en gaat naar Surat

Tegen het einde van het jaar 1613 maakt Luíz de Brito e Mello bij Surat een schip uit Mecca buit en brengt het naar Goa. Het schip is eigendom van de Grootmogol is en heeft een zeer rijke lading aan boord, Grootmogol Jahangir (1605-1627) is hierover zo vertoornd dat hij het beleg slaat voor Damão en al het omliggende land verwoest. De Koning van de Deccan belegert, op instigatie van Jahangir de steden Chaul en Bassein, hopende de Portugezen helemaal uit Azië te kunnen verdrijven. Ook In 1614 is sprake van aanvallen van de Mogols op de Portugese bezittingen, waarbij zij Damão overspoelen

Aan de vijandelijkheden tussen de Portugezen en de Mogols wordt later aandacht besteed.

Op 1 maart 1614 zeilt opnieuw een Engelse vloot uit met bestemming Surat. De vloot bestaat uit de koopvaarders de New-year’s Gift, het admiraalsschip van 650 ton, aan boord waarvan zich de generaal, captain Nicholas Downton, bevindt, het vice-admiraalsschip Hector van 500 ton, de Merchant’s Hope van 300 ton en de Solomon van 200 ton. De schepen ankeren op 6 augustus in de Baai van Sint Augustinus op Madagascar en op 9 september in de Delisabaai op Socotra, waar de bezoekers door de koning worden ontvangen en waar ververst wordt. De Engelsen vernemen hier dat de Mogols zich hebben verenigd met de koningen van de Deccan, met het doel de Portugezen het land uit te jagen. Zij vernemen ook dat captain Best voor Swally een overwinning op de Portugese vloot behaald heeft. Als Downton op 14 september in Surat aankomt, arriveert daar een vloot van veertien Portugese fragatas of barcas. De Engelsen vernemen dat de nahob Mubroc Khan op dat moment het Portugese Damão belegert. Downton heeft ook een ontmoeting met Mr. Aldworth de chef koopman van de factorij in Surat, die erop hamert dat de nahob Mubroc Khan nu een vriend van de Engelsen is, omdat de Mogols thans in oorlog zijn met de Portugezen. Hoe dit ook zij, Mubroc Khan neemt het de Engelsen zeer kwalijk dat zij hem niet helpen met het bestrijden van de Portugezen, omdat hij niet wil begrijpen dat de Engelsen niet zonder enige aanleiding de Portugezen kunnen gaan bestrijden, zolang de koningen van Spanje en Engeland niet met elkaar in oorlog zijn. Op 31 oktober beginnen de Engelse schepen vers water in te nemen om te kunnen vertrekken, omdat Mubroc Khan hen – naar later blijkt op bevel van keizer Jahangir – niet toestaat handel te drijven, maar op 2 november komst Mr. Aldworth naar de vloot, met de boodschap dat de nahob hem vrije handel door heel het land heeft beloofd, onder zijn regering. De schepen beginnen textiel in te laden afkomstig van de factorij. Op 16 december wordt bericht ontvangen dat Portugese fregatten Gogo en veel naburige dorpen in brand hebben gestoken; ook zouden tien grote schepen hierbij betrokken zijn geweest. Op 23 december komen 21 Portugese fregatten, onder bevel van Dom Manuel de Azevedo, naar Surat. Kort hierna verlaat de onderkoning met zeven galjoenen de haven van Goa. Een van deze schepen is zo groot dat daarmee 230 mannen met hun wapenrustingen vervoerd kunnen worden. Naast deze galjoenen, bestaat de vloot uit twee pinks, een galei, een caravela en vijf andere vaartuigen. De gehele vloot is bemand met 1.400 Portugezen, zij telt een groot aantal stukken geschut, die echter worden bediend door ongeoefende schutters. De bedoeling is dat de enorme Portugese vloot de vier Engelse schepen in Surat vernietigt. Op 26 december laat captain Downton de Merchant’s Hope voor anker gaan op enige afstand van de andere Engelse schepen, om te zien of de Portugezen het schip aanvallen, wat uiteindelijk niet gebeurt. Op 27 en 28 december vinden lichte schermutselingen plaats. De Merchant’s Hope en ook de Solomon zoeken de andere twee Engelse schepen op en 29 december zeilt het gehele eskader naar de rede van Swally, waarbij het een beter contact heeft met Surat. Op 14 januari 1615 vernemen de Engelsen dat er opnieuw een grote vloot Portugese fregatten in Surat is aangekomen, het is de vloot die onder bevel staat van Luíz de Brito e Mello, en de wacht in het kraaiennest meldt kort daarna wederom de verschijning van een vloot fregatten, die de rivier bij Surat opvaart. Deze vloot staat onder leiding van Dom João de Almeida. De Engelsen, die veronderstellen dat de verschillende vloten van fregatten de voorhoede vormen van een nog veel grotere macht, brengen hun schepen in gereedheid voor de strijd. Bij het invallen van de duisternis op 18 januari ontwaren de Engelsen zes grote Portugese galjoenen en drie kleinere6 schepen, naast de zestig fregatten die al in Surat zijn. Nahob Mubroc Khan, die ernstig verontrust is door de omvang van de Portugese vloot, laat de sjabandar en andere autoriteiten van Surat, vice-rei Dom Jerónymo de Azevedo met kostbare geschenken verwelkomen en hij spant zich in om vrede tussen de twee partijen te stichten, maar de vice-rei, die vertrouwend op de superioriteit van zijn vloot, weigert welke regeling dan ook te aanvaarden, omdat hij hoopt, dat de inheemsen aan zijn genade zijn overgeleverd, nadat hij de Engelsen zal hebben verslagen.

Captain Downton verzint 20 januari 1615 een list. Hij laat de Merchant’s Hope zee kiezen, zodat de Portugezen denken dat het schip op de vlucht slaat. Het plan lukt, omdat de drie andere schepen de Merchant’s Hope op ruime afstand volgen. Als de onderkoning ziet dat een Engels schip vooruit is op de rest, geeft hij de twee pinks, de caravela en andere kleine vaartuigen bevel het Engelse schip aan te vallen. De bemanningen van de Portugese schepen enteren de Merchant’s Hope met grote besluitvaardigheid en tot tweemaal toe slagen zij er bijna in het schip te nemen, maar zij worden teruggedreven met verliezen tussen de 400 en 500 man, onder wie vele fidalgos, terwijl de Engelse verliezen gering zijn. De drie andere Engelse schepen dringen op hun beurt naar voren, om de nederlaag te voltooien en zij nemen drie aanvallende schepen. De Portugese bemanningen slagen erin te ontsnappen, maar niet dan nadat zij hun schip in brand hebben gezet, in de hoop dat ook de Merchant’s Hope vlam vat. Maar het lukt de Engelse zeelieden de brandende Portugese schepen van hun eigen schip af te duwen en de brandende schepen drijven naar de kust, waar zij rustig uitbranden. Tussen de Engelse schepen en de galjoenen worden kanonschoten gewisseld tot het donker wordt en de volgende morgen zeilt vice-rei Dom Jerónymo de Azevedo met zijn hele vloot naar Diu. Deze succesrijke weerstand van de kant van de Engelsen bemoedigt de nahob een Portugese poging vredesonderhandelingen aan te gaan, af te slaan.

Op 8 mei 1615 vertrekt de Hollandse koopman Pieter Gillisz van Ravensteijn te paard vanuit Masulipatnam aan de Coromandelkust naar Surat. Het doel van de tocht is een regeling te treffen met degenr die de koopwaar van Van Deijnsen in bewaring genomen heeft. Na een avontuurlijke tocht komen hij en zijn metgezel daar 19 juni aan. Van Ravensteijn wordt overal vriendelijk ontvangen, maar hij ontdekt al spoedig dat de Portugezen in Cambay oppermachtig zijn. Niet alleen doen 200 à 300 Portugese schepen jaarlijks havens van Cambay aan, maar Hierome Xaverius s.j. heeft op 7 juni 1615 een vredesverdrag gesloten met de Mogolkeizer Jahangir van Hindoestan, waarbij de Engelsen en Hollanders van de handel in Cambay worden uitgesloten, Terwijl er al vier Engelse schepen bij Surat liggen, arriveert op 28 september 1615, aan boord van de Red Dragon, onder captain Wiliam Keeling, een Engelse gezant naar de keizer van Hindoestan, in de persoon van Sir Thomas Roe (of Row.) Deze gezant is niet de eerste de beste. Hij is al schildknaap geweest van koningin Elizabeth (1558-1603) en hij is in 1605, door koning James I, tot ridder geslagen. Hij is bevriend met Henry, Prins van Wales en zijn zuster Elizabeth, In 1610 iheeft hij een expeditie geleid naar het Amazonegebied, maar hij heeft daar geen goud gevonden. De Engelsen worden, ondanks de aanwezigheid van hun gezant, zeer onaangenaam behandeld door de nahob Mubroc Khan (Mukarrab Khan), onderkoning van Gujarat. Zij worden bestolen en mishandeld en een enkeling wordt zelfs gedood. De autoriteiten in Gujarat benaderen de Engelsen niet allen vijandig; de gouverneur van Surat tracht vrede met hen te sluiten, opdat zij hun goederen in Surat aan land brengen en niet in het concurrerende Cambay. Dan komt het bericht dat de keizer de Engelse gezant wenst te ontvangen en Sir Thomas maakt, na een lange en zeer avontuurlijke reis, in 1616 zijn opwachting aan het hof van de Grootmogol Jahangir, die dan resideert in Kashmir. Zijn belangrijkste doel is het verwerven van bescherming voor de Engelse factorij in Surat. Aan het hof van Jahangir wordt Sir Thomas Roe, een man met aanzienlijk meer allure dan Wiliam Hawkins, eveneens de favoriet van Jahangir. Zijn status aan het hof wordt nog aanzienlijk verhoogd doordat hij ’s keizers drinkpartner wordt, omdat Jahangir, zoals alle afstammelingen van Babur, een groot wijndrinker is. Omdat Engelse schepen zich zowel in 1612, als in 1615 de meerdere hebben getoond van de Portugese vloot, is er sprake van een kentering in de Luso-Engelse machtsverhouding in de Indische Oceaan en deze neutraliseert de invloed van de jezuïeten aan het hof van keizer Jahangir. Er volgen jarenlange onderhandelingen tussen Sir Thomas Roe en keizer Jahangir. In 1619, na twee jaren en negen maanden, werpen de onderhandelingen vruchten af Jahangir was tot dan toe afhankelijk van de Portugese bescherming van het jaarlijkse pelgrimsschip naar Mecca. Na de overwinningen van captain Thomas Best en captain Nicholas Downton vertrouwt de keizer deze taak toe aan de kennelijk sterkere Engelsen. In ruil hiervoor mag Sir Thomas een Engelse handelsfactorij in Surat stichten. Dit is de eerste Engelse vestiging in Voor-Indië. Terwijl Sir Thomas in Kashmir met keizer Jahangir onderhandelt, weet de VOC in 1616, ook profiterend van de veranderde houding van de Mogol-bestuurders aan de Golf van Cambay ten opzichte van de Portugezen, een vestiging in Surat te stichten. Deze komt spoedig tot bloei, evenals verschillende kleine kantoren in het achterland van Gujarat. Als Hollanders en Engelsen al jaren veelvuldig de haven van Surat hebben aangedaan en er soms vele van hun schepen tegelijkertijd in de haven van Surat liggen, biedt de vice-rei Miguel de Noronha, conde de Linhares, de gouverneur van Surat 300.000 rupees aan als hij de Hollanders en Engelsen van de handel uitsluit. De gouverneur antwoordt dat zijn haven openstaat voor iedereen en dat het hem onverschillig is wie op zee de meeste macht uitoefent, als zijn haven maar ongemoeid gelaten wordt.

1 Desondanks heeft de 2e expeditie van de EIC, onder leiding van Henry Middleton, die 23 maart 1604 vertrekt, opdracht de noordwestpassage,te vinden en de 3e expeditie, die op 12 mei met de Hopewell, onder leiding van captain John Knigt is uitgezeild, keert terug van Labrador, nadat een uitgezonden expeditie niet is teruggekeerd.

2 Zie pagina 162

3 Zie pagina 203

4 De Red Dragon is het vlaggenschip geweest van Sir Henry Middleton, Thomas Best, Wiliam Keeling en andere ‘generaals’van de EIC. In 1619 is de Red Dragon door de Nederlanders veroverd, tijden Anglo-Nederlandse vijandelijkheden.

5 Het gaat om de negende reis naar Azië van de EIC

6 In tegenstelling tot Robert Kerr, aan wie de bijzonderheden van de reis van Nicholas Downton zijn ontleend, geeft Danvers de volgende samenstelling van de vloot van vice-rei Dom Jerónimo de Azevedo: zeven galjoenen, twee pinks, een galei, een caravela en vijf andere vaartuigen.

2.1 Expedities naar Perzië en China; de stad Goa en verlening van steun aan de Portugezen in Syriam

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

De Malediven. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.1 De Malediven Geschreven door Arnold van ...